

“Ouderlijke verantwoordelijkheid” bestrijkt onder andere rechten en plichten in verband met de zorg voor de fysieke persoon en de bezittingen van het kind en omvat zaken die verband houden met het gezag over het kind, de verblijfplaats van het kind, het contact met het kind en de voogdij.
“Gezag” verwijst naar de wettelijke verantwoordelijkheid voor de fysieke persoon van het kind. De persoon die het gezag over het kind heeft, heeft het recht en de plicht beslissingen te nemen over persoonlijke zaken in verband met het kind, zoals waar het zal wonen en naar welke school het zal gaan. De persoon die het gezag heeft, heeft de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de behoeften van het kind aan zorg, veiligheid, een goede opvoeding en goed onderwijs. De persoon die het gezag heeft, is ook verantwoordelijk voor het noodzakelijke toezicht op het kind, met oog voor zijn/haar leeftijd, ontwikkeling en andere omstandigheden, en moet toezien op passende steun en opleiding voor het kind. Naarmate het kind ouder wordt en zich ontwikkelt, moet de persoon die het gezag over het kind heeft, in toenemende mate rekening houden met de eigen opvattingen en wensen van het kind.
Gewoonlijk zijn dat de ouders van het kind of een van hen. Als de ouders van het kind met elkaar getrouwd zijn wanneer het kind wordt geboren, hebben de ouders automatisch het gezamenlijk ouderlijk gezag over het kind. Als de ouders pas later trouwen, krijgen zij automatisch door hun huwelijk het gezamenlijk ouderlijk gezag. Als de ouders van het kind niet met elkaar getrouwd zijn wanneer het kind wordt geboren, heeft de moeder het ouderlijk gezag over het kind. De ouders kunnen echter door middel van registratie eenvoudig het gezamenlijk ouderlijk gezag krijgen. De ouder die niet het gezag heeft, kan zich ook tot de rechter wenden om gezamenlijk ouderlijk gezag of exclusief ouderlijk gezag over het kind te krijgen.
In bepaalde gevallen kan het gezag over een kind worden overgedragen van de ouders van het kind, of van een van hen, naar een speciaal benoemde voogd. Een dergelijke overdracht kan relevant worden als een ouder zich schuldig maakt aan misbruik of verwaarlozing of anderszins op een zodanige wijze tekortschiet in zijn/haar zorg voor het kind dat dit een permanent risico vormt voor de gezondheid of ontwikkeling van het kind. Overdracht van het gezag kan ook van toepassing zijn als een of beide ouders blijvend verhinderd zijn om het gezag over het kind uit te oefenen.
Als de ouders gaan scheiden, blijft het gezamenlijk ouderlijk gezag bestaan zonder dat de rechtbank daarover in het kader van de echtscheiding een beslissing hoeft te nemen. Als een van de ouders een wijziging van het gezag wil, moet hij of zij een verzoek om beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag indienen.
Als een van de ouders een wijziging van het gezag wil, kan deze kwestie voor de rechtbank geregeld worden. De ouders moeten hebben deelgenomen aan een informatievergadering van de sociale commissie (socialnämnden) voordat zij een vordering inzake het gezag, de verblijfplaats of de omgangsregeling kunnen instellen (zie ook punt 6).
Als de ouders het eens zijn over een wijziging, kunnen zij de zaak in een overeenkomst regelen zonder dat daar een rechtbank aan te pas komt. Deze overeenkomst is pas geldig als zij is goedgekeurd door de sociale commissie. Hetzelfde geldt voor zaken die betrekking hebben op de vraag bij wie van de ouders het kind moet wonen, en op de vraag hoe de omgang met de andere ouder moet worden geregeld.
Het moet een schriftelijke overeenkomst zijn die door beide ouders is ondertekend. Bovendien moet zij worden goedgekeurd door de sociale commissie van de gemeente waar het kind is geregistreerd.
De gemeente is verplicht de ouders via de sociale commissie professionele bemiddeling aan te bieden met als doel dat zij overeenstemming bereiken over zaken die verband houden met het gezag, de verblijfplaats en de omgangsregeling. De bemiddeling is vrijwillig. Beide ouders moeten dus gezamenlijk om bemiddeling verzoeken. Bij overeenstemming over het gezag, de verblijfplaats en de omgangsregeling kunnen de ouders een overeenkomst opstellen die, na goedkeuring door de sociale commissie, dezelfde rechtskracht heeft als een rechterlijke beslissing.
