Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Ests) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
De volgende vertalingen zijn al beschikbaar: Engels
Swipe to change

Geringe vorderingen

Estland
Inhoud aangereikt door
European Judicial Network
Europees justitieel netwerk (in burgerlijke en handelszaken)

1 Het bestaan van een specifieke procedure voor geringe vorderingen

De procedureregels voor de behandeling van burgerlijke zaken door een Estlandse rechter zijn neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (tsiviilkohtumenetluse seadustik (TsMS)). Indien een burgerlijke zaak wordt behandeld uit hoofde van Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, dan zijn de voorschriften zoals neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van de vereenvoudigde procedure van toepassing voor zover dit niet via die verordening is geregeld. Zaken kunnen uit hoofde van de verordening worden behandeld door het kantongerecht (maakohus) dat daartoe wettelijk bevoegd is. Overeenkomstig artikel 405 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de vereenvoudigde procedure regelt, worden vereenvoudigde procedures door de rechter, naar diens eigen redelijke inzicht, behandeld op basis van vereenvoudigde voorschriften en met inachtneming van uitsluitend de algemene procedurele beginselen van het wetboek.

1.1 Toepassingsgebied van de procedure, grensbedrag

Indien een burgerlijke zaak wordt behandeld uit hoofde van Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, dan zijn de voorschriften zoals neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van de vereenvoudigde procedure van toepassing voor zover dit niet via die verordening is geregeld.

De voorschriften van de vereenvoudigde procedure worden toegepast op binnenlandse zaken die betrekking hebben op vorderingen omtrent eigendomsrechten en waarvan de waarde een bedrag van 2 000 EUR voor de hoofdvordering en 4 000 EUR inclusief secundaire vorderingen niet te boven gaat.

1.2 Toepassing van de procedure

Overeenkomstig artikel 405, lid 3, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter een zaak volgens de vereenvoudigde procedure behandelen zonder daartoe een afzonderlijke beslissing te geven. De rechter kan naar diens eigen redelijke inzicht een vordering behandelen op basis van vereenvoudigde voorschriften met inachtneming van uitsluitend de algemene procedurele beginselen. In de vereenvoudigde procedure waarborgt de rechter dat de grondrechten en fundamentele vrijheden en de essentiële procedurele rechten van de deelnemers aan de procedure in acht worden genomen en dat de deelnemers aan de procedure worden gehoord als zij daarom verzoeken. Voor dit doel is geen rechtszitting nodig. Deelnemers aan de procedure moeten wel in kennis worden gesteld van hun recht om door de rechter te worden gehoord. De rechter kan de procedure vereenvoudigen, maar is daartoe niet verplicht.

De rechter kan tijdens de behandeling van een vordering in de vereenvoudigde procedure:

-           de proceshandelingen slechts notuleren voor zover hij dat noodzakelijk acht, en daarbij het recht om bezwaar aan te tekenen tegen de notulen, uitsluiten;

-           een termijn vaststellen die afwijkt van de wettelijke termijn;

-           niet in de wet gespecificeerde personen erkennen als contractuele vertegenwoordigers van deelnemers aan de procedure;

-           afwijken van de wettelijke vormvereisten voor het indienen en toestaan van bewijs en ook bewijsmateriaal aanvaarden dat niet in de wet wordt vermeld, met inbegrip van een niet onder ede verstrekte verklaring van een deelnemer aan de procedure;

-           afwijken van de wettelijke vormvereisten voor het betekenen of kennisgeven van processtukken en voor het voorleggen van stukken aan de deelnemers aan een procedure, behalve voor het aan de verweerder betekenen of ter kennis brengen van een vordering;

-           afzien van een aan het proces voorafgaande procedure of de rechtszitting;

-           op zijn eigen initiatief bewijs verkrijgen;

-           in de zaak vonnis wijzen zonder het beschrijvende gedeelte en de motivering;

-           een beslissing in de zaak onmiddellijk uitvoerbaar verklaren, ook in gevallen waarin niet door de wet is voorzien of zonder de wettelijk voorgeschreven zekerheid.

