1 Bronnen van geldend recht
1.1 Regels van nationaal recht
Het internationaal privaatrecht wordt tegenwoordig grotendeels bepaald door EU-wetgeving. De Zweedse nationale regels op dit gebied zijn vastgelegd in geschreven recht en jurisprudentie. De wetgeving geeft voornamelijk uitvoering aan de internationale verdragen waarbij Zweden partij is. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste wetgeving op dit gebied.
Huwelijk en kinderen
• De artikelen 4 en 6 van hoofdstuk 3 van de wet (1904:26 blz. 1) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk en voogdij (lagen om vissa internationella rättsförhållanden rörande äktenskap och förmynderskap) (hierna “IÄL” genoemd);
• De artikelen 9, 12 en 13 van het besluit (1931:429) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk, adoptie en voogdij (förordningen om vissa internationella rättsförhållanden rörande äktenskap, adoption och förmynderskap) (hierna “NÄF” genoemd);
• Artikel 3 van de wet (2018:1289) inzake adoptie in internationale situaties (lagen om adoption i internationella situationer);
• De artikelen 2, 3, 3 bis, 5, 5 bis, 6 en 6 bis van de wet (1985:367) betreffende internationale vraagstukken inzake afstamming (lagen om internationella faderskapsfrågor) (hierna “IFL” genoemd);
• Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels;
• Verordening (EU) 2016/1104 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen;
• De wet (2019:234) inzake het vermogensstelsel tussen echtgenoten en ongehuwd samenwonenden in internationale situaties (lagen om makars och sambors förmögenhetsförhållanden i internationella situationer);
• Artikel 1 van de wet (2012:318) betreffende het Verdrag van Den Haag van 1996 (lagen om 1996 års Haagkonvention) en de artikelen 15 tot en met 22 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, gesloten in Den Haag op 19 oktober 1996 (hierna “het Verdrag van Den Haag van 1996” genoemd);
• Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna “verordening inzake onderhoudsverplichtingen” genoemd), en het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.
Nalatenschappen
De artikelen 20 tot en met 38 van Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring.
Overeenkomsten en koop
• Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten (hierna de “Rome I-verordening” genoemd);
• De artikelen 79 tot en met 87 van de wet (1932:130) betreffende wisselbrieven (växellagen);
• De artikelen 58 tot en met 65 van de wet (1932:131) betreffende cheques (checklagen);
• De wet (1964:528) betreffende het recht dat van toepassing is op de aankoop van onroerende zaken (lagen om tillämplig lag beträffande köp av lösa saker) (hierna “IKL” genoemd);
• De artikelen 25a, 31a en 42a van de wet (1976:580) betreffende medezeggenschap op het werk (lagen om medbestämmande i arbetslivet) (hierna “MBL” genoemd);
• De wet (1993:645) betreffende het recht dat van toepassing is op bepaalde verzekeringsovereenkomsten (lagen om tillämplig lag för vissa försäkringsavtal);
• Hoofdstuk 13, artikel 4, en hoofdstuk 14, artikel 2, van de scheepvaartwet (1994:1009) (sjölagen);
• Artikel 14 van de wet (1994:1512) betreffende consumentenovereenkomsten (lagen om avtalsvillkor i konsumentförhållanden);
• Hoofdstuk 1, artikel 4, van de wet (2011:914) betreffende consumentenbescherming in overeenkomsten betreffende het gebruik in deeltijd van accommodaties en vakantieproducten van lange duur (lagen om konsumentskydd vid avtal om tidsdelat boende eller långfristig semesterprodukt);
• Hoofdstuk 3, artikel 14, van de wet (2005:59) betreffende overeenkomsten via verkoop op afstand en verkoop buiten de verkoopruimte (lagen om distansavtal och avtal utanför affärslokaler);
• Artikel 48 van de consumentenwet (1990:932) (konsumentköplagen).
Wettelijke aansprakelijkheid
• Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna de “Rome II-verordening” genoemd);
• De artikelen 8, 14 en 38 van de wet (1975:1410) betreffende schade als gevolg van verkeersongevallen (trafikskadelagen);
• Artikel 1 van de wet (1972:114) betreffende het Verdrag van 9 februari 1972 tussen Zweden en Noorwegen inzake begrazing door rendieren (lagen med anledning av konventionen den 9 februari 1972 mellan Sverige och Norge om renbetning);
• Artikel 1 van de wet (1974:268) betreffende het Milieuverdrag van 19 februari 1974 tussen Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden (lagen med anledning av miljöskyddskonventionen den 19 februari 1974 mellan Danmark, Finland, Norge och Sverige).
