Informatie zoeken per regio
Het Oostenrijkse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat algemene beginselen voor het horen van minderjarigen, d.w.z. personen jonger dan 18 jaar, in civiele procedures. De beginselen dienen om tegemoet te komen aan de bijzondere behoefte aan bescherming van minderjarigen in stressvolle verhoorsituaties. In het geval van minderjarigen kan op verzoek of ambtshalve geheel of gedeeltelijk van de hoorzitting worden afgezien indien het onderzoek op zich het welzijn van de minderjarige in gevaar zou brengen, rekening houdend met de mentale rijpheid, het voorwerp van het onderzoek en de nauwe band van de minderjarige met de partijen in de procedure, en er geen andere manier is om de minderjarigen te beschermen. Indien een hoorzitting het welzijn van een minderjarige alleen in gevaar zou brengen indien deze in aanwezigheid van de partijen of hun vertegenwoordigers wordt gehouden, kan een afzonderlijke hoorzitting, dat wil zeggen op een andere locatie, worden gehouden, indien nodig door gekwalificeerde deskundigen. Een persoon die de minderjarige vertrouwt, kan hem bij de hoorzitting vergezellen indien dit in het belang van de minderjarige is. Indien het voorwerp van de civiele vordering een materieel verband houdt met een strafprocedure en een minderjarig slachtoffer van die strafprocedure dat jonger is dan 14 jaar in de civiele procedure moet worden gehoord, moet altijd een naar behoren gekwalificeerde deskundige worden aangewezen om het verhoor te voeren. Ondervragingen tijdens een openbare hoorzitting kunnen zo nodig worden gehouden achter gesloten deuren.
Jeugdstrafprocedures in Oostenrijk
Een jeugdmisdrijf is een handeling die wordt gepleegd door een persoon tussen 14 en 18 jaar (artikel 1, leden 1, 2 en 3 van de wet op de jeugdrechtbanken (Jugendgerichtsgesetz, JGG).
Strafbare feiten gepleegd door een minderjarige jonger dan 14 jaar zijn uitgesloten van vervolging. Naar aanleiding van dergelijke handelingen kan de voogdijrechtbank/familierechter alleen maatregelen nemen om de persoonlijke ontwikkeling van de minderjarige te beschermen en te bevorderen (artikel 4, lid 1, JGG).
Bovendien zijn minderjarigen (d.w.z. een persoon tussen 14 en 18 jaar) die een strafbaar feit plegen, niet strafbaar indien:
1. zij om bijzondere redenen niet voldoende rijp zijn om de onrechtmatigheid van de handeling in te zien of dienovereenkomstig te handelen, of
2. zij een strafbaar feit plegen zolang zij jonger zijn dan 16 jaar, indien zij zich niet schuldig hebben gemaakt aan ernstig wangedrag en er geen specifieke redenen zijn die de toepassing van het jeugdrecht vereisen om hen ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen.
Het leidende beginsel van het jeugdrecht, dat in de eerste plaats in de JGG is verankerd, is te voorkomen dat de dader nog meer strafbare feiten pleegt en hem aldus te helpen een verantwoordelijke burger te worden die de wet respecteert (artikel 5, lid 1). Sommige procedurele bepalingen van de JGG en bepaalde beperkingen van de zwaarte van de sancties zijn ook van toepassing op personen tussen 18 en 21 jaar die als “jongvolwassenen” worden beschouwd (artikel 1, lid 5, en artikel 19 JGG).
In de regel worden in procedures tegen jeugddelinquenten en in de meeste gevallen tegen jongvolwassenen de maximumduur van de gevangenisstraf en de maximale dagelijkse boete gehalveerd. Er is geen minimumstraf. Geldboeten die worden berekend op basis van waarde, voordeel of schade, met inbegrip van waardevergoeding en confiscatie, kunnen slechts worden opgelegd voor zover zij de verdere ontwikkeling van de beklaagde niet in gevaar brengen (artikel 5, leden 4, 5 en 6, JGG).
Jeugd- en jongvolwassen delinquenten kunnen niet tot levenslange gevangenisstraf worden veroordeeld. Een strafbaar feit waarop een levenslange gevangenisstraf staat en een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf van 10 tot 20 jaar staat, worden in gevallen waarin een minderjarige van 16 jaar of ouder het strafbare feit heeft gepleegd, respectievelijk bestraft met een gevangenisstraf van 1 tot 15 jaar en met een gevangenisstraf van 1 tot 10 jaar (artikel 5, lid 2, JGG). Een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf van tien tot twintig jaar staat, is strafbaar met een gevangenisstraf van zes maanden tot tien jaar (artikel 5, lid 3, JGG).