Een verzoek tot inleiding van de Europese procedure voor geringe vorderingen kan elektronisch of per post bij de rechtbank worden ingediend. Het verzoekschrift kan elektronisch worden ingediend via het daarvoor bedoelde informatiesysteem (E-toimik (het e‑File systeem), https://www.e-toimik.ee/). Om een verzoekschrift in te dienen via het e‑File systeem, kan de gebruiker inloggen in het informatiesysteem. Dat is overigens alleen toegankelijk met een Estlands identiteitsbewijs. Een elektronisch verzoekschrift kan ook per e-mail bij de rechtbank worden ingediend. Zie voor de contactgegevens van de Estlandse rechtbanken de website https://www.kohus.ee.

Het verzoekschrift moet zijn ondertekend door de afzender. Een elektronisch verzoekschrift moet zijn voorzien van de digitale handtekening van de afzender of worden ingediend op een andere, gelijkwaardig beveiligde wijze die het mogelijk maakt de identiteit van de afzender vast te stellen. Een elektronisch verzoek kan ook per fax of in een andere schriftelijke vorm worden ingediend, mits het originele document vervolgens onverwijld aan de rechtbank ter beschikking wordt gesteld. Tegen een beslissing van de rechter kan binnen tien dagen beroep worden ingesteld.

De rechter kan een verzoekschrift of een ander processtuk dat door een deelnemer aan de procedure per e-mail is ingediend, aanvaarden ook al voldoet het niet aan de eis dat het voorzien moet zijn van een digitale handtekening, mits de rechter niet twijfelt aan de identiteit van de afzender en aan de verzending van het document, wat met name het geval zal zijn wanneer de rechter van dezelfde deelnemer, in een procedure over dezelfde zaak, eerder en vanaf hetzelfde e-mailadres wél documenten met een digitale handtekening heeft ontvangen, of wanneer de rechter ermee heeft ingestemd dat verzoekschriften of andere stukken ook op die wijze ingediend mogen worden.

Aanvaarding zoals bedoeld in artikel 13, lid 1, onder b), ii), van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen kan elektronisch worden meegedeeld via het elektronische informatiesysteem e-File (https://www.e-toimik.ee/) of per e-mail of fax met inachtneming van de hierboven vermelde voorwaarden. Kennisgeving aan de rechter van die aanvaarding kan ook worden gedaan samen met het verzoekschrift onder de Europese procedure voor geringe vorderingen.

Elektronische betekening of kennisgeving van processtukken aan advocaten, notarissen, gerechtsdeurwaarders, curatoren en nationale of plaatselijke overheidsinstanties geschiedt via het daarvoor bedoelde informatiesysteem. Betekening of kennisgeving op enige andere wijze is alleen toegestaan als daar een goede reden voor is. In de vereenvoudigde procedure kan van de vormvereisten voor betekening of kennisgeving van processtukken worden afgeweken; met die mogelijkheid moet echter voorzichtig worden omgegaan. Van de voorschriften voor betekening of kennisgeving van processtukken kan niet worden afgeweken wanneer het de betekening of kennisgeving van een vordering tegen een verweerder of een gerechtelijke beslissing over deelnemers in de procedure betreft.

Het bedrag van de vergoeding aan de overheid wordt bepaald op basis van de waarde van de burgerlijke zaak, welke waarde op zijn beurt wordt berekend met inachtneming van het gevorderde bedrag. Bij het berekenen van de waarde van een burgerlijke zaak moet het bedrag van eventuele secundaire vorderingen bij dat van de hoofdvordering worden opgeteld. Wanneer in het kader van de Europese procedure voor geringe vorderingen een boete wegens late betaling wordt gevorderd, maar de boete op het moment van indiening van het verzoekschrift nog niet opeisbaar is, wordt het bedrag van de boete dat overeenkomt met het verschuldigde bedrag voor één jaar, bij het bedrag van de boete opgeteld zoals berekend per de indieningsdatum van het verzoekschrift. De hoogte van de vergoeding aan de overheid wordt bepaald op basis van het berekende definitieve bedrag (waarde van de burgerlijke zaak) en overeenkomstig de tabel in bijlage 1 bij de Wet inzake vergoedingen aan de overheid (riigilõivuseadus) conform artikel 59, lid 1, daarvan.