Insolventierecht
• Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (hierna de “insolventieverordening van 2015” genoemd);
• De artikelen 1, 3 en 5 tot en met 8 van de wet (1934:67) tot vaststelling van regels betreffende faillissement voor goederen die zich bevinden op het grondgebied van Denemarken, Finland, IJsland of Noorwegen (lag med bestämmelser om konkurs, som omfattar egendom i Danmark, Finland, Island eller Norge);
• De artikelen 1, 4 tot en met 9 en 13 van de wet (1934:68) betreffende de gevolgen van faillissementen in Denemarken, Finland, IJsland of Noorwegen (lag om verkan av konkurs, som inträffat i Danmark, Finland, Island eller Norge);
• De artikelen 1, 3 tot en met 8 en 12 van de wet (1981:6) betreffende faillissementen met betrekking tot goederen in een ander Noords land (lag om konkurs som omfattar egendom i annat nordiskt land);
• De artikelen 1, 4 tot en met 9, 13 en 14 van de wet (1981:7) betreffende de uitvoering van faillissementen die zich voordoen in een ander Noords land (lag om verkan av konkurs som inträffat i annat nordiskt land).
1.2 Geldende multilaterale verdragen
Zweden is partij bij de hieronder vermelde multilaterale internationale verdragen die bepalingen bevatten over het toepasselijke recht. Aangezien Zweden ten aanzien van internationale verdragen een dualistische opvatting heeft, zijn deze multilaterale verdragen ook in het Zweedse nationale recht omgezet. Zie hierboven.
Volkenbond
• Het Verdrag tot regeling van zekere wetsconflicten ten aanzien van wisselbrieven en orderbriefjes van 1930;
• Het Verdrag tot regeling van zekere wetsconflicten ten aanzien van cheques van 1931.
De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht
• Het Verdrag van 1955 nopens de op de internationale koop van roerende lichamelijke zaken toepasselijke wet;
• Het Verdrag van 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen;
• Het Verdrag van 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen;
• Het Haags Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.
Europese Unie
• Het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 1980 (voor overeenkomsten die vanaf 17 december 2009 zijn gesloten, geldt de Rome I-verordening in plaats van dat verdrag).
Noordse verdragen
• Het Verdrag van 1931 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende bepalingen van het internationaal privaatrecht inzake huwelijk, adoptie en voogdij (laatstelijk gewijzigd bij de wijzigingsovereenkomst van 2006);
• Het Verdrag van 1933 tussen Zweden, Denemarken, Finland, IJsland en Noorwegen inzake gerechtelijke vereffening (hierna het “Noords verdrag inzake gerechtelijke vereffening” genoemd);
• Het Verdrag van 1934 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden inzake erfopvolging, testamenten en beheer van nalatenschappen (laatstelijk gewijzigd bij de wijzigingsovereenkomst van 2012);
• Het Milieuverdrag van 1974 tussen Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden.
1.3 De belangrijkste bilaterale verdragen
- Het Verdrag van 1972 tussen Zweden en Noorwegen inzake begrazing door rendieren (1972 års konvention mellan Sverige och Norge om renbetning).
2 Toepassing van de conflictregels
2.1 Ambtshalve toepassing van de conflictregels
In het algemeen moet een rechtbank, wanneer er bij een geschil sprake is van internationale aspectens, zich op eigen initiatief buigen over de vraag welk recht van toepassing is. Op grond van verschillende regels uit het Zweedse internationale privaatrecht moet de rechtskeuze van de partijen bij de overeenkomst voor kwesties in verband met deze overeenkomst worden gerespecteerd. Wanneer een geschil buiten de rechtbank kan worden beslecht, kunnen de partijen ook afspreken welk recht van toepassing is wanneer het geschil door de rechtbank wordt behandeld. Indien er sprake is van een rechtsbetrekking waarvoor verzoening is toegestaan op grond van het Zweedse nationale recht, moet een unanieme verklaring van onderwerping aan het Zweedse recht door de rechtbank worden goedgekeurd, mits er een verband is met Zweden (zie Nieuw Rechtsarchief (NJA) 2017, blz. 168).