Oostenrijkse jeugdstrafzaken, die kunnen worden omschreven als “procedurele decriminalisering”, voorzien in de mogelijkheid om van vervolging af te zien. Het openbaar ministerie mag een jeugddelinquent niet vervolgen indien het strafbare feit slechts strafbaar is gesteld met een geldboete of een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar en aanvullende maatregelen niet noodzakelijk lijken om de jeugddelinquent ervan te weerhouden verdere strafbare feiten te plegen. De vermeende dader moet echter altijd worden vervolgd als het feit de dood van een mens tot gevolg heeft gehad (artikel 6, lid 1, JGG). Onder dezelfde voorwaarden moet de rechter, na de aanhangigmaking van een inleidende procedure of een tenlastelegging, de procedure wegens een strafbaar feit bij beschikking opschorten tot het einde van het hoofdgeding (artikel 6, lid 3, JGG).
Indien het nodig blijkt de vermeende dader formeel in kennis te stellen van het onwettige karakter van bepaalde handelingen zoals de gemelde handeling en van de mogelijke gevolgen daarvan, moet de voogdijrechter dit doen op verzoek van het openbaar ministerie (artikel 6, lid 2, JGG).
Onder de algemene voorwaarde dat het door de dader gepleegde strafbare feit niet als ernstig moet worden beschouwd, het strafbare feit niet tot de dood van een persoon heeft geleid en de straf niet noodzakelijk lijkt om de verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen, is het openbaar ministerie bovendien verplicht om de beklaagde alternatieve maatregelen aan te bieden.
Er zijn vier soorten alternatieve maatregelen: betaling van een boete (artikel 200 van het Wetboek van Strafvordering (Strafprozessordnung, StPO), een taakstraf (artikelen 201 en 202 StPO), proeftijd met ondersteuning van een reclasseringsfunctionaris en onder bepaalde voorwaarden (artikel 203 StPO), en bemiddeling tussen slachtoffer en dader (artikel 204 StPO). Onder dezelfde voorwaarden kan de rechter de strafprocedure ook beëindigen en alternatieve maatregelen gelasten.
De volgende mogelijkheid is de schuldigverklaring zonder straf (artikel 12 JGG) of met oplegging van een straf (artikel 13 JGG). Sturing, reclasseringsdiensten en gerechtelijke bevelen kunnen deel uitmaken van de voorwaarden.
Volgens artikel 12 JGG moet de rechter afzien van een veroordeling indien slechts een lichte straf wordt opgelegd aan een jeugddelinquent en kan worden aangenomen dat de veroordeling op zich volstaat om de dader ervan te weerhouden verdere strafbare feiten te plegen.
Volgens artikel 13 JGG kan geen straf worden opgelegd voor een strafbaar feit dat door een minderjarige is gepleegd gedurende een proeftijd van één tot drie jaar, indien kan worden aangenomen dat de veroordeling en de dreiging met de straf, als zodanig of in combinatie met andere maatregelen, de dader ervan kunnen weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.
De mogelijkheid van een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke veroordeling vervolledigt de catalogus van rechterlijke antwoorden op jeugddelinquentie.
Indien het nodig blijkt de vermeende dader formeel in kennis te stellen van het onwettige karakter van bepaalde handelingen zoals de gemelde handeling en van de mogelijke gevolgen daarvan, moet de voogdijrechter dit doen op verzoek van het openbaar ministerie (artikel 6, lid 2, JGG).
Om de negatieve gevolgen van met name kortstondige detentie te voorkomen, mag voorlopige hechtenis alleen worden opgelegd als dat nodig is en er geen andere mogelijkheid is. Voorlopige hechtenis kan niet worden opgelegd in het geval van kleine strafbare feiten.
Openbaar aanklagers en rechters zijn verplicht regelmatig te beoordelen of voorlopige hechtenis noodzakelijk is. Daarom, en om andere procedurele mogelijkheden te verkennen, moeten er conferenties worden georganiseerd waarbij het sociale netwerk van de jeugddelinquent betrokken is (conferentie van het sociale netwerk), zodat voorlopige hechtenis kan worden vermeden.
Daarnaast moet in bijna alle gevallen een individuele beoordeling (“achtergrondstudie van de jongere”) worden uitgevoerd, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de persoonlijkheid en de rijpheid, de economische, sociale en familiale achtergrond, met inbegrip van de leefomgeving, en de bijzondere kwetsbaarheid van de jeugddelinquent.