De vergoeding aan de overheid bij het instellen van beroep is gelijk aan het bedrag dat in eerste instantie bij indiening van het verzoekschrift onder de Europese procedure voor geringe vorderingen bij het kantongerecht is betaald, met inachtneming van de reikwijdte van het beroep. Bij het instellen van beroep tegen een gerechtelijke beslissing bij een arrondissementsrechtbank (ringkonnakohus) is een vergoeding aan de overheid van 50 EUR verschuldigd. Bij het instellen van beroep in cassatie of van een beroep tegen een gerechtelijke beslissing bij het hooggerechtshof (Riigikohus) is een zekerheidstelling in cassatie verschuldigd. De verschuldigde zekerheidstelling in cassatie bij een beroep in cassatie bedraagt één procent van de waarde van de burgerlijke zaak, met inachtneming van de reikwijdte van het beroep; de zekerheid bedraagt evenwel niet minder dan 100 EUR en niet meer dan 3 000 EUR. De zekerheidstelling in cassatie bij een beroep tegen een gerechtelijke beslissing is 50 EUR.

De vergoedingen aan de overheid en zekerheidstellingen in cassatie voor handelingen die in rechtszaken moeten worden verricht, moeten worden overgemaakt naar de volgende bankrekeningen van het ministerie van Financiën:

SEB Bank – a/c EE571010220229377229 (SWIFT: EEUHEE2X)

Swedbank – a/c EE062200221059223099 (SWIFT: HABAEE2X)

Luminor Bank – a/c EE221700017003510302 (SWIFT: NDEAEE2X)

Indien een van kracht geworden beslissing uit hoofde van de Europese procedure voor geringe vorderingen niet vrijwillig wordt nageleefd, moet de persoon die de beslissing gedwongen ten uitvoer wil laten leggen, via een gerechtsdeurwaarder een tenuitvoerleggingsprocedure inleiden.

Overeenkomstig artikel 21, lid 2, onder b), is een beslissing gegeven in het kader van een procedure onder de verordening in Estland alleen uitvoerbaar indien zij in het Ests of Engels is gesteld of indien een vertaling in het Ests of Engels aan het certificaat is gehecht. Indien beroep wordt ingesteld tegen een beslissing die in de Europese procedure voor geringe vorderingen is gegeven, dan worden de in artikel 23 van de verordening vermelde maatregelen genomen door de arrondissementsrechtbank waar het beroep is ingesteld. Indien een beslissing bij verstek wordt gegeven en een verzoekschrift wordt ingediend om die beslissing krachtens artikel 415 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering nietig te verklaren, dan moet het verzoek tot het nemen van de maatregelen worden ingediend bij het gerecht dat het verzoekschrift in behandeling heeft.

Is er nog geen beroep ingesteld, dan worden de in artikel 23 van de verordening vermelde maatregelen genomen door het gerecht dat de beslissing heeft gegeven. De in artikel 23, onder c), van de verordening vermelde maatregel kan worden genomen door het kantongerecht binnen wiens rechtsgebied de tenuitvoerleggingsprocedure wordt of zou moeten worden gevoerd.

In de gevallen vermeld in artikel 46 van het Wetboek van Tenuitvoerleggingsprocedures (täitemenetluse seadustik) kan een tenuitvoerleggingsprocedure behalve door de rechter ook worden opgeschort door de gerechtsdeurwaarder die de procedure voert.

1.3 Formulieren

Er zijn geen standaardformulieren die landelijk worden gebruikt voor vereenvoudigde procedures.