2.2 Renvoi (herverwijzing, verderverwijzing)
In het Zweedse internationaal privaatrecht is renvoi in de regel niet toegestaan. Hierop bestaan echter uitzonderingen, die onder meer zijn neergelegd in artikel 79, tweede alinea, van de wet inzake wisselbrieven, en in artikel 58, tweede alinea, van de wet inzake cheques, en betrekking hebben op de mogelijkheid van buitenlandse burgers om transacties te verrichten met wissels of cheques. De reden hiervoor is dat deze bepalingen zijn gebaseerd op internationale verdragen. Een andere uitzondering is opgenomen in artikel 9, tweede alinea, van de wet (1981:7) betreffende de uitvoering van faillissementen die zich voordoen in een ander Noords land. Tot slot wordt renvoi toegestaan met betrekking tot de formele geldigheid van een huwelijk, conform het bepaalde in hoofdstuk 1, artikel 1, zevende alinea, van de wet (1904:26, blz. 1) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk en voogdij.
2.3 Wijziging aanknopingspunt
Er zijn geen algemene regels voor de gevolgen van een wijziging van een aanknopingspunt. De verordeningen van de Europese Unie inzake het vermogensstelsel van echtgenoten en geregistreerde partners zijn bijvoorbeeld gebaseerd op het beginsel van onveranderlijkheid. Dat houdt in dat het vastgestelde toepasselijke recht voor het aanknopingspunt op het moment van de huwelijksvoltrekking of de registratie van het partnerschap uitsluitend bij uitzondering en op verzoek kan worden gewijzigd, onder bepaalde, in de betreffende verordening van de Europese Unie vastgelegde omstandigheden.
Het beginsel van veranderbaarheid is daarentegen van toepassing op huwelijksvermogensstelsels in Noordse contexten. Dat houdt in dat, indien de echtgenoten geen overeenkomst over de rechtskeuze zijn aangegaan, beide vervolgens in een ander Noords land zijn gaan wonen en daar ten minste twee jaar hebben gewoond, het recht van het betreffende land van toepassing is. Indien beide echtgenoten echter eerder tijdens het huwelijk in dat land hebben gewoond, of als de echtgenoten onderdanen van dat land zijn, geldt het recht van dat land vanaf het moment dat zij daar zijn gaan wonen. Een soortgelijk principe geldt voor samenwonen. (Zie hoofdstuk 3, artikel 9, en hoofdstuk 5, artikel 6, van de wet (2019:234) inzake het vermogensstelsel tussen echtgenoten en ongehuwd samenwonenden in internationale situaties.)
2.4 Niet-toepassing van conflictregels in uitzonderingsgevallen
Volgens een algemeen beginsel van het Zweedse internationaal privaatrecht mag een bepaling van vreemd recht niet worden toegepast wanneer deze kennelijk onverenigbaar is met de grondbeginselen van het Zweedse rechtsstelsel. Bepalingen met die strekking kunnen ook in veel wet- en regelgeving betreffende het internationaal privaatrecht worden aangetroffen. Hieruit mag echter niet worden geconcludeerd dat voor een beperking op grond van de openbare orde een wettelijke basis noodzakelijk is. Er zijn maar zeer weinig uitspraken waarin de rechter van oordeel was dat buitenlands recht niet kon worden toegepast op grond van de openbare orde.
Doorgaans is het een zaak voor de rechterlijke macht om vast te stellen welke Zweedse rechtsregels internationaal bindend zijn.
2.5 Vaststelling van de inhoud van buitenlands recht
Indien de rechter niet bekend is met de inhoud van het buitenlandse recht dat naar zijn oordeel moet worden toegepast, heeft hij twee mogelijkheden. De rechter kan zelf een onderzoek instellen of een van de partijen verzoeken de noodzakelijke informatie te verstrekken. Hij kiest in dit geval de meest doelmatige optie. Wanneer de rechter de zaak zelf onderzoekt, kan hij om ondersteuning van het ministerie van Justitie vragen. Over het algemeen moet de rechter een actievere rol spelen bij geschillen die niet buiten de rechtbank kunnen worden beslecht. Bij geschillen waarbij dit wél mogelijk is, kan de rechter het onderzoekswerk in grotere mate aan de partijen zelf overlaten.‑‑
3 De conflictregels
3.1 Contractuele verbintenissen en rechtshandelingen
Zweden is partij bij het Verdrag van Rome inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 1980. Op sommige gebieden zijn er aparte regels met betrekking tot de rechtskeuze. De Rome I-verordening is in de plaats gekomen van dit verdrag waar het gaat om overeenkomsten die vanaf 17 december 2009 zijn gesloten.