Tot slot waarborgt het Oostenrijkse jeugdstrafrecht dat rechters en aanklagers die zich bezighouden met strafprocedures tegen jongeren over bijzondere competenties op dit gebied beschikken en toegang hebben tot specifieke opleidingen.
Concluderend kan worden gesteld dat de “instrumenten” van de Oostenrijkse wet op de jeugdrechtbanken openbaar aanklagers en rechters in staat stellen zo goed mogelijke beslissingen te nemen in strafprocedures tegen jeugddelinquenten en te zorgen voor maximale gerechtelijke herstelmaatregelen.
De omzetting in nationaal recht van de richtlijn betreffende strafprocedures voor jeugdige daders (Richtlijn (EU) 2016/800 van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure, PB L 132 van 11.5.2016, blz. 1) heeft er ook voor gezorgd dat jongeren actief door een advocaat worden vertegenwoordigd tijdens het eerste verhoor van de politie (dit was in elk geval zonder uitzondering voorzien in alle strafprocedures voor een misdrijf). Bovendien moeten verhoren door de politie en andere rechtshandhavingsautoriteiten audiovisueel worden opgenomen indien dit evenredig is (met name als er geen juridisch adviseur aanwezig is), en zijn de informatierechten van jeugdige verdachten uitgebreid overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn inzake strafprocedures voor jeugdige daders. De overige bepalingen van de richtlijn voorzien in rechten die reeds in de JGG zijn opgenomen.
- Rechten van minderjarige slachtoffers in strafprocedures:
In Oostenrijkse strafprocedures bestaat er, naast de algemene rechten van slachtoffers (artikelen 66 e.v. StPO), een breed scala aan specifieke rechten en maatregelen ter bescherming van minderjarige slachtoffers, zoals:
- de aanstelling van een curator voor minderjarige slachtoffers in de in artikel 66a, lid 3, StPO bedoelde gevallen;
- informatie over ontsnapping en gevangenneming en de eerste onbewaakte vrijlating uit de instelling of over een naderende of daadwerkelijke vrijlating van de gevangene, met inbegrip van de instructies die hem zijn gegeven om het slachtoffer te beschermen (artikel 106, lid 4, en artikel 149, lid 5, van de Oostenrijkse wet op de gevangenissen (Strafvollzugsgesetz));
- psychosociale en justitiële bijstand in strafprocedures overeenkomstig artikel 66b StPO (zie hieronder);
- de mogelijkheid van een afzonderlijk en effectief contradictoir verhoor in het onderzoek en in het hoofdgeding om rechtstreeks contact tussen getuigen en beklaagden te voorkomen (artikelen 165 en 250 StPO);
- indien een contradictoir verhoor heeft plaatsgevonden, wordt de getuige ontheven van de verplichting tot verdere getuigenverklaring en kan het proces-verbaal van het contradictoir verhoor worden gelezen tijdens de hoofdzitting (artikel 252, leden 1 en 2a, StPO);
- bescherming van de identiteit van de getuige (artikel 10, lid 3, artikel 161, lid 1, en artikel 162 StPO);
- bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer (artikel 228, lid 4, StPO; artikel 7a, lid 1, punt 1, van de Mediawet (Mediengesetz);
- de mogelijkheid om thuis of elders als getuige te worden gehoord (bv. in geval van ziekte, kwetsbaarheid, gerechtvaardigde omstandigheden — artikel 160, lid 1, en artikel 247a StPO);
- slachtoffers jonger dan 18 jaar worden altijd als bijzonder kwetsbaar beschouwd en hebben in strafprocedures, naast de algemene rechten van slachtoffers, ook de bijzondere rechten zoals vermeld in artikel 66a, lid 2, StPO:
- het recht om te worden gehoord door een persoon van hetzelfde geslacht (artikel 66a, lid 2, punt 1),
- het recht op tolkdiensten (artikel 66, lid 3), waar mogelijk door een persoon van hetzelfde geslacht, tijdens verhoren van het slachtoffer tijdens het vooronderzoek en het proces (punt 1a),
- het recht te weigeren antwoord te geven op vragen over details van het misdrijf, als zij het beschrijven van die details onredelijk vinden, en het recht te weigeren antwoord te geven op vragen naar omstandigheden van zeer persoonlijke aard (punt 2),
- het recht te eisen om met de nodige voorzichtigheid te worden verhoord (artikel 165 en artikel 250, lid 3, StPO) tijdens het onderzoek en het proces, en in ieder geval op de in artikel 165, lid 3, StPO beschreven wijze, in voorkomend geval door een deskundige (punt 3), in het bijzonder als minderjarig slachtoffer van wie de seksuele integriteit mogelijk is geschonden door het strafbare feit waarvoor de verdachte in staat van beschuldiging is gesteld,