1.4 Rechtsbijstand

Indien een persoon deelneemt aan een gerechtelijke procedure via een contractueel vertegenwoordiger, dan moet die vertegenwoordiger doorgaans op zijn minst over een door de overheid erkend masterdiploma in de rechten, een daarmee gelijkwaardig diploma in de zin van artikel 28, lid 22, van de Onderwijswet van de Republiek Estland (Eesti Vabariigi haridusseadus) dan wel een daarmee gelijkwaardig buitenlands diploma beschikken. In de vereenvoudigde procedure evenwel kan de rechter een persoon die weliswaar niet aan de bovenstaande opleidingseisen voldoet maar, naar het oordeel van de rechter, wel voldoende bekwaam is om een ander persoon in rechte te vertegenwoordigen, toestaan om als vertegenwoordiger op te treden. De speciale voorschriften in verband met de vereenvoudigde procedure zijn uitsluitend van toepassing op procedures in eerste aanleg die in kantongerechten worden gevoerd. Een contractueel vertegenwoordiger die door een kantongerecht is aanvaard maar niet aan de opleidingseisen voldoet, kan geen proceshandelingen verrichten in een arrondissementsrechtbank of hooggerechtshof.

De deelname van een vertegenwoordiger aan een zaak kan de deelnemer aan een procedure met actieve procesbevoegdheid in burgerlijke procedures niet beletten in persoon aan de zaak deel te nemen. Het gedrag en de kennis van een vertegenwoordiger worden geacht gelijk te zijn aan het gedrag en de kennis van een deelnemer aan de procedure.

Indien de rechter van oordeel is dat een natuurlijk persoon die deelneemt aan een procedure niet in staat is zijn rechten op eigen kracht te beschermen of dat zijn essentiële belangen zonder bijstand van een advocaat mogelijk niet afdoende worden beschermd, dan zal de rechter die persoon informeren over de mogelijkheid om rechtsbijstand van de staat te ontvangen.

Rechtsbijstand wordt verleend overeenkomstig de voorschriften inzake bijstand zoals neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel 180 e.v.) en volgens de daartoe in de Wet op rechtsbijstand van de staat (riigi õigusabi seadus) vermelde procedure. De staat verleent rechtsbijstand op aanvraag van de betrokkene.

Deze rechtsbijstand wordt verleend aan een natuurlijk persoon die ten tijde van de indiening van de aanvraag woonachtig is in of onderdaan is van de Republiek Estland of een andere EU-lidstaat. De woonplaats van een partij wordt vastgesteld op basis van artikel 62 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Andere natuurlijke personen komen uitsluitend voor rechtsbijstand in aanmerking als zulks voortvloeit uit een internationale verplichting die voor Estland bindend is.

Wanneer een partij bij een burgerlijke zaak rechtsbijstand aanvraagt in een gerechtelijke procedure, moet zij die aanvraag indienen bij het gerecht dat de zaak in behandeling heeft of tot behandeling daarvan bevoegd zou zijn.

Een natuurlijk persoon kan aanspraak maken op rechtsbijstand van de staat indien hij zich als gevolg van zijn financiële situatie geen bekwaam juridisch dienstverlener kan veroorloven op het moment dat hij die bijstand nodig heeft, de kosten daarvan slechts gedeeltelijk of in termijnen kan betalen of na betaling van die kosten niet meer in zijn basale dagelijkse levensonderhoud kan voorzien.

Een natuurlijk persoon komt niet in aanmerking voor rechtsbijstand indien:

1) de proceskosten naar verwachting niet hoger zullen zijn dan twee maal het gemiddelde maandinkomen van de persoon die om rechtsbijstand verzoekt, berekend op basis van diens gemiddelde maandinkomen gedurende de vier maanden voorafgaand aan indiening van de aanvraag, verminderd met eventuele belastingen en verplichte verzekeringspremies, voorgeschreven bedragen ter vervulling van een wettelijke onderhoudsverplichting en redelijke kosten van huisvesting en vervoer;

2) de persoon die om rechtsbijstand verzoekt, de proceskosten kan dekken op basis van bestaande bezittingen die zonder grote moeilijkheden verkocht kunnen worden en ten aanzien waarvan overeenkomstig de wet een betalingsvordering kan worden ingediend;

3) de procedure betrekking heeft op de economische of beroepsmatige activiteiten van de persoon die de rechtsbijstand aanvraagt en geen betrekking heeft op zijn rechten die geen verband houden met zijn economische of beroepsmatige activiteiten. Hieronder valt niet de verlening van procedurele bijstand aan natuurlijke personen voor gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de vergoeding aan de overheid bij de gang naar de rechter of in een beroepsprocedure indien de procedure betrekking heeft op de economische of beroepsmatige activiteiten van de persoon die de procedurele bijstand aanvraagt en geen betrekking heeft op zijn rechten die geen verband houden met zijn economische of beroepsmatige activiteiten.