Overeenkomsten betreffende de koop van roerende zaken worden beheerst door de wet (1964:528) betreffende het recht dat van toepassing is op de koop van roerende zaken, waarmee het Verdrag van Den Haag van 1955 nopens de op de internationale koop van roerende lichamelijke zaken toepasselijke wet in het Zweedse recht is omgezet. Deze wet heeft voorrang op de bepalingen van de Rome I-verordening. Consumentenovereenkomsten vallen echter niet onder deze wet. Ingevolge artikel 3 van de wet kunnen de koper en verkoper in onderlinge overeenstemming het toepasselijke recht kiezen. In artikel 4 is bepaald dat, indien partijen geen toepasselijk recht kiezen, het recht van het land waar de verkoper zijn woonplaats heeft, van toepassing is. Een uitzondering op deze regel is wanneer de verkoper de order heeft aanvaard in het land waar de koper zijn woonplaats heeft en wanneer er aankopen worden verricht op een beurs of tijdens een veiling.
Ook voor bepaalde consumentenovereenkomsten geldt een uitzondering op de regels van de Rome I-verordening. Bijzondere regels die tot doel hebben consumenten te beschermen tegen clausules betreffende conflictregels zijn neergelegd in artikel 48 van de wet (1990:932) betreffende de aankoop van consumptiegoederen, in artikel 14 van de wet (1994:1512) betreffende consumentenovereenkomsten, in hoofdstuk 1, artikel 4, van de wet (2011:914) betreffende consumentenbescherming in overeenkomsten betreffende het gebruik in deeltijd van accommodaties en vakantieproducten van lange duur, en in hoofdstuk 3, artikel 14, van de wet (2005:59) betreffende overeenkomsten via verkoop op afstand en verkoop buiten de verkoopruimte. Op grond van deze bepalingen geldt onder bepaalde omstandigheden het recht van een EER-lidstaat indien dit betere bescherming biedt voor de consument.
Er zijn specifieke regels vastgelegd met betrekking tot wisselbrieven en cheques in de artikelen 79 tot en met 87 van de wet (1932:130) betreffende wisselbrieven en de artikelen 58 tot met 65 van de wet (1932:131) betreffende cheques. Deze regels zijn gebaseerd op het Verdrag van 1930 van Genève tot regeling van zekere wetsconflicten ten aanzien van wisselbrieven en orderbriefjes en het Verdrag van 1931 van Genève tot regeling van zekere wetsconflicten ten aanzien van cheques.
Bepaalde overeenkomsten inzake schadeverzekeringen worden beheerst door de wet (1993:645) betreffende het recht dat van toepassing is op bepaalde verzekeringsovereenkomsten.
3.2 Niet-contractuele verbintenissen
De vraag welk recht van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen, wordt beheerst door de Rome II-verordening.
3.3 De burgerlijke staat van personen (naam, woonplaats, handelingsbekwaamheid)
In het Zweedse internationaal privaatrecht was het bepalende aanknopingspunt voor de vaststelling van de staat van personen traditioneel altijd hun nationaliteit. Er zijn inmiddels echter zoveel zaken geweest waarin de nationaliteit haar plaats als voornaamste aanknopingspunt heeft moeten afstaan aan de woonplaats, dat het te betwijfelen valt of er nog kan worden gesproken van één voornaamste aanknopingspunt voor de staat van personen. In het Zweedse internationaal privaatrecht wordt met de ‘staat van personen’ voornamelijk gedoeld op de handelingsbekwaamheid en de naam van personen.
Krachtens hoofdstuk 1, artikel 1, van de wet (1904:26, blz. 1) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk en voogdij, moet de bekwaamheid om te huwen ten overstaan van een Zweedse autoriteit in beginsel worden vastgesteld overeenkomstig het Zweedse recht wanneer een van de partijen de Zweedse nationaliteit heeft of zijn woonplaats in Zweden heeft. Voor de Noordse landen gelden soortgelijke regels krachtens artikel 1 van het besluit (1931:429) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk, adoptie en voogdij.