- het recht te eisen dat het proces achter gesloten deuren plaatsvindt (artikel 229, lid 1, StPO) (punt 4),
- het recht om onmiddellijk ambtshalve te worden geïnformeerd in de zin van artikel 172, lid 4, artikel 177, lid 5, en artikel 181a StPO (punt 5), en
- het recht op de aanwezigheid van een persoon die zij vertrouwen bij het verhoor (artikel 160, lid 2, StPO) (punt 6);
- overeenkomstig artikel 70, lid 1, StPO moeten bijzonder kwetsbare slachtoffers uiterlijk vóór hun eerste verhoor op de hoogte worden gebracht van hun rechten uit hoofde van artikel 66a StPO;
- informatie over de wettelijke rechten van slachtoffers wordt ook verstrekt in een taal en op een wijze die zij begrijpen, rekening houdend met hun specifieke persoonlijke behoeften;
- op grond van artikel 160, lid 3, StPO mogen slachtoffers die de leeftijd van 14 jaar nog niet hebben bereikt, alleen in aanwezigheid van een vertrouwenspersoon worden gehoord. Het kan hierbij gaan om een wettelijke vertegenwoordiger, een justitiële assistent of een andere vertrouwenspersoon. Alle andere slachtoffers, met name degenen die de leeftijd van 14 jaar hebben bereikt maar nog niet 18 jaar oud zijn, hebben ook het recht te worden gehoord in aanwezigheid van een vertrouwenspersoon van hun keuze. Dit recht moet worden vermeld in de oproeping voor een getuigenverhoor.
- Sinds 1997 zijn kindvriendelijke verhoorruimten opgezet in alle rechtbanken waar strafprocedures worden gevoerd.
Een van de belangrijke instrumenten op het gebied van slachtofferbescherming is psychosociale en justitiële bijstand in strafprocedures. Deze wordt aan bepaalde categorieën personen op hun verzoek kosteloos verleend.
Psychosociale en justitiële bijstand is beschikbaar:
- voor personen die mogelijk zijn blootgesteld aan geweld of een gevaarlijke dreiging als gevolg van een opzettelijk misdrijf, van wie de seksuele integriteit en zelfbeschikking mogelijk zijn geschonden of van wie de persoonlijke afhankelijkheid bij het begaan van een dergelijk misdrijf mogelijk is misbruikt;
- als het overlijden van een persoon mogelijk het gevolg is van een strafbaar feit en u nauw verwant bent aan die persoon, of als u een familielid van die persoon bent en u getuige van het misdrijf bent geweest;
- voor slachtoffers van terroristische misdrijven;
- voor slachtoffers van een typisch “haatmisdrijf op het internet”. Hierbij gaat het om stalking, voortdurende intimidatie via telecommunicatie of een computersysteem (“cyberpesten”) en uitlokking. Hieronder vallen ook strafbare feiten zoals laster en beschuldiging van een gerechtelijk strafbaar feit dat reeds is afgewezen, belediging en smaad, als er aanwijzingen zijn dat het strafbare feit is gepleegd via telecommunicatie of met gebruikmaking van een computersysteem;
- voor minderjarigen die getuige zijn geweest van geweld binnen hun sociale kring (geweld in het gezin, geweld tegen kinderen).
Slachtofferhulp is noodzakelijk om de rechten van slachtoffers te beschermen en moet worden gewaarborgd door de instelling voor slachtofferhulp.
Psychosociale bijstand omvat de voorbereiding van het slachtoffer op de strafprocedure en de daaraan verbonden emotionele last, het begeleiden van het slachtoffer bij een verhoor als getuige, het verlenen van rechtshulp en juridisch advies, en juridische vertegenwoordiging van het slachtoffer in strafprocedures door een advocaat (artikel 66b StPO). Personen van wie de seksuele integriteit mogelijk is geschonden en die de leeftijd van 14 jaar nog niet hebben bereikt, krijgen altijd psychosociale ondersteuning.
De federale minister van Justitie is bevoegd om, na verificatie van de wettelijke vereisten (artikel 66b, lid 3, eerste helft van de zin, StPO), passende, gevestigde instellingen in te schakelen om de in lid 1 bedoelde personen te ondersteunen. Het federale Ministerie van Justitie heeft met een groot aantal passende, gevestigde instellingen contracten afgesloten om psychosociale en/of justitiële bijstand te verlenen, waarvan vele, zoals kinderbeschermingscentra, centra voor geweldpreventie en interventiecentra, gespecialiseerd zijn in het werken met kinderen.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.