1.5 Regels betreffende het bewijs

In de vereenvoudigde procedure kan de rechter afwijken van de wettelijke bepalingen ten aanzien van de vormvereisten voor het leveren en vergaren van bewijs en ook bewijsmateriaal aanvaarden dat niet in de wet wordt vermeld (zoals een niet onder ede verstrekte verklaring van een deelnemer aan de procedure). In tegenstelling tot een reguliere procedure kan in een vereenvoudigde procedure de rechter ook op eigen initiatief bewijs verkrijgen. Daarbij moet wel worden gewaarborgd dat de handelingen van de rechter geen afbreuk doen aan de gelijkwaardigheid van de partijen voor de wet. De feiten ten aanzien waarvan de rechter bewijs verkrijgt, moeten vooraf aan hem bekend worden gemaakt.

De voorschriften ten aanzien van het verkrijgen van bewijs worden vermeld in hoofdstuk 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In een zaak moet iedere partij de feiten waarop haar vorderingen of bezwaren berusten, met bewijs onderbouwen, tenzij bij wet anders is bepaald. De partijen kunnen overeenkomen de bewijslast anders te verdelen dan door de wet is bepaald en overeenstemming bereiken over de aard van het bewijsmateriaal op grond waarvan een specifiek feit kan worden bewezen, tenzij bij wet anders is bepaald. Bewijs wordt ingediend door de deelnemers aan de procedure. De rechter kan de deelnemers aan de procedure voorstellen aanvullend bewijs te verstrekken. Een deelnemer aan de procedure die bewijs wil indienen maar daar niet toe in staat is, kan de rechter verzoeken bewijs te vergaren. Een deelnemer aan een procedure die bewijs levert of om een handeling tot het verkrijgen van bewijs verzoekt, is verplicht om onderbouwd aan te geven welke voor de zaak relevante feiten hij door middel van het geleverde bewijs of het verzoek wenst te bewijzen. Een verzoek om een handeling tot het verkrijgen van bewijs moet vergezeld gaan van informatie die het verkrijgen van dat bewijs mogelijk maakt. Gedurende een voorbereidende procedure stelt het gerecht een uiterste termijn waarbinnen de deelnemers aan de procedure hun bewijs moeten leveren en om een handeling tot het verkrijgen van bewijs kunnen verzoeken. Indien het verzoek van een deelnemer aan een procedure om een handeling tot het verkrijgen van bewijs wordt afgewezen omdat die deelnemer, ondanks een verzoek daartoe van de rechter, de kosten van de bewijsverkrijging niet vooraf heeft voldaan, dan heeft de deelnemer niet het recht om op een later tijdstip alsnog om bewijsverkrijging te verzoeken indien honorering van dat verzoek zou betekenen dat de zitting in verband met de zaak moet worden verdaagd.

Indien de handeling tot het verkrijgen van bewijs moet worden verricht buiten het rechtsgebied van het gerecht dat de zaak behandelt, kan deze laatste het gerecht binnen wiens rechtsgebied het bewijs kan worden verkregen, via een rogatoire commissie (schriftelijk verzoek) opdragen de proceshandeling te verrichten. Aan die rogatoire commissie wordt gehoor gegeven conform de voorschriften die gelden voor het verrichten van de proceshandeling waar in de rogatoire commissie om wordt verzocht. De deelnemers aan de procedure worden in kennis gesteld van het tijdstip en de plaats van de proceshandeling; bij afwezigheid van een deelnemer aan de procedure evenwel kan nog steeds aan de rogatoire commissie worden voldaan. De notulen van proceshandelingen en bewijs dat in naleving van een rogatoire commissie is verkregen, worden onverwijld verzonden naar het gerecht waar de zaak in behandeling is. Indien tijdens het verkrijgen van bewijs door het gerecht dat een procedure verricht op grond van een rogatoire commissie een geschil ontstaat dat niet door dat gerecht kan worden beslecht, maar dat wel moet worden beslecht voordat de bewijsverkrijging kan worden voortgezet, dan zal het gerecht in de hoofdprocedure het geschil beslechten. Indien het gerecht dat voldoet aan een rogatoire commissie van oordeel is dat het voor een evenwichtige uitspraak in de zaak redelijk zou zijn de plicht tot het verkrijgen van bewijs over te dragen aan een ander gerecht, dan zal het bij dat andere gerecht een verzoek ter zake indienen en de deelnemers aan de procedure hiervan in kennis stellen.