Met betrekking tot voogdij en curatele zijn er bijzondere regels opgenomen in de hoofdstukken 4 en 5 van de wet (1904:26, blz. 1) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk en voogdij, en in de artikelen 14 tot en met 21a van het besluit (1931:429) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk, adoptie en voogdij.
In artikel 13 van de Rome I-verordening is gedeeltelijk geregeld welk recht van toepassing is op de bekwaamheid om overeenkomsten te sluiten. De bekwaamheid om transacties te sluiten met wisselbrieven en cheques wordt beheerst door de bijzondere regels in artikel 79 van de wet betreffende wisselbrieven en in artikel 58 van de wet betreffende cheques.
Hoofdstuk 11, artikel 3, van het wetboek van rechtsvordering (rättegångsbalken) bevat een bijzondere bepaling inzake de actieve en passieve procesbevoegdheid, waarin staat dat een buitenlandse partij die in haar eigen land geen gerechtelijk proces kan voeren, dat in Zweden wel mag doen als zij daartoe overeenkomstig het Zweedse recht bevoegd is.
Volgens het Zweedse internationaal privaatrecht behoren kwesties in verband met namen tot het personenrecht. Dit betekent bijvoorbeeld dat het aannemen van de naam van de ene echtgenoot door de andere niet wordt aangemerkt als een zaak die verband houdt met de persoonlijke gevolgen van een huwelijk. Krachtens artikel 31 van de wet (2016:1013) betreffende namen van personen (lagen om personnamn) is de wet niet van toepassing op Zweedse onderdanen die hun woonplaats in Denemarken, Noorwegen of Finland hebben. Hieruit kan a contrario worden geconcludeerd dat deze wet wel van toepassing is op Zweedse staatsburgers die ergens anders wonen. Krachtens artikel 32 is de wet ook van toepassing op buitenlandse burgers die hun woonplaats in Zweden hebben.
3.4 Afstamming en adoptie
In het Zweedse materieel recht wordt geen onderscheid gemaakt tussen wettige en onwettige kinderen, en het Zweedse internationaal privaatrecht kent geen specifieke rechtskeuzeregels om te bepalen of een kind moet worden beschouwd als binnen- of buitenechtelijk, en of een buitenechtelijk kind later kan worden erkend.
Met betrekking tot het recht dat van toepassing is op de vaststelling van het vaderschap gelden er verschillende regels voor het vermoeden van vaderschap en voor de vaststelling van het vaderschap door een rechtbank. Het vermoeden van vaderschap wordt beheerst door artikel 2 van de wet (1985:367) betreffende internationale vraagstukken inzake afstamming. Hierin is bepaald dat een man die gehuwd is of is geweest met de moeder van een kind, wordt vermoed de vader van dat kind te zijn indien dit voortvloeit uit het recht van de staat waar het kind bij geboorte zijn woonplaats had, of, wanneer volgens dat recht niemand als vader wordt beschouwd, indien dit voortvloeit uit het recht van de nationaliteit van het kind bij geboorte. Als het kind bij geboorte echter zijn woonplaats in Zweden had, wordt het vaderschap altijd vastgesteld overeenkomstig het Zweedse recht. Indien de afstamming van een kind door een rechtbank moet worden vastgesteld, past de rechter doorgaans het recht toe van het land waar het kind zijn woonplaats had ten tijde van de uitspraak in eerste aanleg.
Krachtens artikel 3 van de wet (2018:1289) inzake adoptie in internationale situaties moet een Zweedse rechtbank Zweeds recht toepassen op een adoptieverzoek.
Een buitenlands adoptiebesluit dat in Zweden geldig is, heeft dezelfde rechtsgevolgen als een Zweeds adoptiebesluit.
Het recht van toepassing op onderhoudsverplichtingen jegens kinderen wordt bepaald krachtens het Haags Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. Als hoofdregel geldt dat de onderhoudsverplichting wordt beheerst door het recht van de staat waar het kind zijn woonplaats heeft. Indien het kind geen levensonderhoud van de onderhoudsplichtige krachtens dat recht kan verkrijgen, moet het recht van de staat van de rechtbank worden toegepast. Indien het kind op grond van geen van deze rechtsstelsels levensonderhoud van de onderhoudsplichtige kan verkrijgen, is het recht van de staat van beide ouders, indien zij onderdaan zijn van dezelfde staat, van toepassing.