Sinds 1 maart 2022 moeten de ouders in de regel eerst hebben deelgenomen aan een informatievergadering bij de gemeente voordat zij een vordering kunnen instellen. De ouders moeten dus in eerste instantie proberen het conflict op te lossen via de gemeente met behulp van de sociale commissie (die veelal beschikt over een dienst “familierecht”). Het organiseren van de informatievergadering valt onder de verantwoordelijkheid van de sociale commissie van de gemeente waar het kind is geregistreerd. Tijdens de informatievergadering worden de ouders voorgelicht over hoe zij tot de oplossing kunnen komen waarmee de belangen van het kind het best zijn gediend ten aanzien van gezag, verblijfplaats en omgangsregeling. Als uitgangspunt moet aan de ouders bemiddeling worden aangeboden, evenals, indien nodig, andere vormen van ondersteuning en hulp, of informatie over hoe zij die kunnen krijgen. Na de vergadering wordt een verklaring (samtalsintyg) opgesteld die wordt gebruikt als de ouders geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en kiezen voor de gang naar de rechter. Als de ouders zich (na de informatievergadering) tot de rechtbank wenden, kan deze hen voor bemiddeling naar de sociale commissie doorverwijzen, als niet eerder bemiddeling heeft plaatsgevonden en de rechtbank van mening is dat het nog mogelijk is om tot overeenstemming te komen. Als de ouders hebben deelgenomen aan bemiddeling maar geen overeenstemming hebben bereikt, kan de rechtbank in plaats daarvan iemand aanwijzen om tussen de ouders te bemiddelen. De rechtbank heeft de algemene plicht ernaar te streven dat de partijen inzake gezag, verblijfplaats en omgangsregeling tot een vergelijk komen.
De rechtbank kan beslissen over het gezag (exclusief of gezamenlijk ouderlijk gezag), over de verblijfplaats (bij wie van de ouders het kind moet wonen, dan wel of het kind om en om bij beide ouders moet wonen) en over de omgangsregeling (het recht van het kind op contact met de ouder bij wie het niet woont).
De ouder die het exclusieve gezag over het kind heeft, heeft het recht beslissingen over persoonlijke zaken met betrekking tot het kind alleen te nemen. De persoon die het gezag heeft, hoeft in deze zaken niet met de andere ouder te overleggen of zijn/haar goedkeuring te verkrijgen. Het kind heeft echter het recht op contact met de andere ouder, en de persoon die het gezag heeft, moet ervoor zorgen dat dit recht kan worden uitgeoefend. De persoon die het gezag heeft, moet tevens de andere ouder voorzien van informatie om het contact met het kind mogelijk te maken.
Gezamenlijk ouderlijk gezag betekent dat de ouders beslissingen over de persoonlijke zaken van het kind samen moeten nemen. Het uitgangspunt is dat de ouders het over alle zaken met betrekking tot het kind eens moeten zijn. Geschillen over zaken in verband met de omgangsregeling en de verblijfplaats van het kind kunnen echter door een rechtbank worden beslecht (zie hierboven).
In zaken die het gezag, de verblijfplaats of de omgangsregeling betreffen, kan een ouder een vordering instellen bij het gerecht van eerste aanleg (tingsrätt) waar het kind zijn/haar woonplaats heeft. Als er geen gerecht van eerste aanleg met bevoegdheid is, is het gerecht van eerste aanleg van Stockholm (Stockholms tingsrätt) bevoegd. Kwesties in verband met het gezag, de verblijfplaats en de omgangsregeling kunnen ook in het kader van een echtscheidingsprocedure worden behandeld.
Een verzoek om een vordering (stämningsansökan) moet schriftelijk worden ingediend en persoonlijk worden ondertekend door de verzoeker of zijn/haar vertegenwoordiger. Het verzoekschrift moet informatie over de partijen bevatten, alsmede een specifieke vordering (d.w.z. over welke kwestie de rechtbank wordt verzocht te beslissen), de achtergrond van de vordering, informatie over de aangevoerde bewijzen en wat elk bewijsstuk moet bewijzen, en informatie over de omstandigheden die maken dat de rechtbank bevoegd is. Het schriftelijke aangevoerde bewijs moet samen met het verzoekschrift worden ingediend.
Zaken in verband met het gezag, de verblijfplaats en de omgangsregeling zijn niet-discretionair.
In de regel moeten zaken in verband met het gezag, de verblijfplaats in de omgangsregeling onmiddellijk worden behandeld. De rechtbank kan een voorlopige maatregel nemen over het gezag, de verblijfplaats of de omgangsregeling. Een voorlopige maatregel kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de vraag waar het kind tijdens de behandeling van het geschil moeten wonen, en van toepassing zijn, totdat de zaak is beslecht door een beslissing met rechtskracht.