Bewijs dat in een buitenlandse staat conform de wetgeving van die staat is verkregen, kan door een burgerlijke rechter in Estland worden gebruikt, tenzij de proceshandelingen die bij het verzamelen van dat bewijs zijn verricht in strijd zijn met de beginselen van het Estlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kamer van het gerecht dat om de bewijsverkrijging heeft verzocht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken of een rechter die handelt op grond van een bevel kan, in overeenstemming met genoemde verordening, aanwezig zijn bij en deelnemen aan de handeling tot het verkrijgen van bewijs door een gerecht in een buitenlandse staat. De deelnemers aan de procedure, hun vertegenwoordigers en deskundigen kunnen deelnemen aan de handeling tot het verkrijgen van dat bewijs in dezelfde mate als waarin zij kunnen deelnemen aan een dergelijke handeling in Estland. De kamer van het gerecht dat de zaak in behandeling heeft, een rechter die handelt op grond van een bevel of een deskundige die door het gerecht is aangesteld kan deelnemen aan een dergelijke rechtstreekse handeling tot het verkrijgen van bewijs door een Estlands gerecht in een andere EU-lidstaat, zoals toegestaan uit hoofde van artikel 17, lid 3, van de verordening.

Indien een handeling tot het verkrijgen van bewijs moet worden verricht in een land dat geen lid is van de EU, zal het gerecht verzoeken om een handeling tot het verkrijgen van bewijs door een bevoegde autoriteit overeenkomstig het Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken. Het gerecht kan ook bewijs in een buitenlandse staat verkrijgen via bemiddeling door de ambassadeur van de Republiek Estland in die staat dan wel een bevoegde consulaire functionaris, tenzij het recht van die buitenlandse staat zulks niet toelaat.

De partij die bewijs heeft geleverd of een verzoek tot het verkrijgen van bewijs heeft gedaan, kan uitsluitend van dat bewijs afstand doen of het intrekken met instemming van de wederpartij, tenzij bij wet anders is bepaald.

1.6 Schriftelijke procedure

Een vereenvoudigde procedure kan schriftelijk worden behandeld. Daarbij waarborgt de rechter dat de grondrechten en fundamentele vrijheden en de essentiële procedurele rechten van de deelnemers aan de procedure in acht worden genomen en dat een deelnemer aan de procedure wordt gehoord als hij daarom verzoekt. Voor dit doel is geen rechtszitting nodig. De rechter kan afzien van een aan het proces voorafgaande procedure of de rechtszitting.

1.7 Inhoud van het vonnis

Een vonnis bestaat uit een inleiding, een conclusie, een beschrijvend gedeelte en een motivering.

Het volgende wordt vermeld in de inleiding van het vonnis:

  • de naam van het gerecht dat vonnis heeft gewezen;
  • de naam van de rechter die vonnis heeft gewezen;
  • het tijdstip waarop en de plaats waar het vonnis bekend is gemaakt;
  • het rolnummer van de burgerlijke zaak;
  • het onderwerp van de zaak;
  • de waarde van de burgerlijke zaak;
  • de namen en persoonlijke identificatiecodes of registratiecodes van de deelnemers aan de procedure;
  • de adressen van de deelnemers aan de procedure, indien dit evident noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging of erkenning van het vonnis;
  • de namen van de vertegenwoordigers van de deelnemers aan de procedure en, indien die vertegenwoordigers zijn vervangen, de namen van de meest recente vertegenwoordigers;
  • de datum van de meest recente rechtszitting of een verwijzing naar de schriftelijke behandeling van de zaak.