3.5 Huwelijk, ongehuwd samenwonen en geregistreerd partnerschap, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, onderhoudsverplichtingen
Zie punt 3.3 hierboven voor informatie over de bekwaamheid om te huwen. Als algemene regel geldt dat een huwelijk wordt geacht naar de vorm geldig te zijn als het geldig is in het land waar het is voltrokken; zie hoofdstuk 1, artikel 7, van de wet (1904:26, blz. 1) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk en voogdij.
De rechtsgevolgen van het huwelijk kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën: de persoonlijke rechten en de rechten die onder het huwelijksvermogensstelsel vallen (zie punt 3.6 hieronder). Het belangrijkste persoonlijke rechtsgevolg van het huwelijk is de wederzijdse onderhoudsplicht van de echtgenoten. In het Zweedse internationaal privaatrecht worden kwesties in verband met het erfrecht van echtgenoten, het aannemen van de naam van de andere echtgenoot en de onderhoudsplicht jegens de kinderen van de andere echtgenoot niet beschouwd als rechtsgevolgen van het huwelijk. Welk recht op dergelijke kwesties van toepassing is, wordt dan ook bepaald door de rechtskeuzeregels die gelden voor het erfrecht, namen enz.
Het toepasselijke recht op het gebied van onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten wordt beheerst door het Haags Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. Als hoofdregel geldt dat de onderhoudsverplichting wordt beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsplichtige zijn woonplaats heeft. Indien een van de partijen zich verzet tegen de toepassing van dit recht en het recht van een andere staat (in het bijzonder dat van de staat van de laatste gemeenschappelijke woonplaats) nauwer verbonden is met het huwelijk, moet het recht van die andere staat worden toegepast.
In verband met echtscheiding is in hoofdstuk 3, artikel 4, eerste alinea, van de wet (1904:26, blz. 1) betreffende bepaalde internationale rechtsbetrekkingen inzake huwelijk en voogdij bepaald dat de Zweedse rechtbanken Zweeds recht moeten toepassen. In de tweede alinea van dit artikel wordt een uitzondering gemaakt voor gevallen waarin beide echtgenoten buitenlandse staatsburgers zijn en geen van beiden al ten minste één jaar zijn woonplaats in Zweden heeft.
Het Zweedse materieel recht kent de rechtsfiguren scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk niet. De regels voor de verdeling van eigendommen na scheiding van tafel en bed zijn vastgelegd in hoofdstuk 2, artikel 6, en hoofdstuk 3, artikel 13, van de wet (2019:234) inzake het vermogensstelsel tussen echtgenoten en ongehuwd samenwonenden in internationale situaties.
3.6 Huwelijksvermogensrecht
Het recht dat van toepassing is op huwelijksvermogensstelsels wordt bepaald door hoofdstuk III van Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels. Soortgelijke regels voor geregistreerde partners zijn opgenomen in hoofdstuk III van Verordening (EU) 2016/1104 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Hoofdstuk 2 van de wet (2019:234) inzake het vermogensstelsel tussen echtgenoten en ongehuwd samenwonenden in internationale situaties bevat bepalingen ter aanvulling op de verordeningen van de Europese Unie (zie onder meer de artikelen 4 en 5 van hoofdstuk 2).
Bijzondere bepalingen over het recht dat van toepassing is op huwelijksvermogensstelsels in de Noordse context, zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van de wet (2019:234) inzake het vermogensstelsel tussen echtgenoten en ongehuwd samenwonenden in internationale situaties (zie onder meer de artikelen 8 tot en met 11 van hoofdstuk 3).
3.7 Erfrecht
Welk recht van toepassing is met betrekking tot erfopvolging en testamenten is geregeld in Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring. De rechtskeuzeregels van deze verordening zijn geldig ongeacht of er een internationale band met een lidstaat of met een andere staat bestaat.