Er is weliswaar geen speciale formele procedure om de behandeling van zaken in verband met het gezag, de verblijfplaats en de omgangsregeling te bespoedigen, maar in elk afzonderlijk geval wordt een beoordeling van de urgentie van de zaak gemaakt.
De algemene regel in zaken in verband met het gezag, de verblijfplaats en de omgangsregeling is dat elke partij zelf zijn of haar gerechtskosten draagt.
Er kan rechtsbijstand worden toegekend als aan de desbetreffende voorwaarden wordt voldaan.
Tegen een vonnis of beslissing van een gerecht van eerste aanleg over het gezag, de verblijfplaats of de omgangsregeling kan beroep worden ingesteld bij het hof van beroep (hovrätt). Voordat het hof van beroep het beroep in behandeling neemt, moet echter eerst toestemming zijn verleend om in beroep te gaan (prövningstillstånd).
Tegen een vonnis of beslissing van het hof van beroep kan beroep worden ingesteld bij het hooggerechtshof (Högsta domstolen). Voordat het hooggerechtshof het beroep in behandeling neemt, moet toestemming zijn verleend om in beroep te gaan.
Het is mogelijk vonnissen, beslissingen of overeenkomsten over het gezag, de verblijfplaats of de omgangsregeling af te dwingen. In het gerecht van eerste aanleg van de plaats waar het kind zijn/haar woonplaats heeft, wordt om uitvoering verzocht. Als er geen bevoegd gerecht van eerste aanleg is, buigt het gerecht van eerste aanleg van Stockholm zich over de uitvoering.
Het gerecht van eerste aanleg kan verschillende maatregelen nemen. Allereerst zal de rechtbank er gewoonlijk naar streven dat het kind vrijwillig wordt overgedragen. Als dat niet mogelijk is, kan de rechtbank in laatste instantie besluiten tot een voorwaardelijke boete of het terughalen van het kind. Het opleggen van een voorwaardelijke boete houdt de dreiging in dat de persoon die voor het kind zorgt, een aanzienlijk geldbedrag moet betalen als hij of zij het kind niet overdraagt. Het terughalen van een kind is een zeer ongebruikelijke maatregel, waartoe alleen wordt besloten als de situatie op geen enkele andere wijze kan worden opgelost en om te voorkomen dat het kind ernstige schade wordt berokkend. De maatregel houdt in dat de politie het kind terughaalt en hem of haar overdraagt aan de persoon die het ouderlijk gezag heeft.
In bepaalde gevallen is de verordening Brussel II van toepassing. Voor beslissingen waarop de verordening van toepassing is, geldt als grondregel dat zij zonder bijzondere formaliteiten worden erkend en, in voorkomend geval, uitvoerbaar zijn.
In andere gevallen zijn het Europees Verdrag van 1980 en het Haags Verdrag van 1996, voor de landen die deze verdragen hebben ondertekend, van toepassing. Op grond van het Europees Verdrag van 1980 moet een verzoek om uitvoering worden ingediend bij het gerecht van eerste aanleg in de plaats waar het kind zijn/haar woonplaats heeft. Op grond van het Haags Verdrag van 1996 moet een verzoek om uitvoering worden ingediend bij het gerecht van eerste aanleg.
Voor uitvoerbare (of als uitvoerbaar verklaarde) beslissingen in Zweden kan een verzoek om uitvoering worden ingediend (zie punt 15).
In bepaalde gevallen is de verordening Brussel II van toepassing. Voor beslissingen waarop de verordening van toepassing is, geldt als grondregel dat zij zonder bijzondere formaliteiten worden erkend en, in voorkomend geval, uitvoerbaar zijn. In Zweden kan evenwel worden verzocht dergelijke buitenlandse beslissingen niet te erkennen of uit te voeren. Tevens kan worden verzocht om een verklaring dat er geen gronden zijn voor weigering van de erkenning. Het verzoek wordt gericht aan het gerecht van eerste aanleg.
Tegen de beslissingen van het gerecht van eerste aanleg inzake de weigering van erkenning of uitvoering op grond van de verordening Brussel II kan beroep worden ingesteld bij een hof van beroep. Tegen de beslissingen van dit hof kan beroep worden ingesteld bij het hooggerechtshof.
In zaken waarin deze kwestie aan de orde komt, kan bezwaar worden gemaakt tegen de toepasselijkheid of uitvoerbaarheid van een beslissing.
In beginsel wordt het recht van het land waarin het kind zijn of haar woonplaats heeft, toegepast.
Deze webpagina maakt deel uit van de website Uw Europa.
Al uw feedback over de verstrekte informatie is welkom.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.