Er zijn echter bepaalde bijzondere bepalingen over de formele geldigheid van een testament, in hoofdstuk 2, artikel 3, van de wet (2015: 417) betreffende erfopvolging in zaken met een internationaal element (lagen om arv i internationella situationer), waarmee het Haagse Verdrag van 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen in het Zweedse recht is omgezet. Een testament moet als geldig worden beschouwd indien het voldoet aan de vormvereisten krachtens het recht van de plaats waar de erflater het heeft opgesteld, of krachtens het recht van de plaats waar de erflater woonde of onderdaan was op het moment van opstellen of op het moment van overlijden. Een testament dat betrekking heeft op onroerende zaken moet ook als formeel geldig worden beschouwd indien het voldoet aan de vormvereisten krachtens het recht van de plaats waar de onroerende zaken zich bevinden. Voor de herroeping van een testament gelden dezelfde regels. Ook een herroeping moet als geldig worden beschouwd als deze voldoet aan de vormvereisten krachtens het recht op grond waarvan de vorm van het testament geldig was.
3.8 Goederenrecht
In het goederenrecht zijn er slechts voor bepaalde gevallen geschreven rechtskeuzeregels, namelijk bij goederen die verband houden met schepen en vliegtuigen, effecten, en cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze zijn weggehaald, en in bepaalde situaties die worden beheerst door het Noords faillissementsverdrag en de verordening betreffende insolventieprocedures.
De goederenrechtelijke gevolgen van bijvoorbeeld het kopen of verhypothekeren van roerende of onroerende zaken moeten worden vastgesteld overeenkomstig het recht van het land waar de zaak zich bevindt ten tijde van het kopen of verhypothekeren. Volgens dat recht wordt de aard van de zakelijke rechten bepaald, evenals de manier waarop een zakelijk recht tot stand komt en tenietgaat, de formele vereisten die gelden, en de rechten die aan een zakelijk recht worden ontleend jegens derden.
Met betrekking tot buitenlandse zekerheidsrechten is in de jurisprudentie vastgelegd dat als de verkoper op het moment dat het zekerheidsrecht ontstond, wist dat het goed naar Zweden zou worden overgebracht (en dat het zekerheidsrecht in Zweden niet geldig zou zijn), de verkoper in plaats daarvan een zekerheid had moeten verkrijgen die wel aan de in de Zweedse wet neergelegde vereisten zou voldoen. Daarnaast zou een buitenlands zekerheidsrecht geen rechtsgevolgen moeten hebben na het verstrijken van een bepaalde termijn nadat het goed naar Zweden is gebracht. In dergelijke gevallen heeft de buitenlandse schuldeiser voldoende tijd gehad om een nieuwe zekerheid te verkrijgen dan wel om de schuld in te vorderen.
3.9 Insolventie
In de insolventieverordening van 2015 zijn regels vastgelegd die het toepasselijke recht bepalen ten aanzien van andere lidstaten van de Europese Unie (met uitzondering van Denemarken).
Ten aanzien van de Noordse landen die niet onder de insolventieverordening van 2015 vallen, zijn er afzonderlijke bepalingen inzake het toepasselijke recht, die zijn gebaseerd op het Noords verdrag inzake gerechtelijke vereffening van 1933 en zijn omgezet in Zweeds recht via in 1981 vastgestelde wetgeving (ten aanzien van IJsland gelden echter de bepalingen van eerdere wetgeving uit 1934). De belangrijkste regel van dat verdrag is dat een insolventieprocedure in een verdragsluitende staat (het land waar de insolventieprocedure plaatsvindt) eveneens betrekking moet hebben op de goederen van de schuldenaar die zich in een andere verdragsluitende staat bevinden. Als algemene regel moet het recht van het land waar de insolventieprocedure plaatsvindt, worden toegepast op kwesties in verband met deze goederen, zoals het recht van de schuldenaar om over zijn goederen te beschikken en wat in de boedel moet worden opgenomen.
Het grootste deel van het Zweedse insolventierecht is niet vastgelegd in wetgeving; enkel de bovengenoemde regels zijn hierin vastgelegd. De vooronderstelling is dat het recht van het land waar de insolventieprocedure plaatsvindt (lex fori concursus), wordt toegepast. Dit houdt onder meer in dat bij een Zweeds faillissement het Zweedse recht van toepassing is op zowel de procedure zelf als eventuele andere kwesties die verband houden met insolventierecht.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.