In het beschrijvende gedeelte van het vonnis wordt beknopt en in logische volgorde de relevante inhoud van de aanhangig gemaakte vorderingen weergegeven, alsmede van de geuite beschuldigingen, de ingediende tegenvorderingen en het geleverde bewijs ten aanzien van die vorderingen.

In de motivering zet de rechter uiteen welke feiten hij heeft vastgesteld, de conclusies die hij op grond daarvan heeft getrokken, het bewijs waarop zijn conclusies berusten en de wetten die hij daarbij heeft toegepast. In een vonnis moet de rechter onderbouwen waarom hij de omschrijving van de feiten zoals ingediend door de eiser of de verweerder, niet onderschrijft. In het vonnis moet de rechter al het bewijsmateriaal analyseren. Als hij enig bewijsmateriaal buiten beschouwing laat, moet hij dat in zijn vonnis verantwoorden. Wordt een van de subsidiaire vorderingen toegewezen, dan hoeft de afwijzing van een andere subsidiaire vordering niet te worden onderbouwd.

In de vereenvoudigde procedure kan de rechter in zijn vonnis het beschrijvende gedeelte en de motivering achterwege laten of in de motivering alleen de juridische argumentatie vermelden en het bewijs waarop zijn conclusies zijn gebaseerd.

In de conclusie van het vonnis doet de rechter op duidelijke en ondubbelzinnige wijze uitspraak over de vorderingen van de partijen en over eventuele verzoeken van de partijen waarover nog geen besluit is genomen, alsmede over eventuele kwesties in verband met de maatregelen tot veiligstelling van de zaak die zijn toegepast. De conclusie moet op zichzelf begrijpelijk en uitvoerbaar zijn, ook zonder de tekst van de rest van de uitspraak.

In de conclusie worden ook de procedure en termijn voor het instellen van beroep vermeld alsmede, onder andere, het gerecht waar beroep kan worden ingesteld, en wordt melding gemaakt van het feit dat, tenzij in de beroepsprocedure om behandeling van de zaak in een zitting wordt verzocht, de beroepsprocedure ook schriftelijk kan plaatsvinden. In een bij verstek gewezen vonnis wordt melding gemaakt van het recht om een via een verzoekschrift in verzet te komen tegen dat vonnis. In de conclusie wordt daarnaast toegelicht dat in de situatie waarin een eiser in hoger beroep om procedurele bijstand verzoekt voor het instellen van het beroep (bv. vrijstelling van de vergoeding aan de overheid voor de beroepsprocedure), de desbetreffende proceshandeling - d.w.z., het instellen van het beroep - binnen de daarvoor geldende termijn moet worden verricht.

1.8 Vergoeding van de kosten

Algemene beginselen

  • De kosten van een zaak worden gedragen door de partij die door de rechter in het ongelijk wordt gesteld.
  • De partij die door de rechter in het ongelijk wordt gesteld, is verplicht de andere partij te vergoeden voor zowel de gerechtskosten als eventuele noodzakelijke buitengerechtelijke kosten die uit de procedure voor het gerecht zijn voortgekomen.
  • Gerechtskosten omvatten de vergoeding aan de overheid, beveiliging en de vereiste procedurekosten. Vereiste procedurekosten zijn: a) de kosten verband houdend met getuigen, deskundigen, tolken en vertalers alsmede de kosten van personen die niet deelnemen aan de procedure welke zijn gemaakt in verband met onderzoekingen die conform de Wet op het forensisch onderzoek (kohtuekspertiisiseadus) vergoed moeten worden; b) de kosten verband houdend met het verkrijgen van schriftelijke en fysieke bewijsstukken; c) de kosten verband houdend met inspectie, waaronder de door het gerecht gemaakte noodzakelijke reiskosten; d) de kosten van het betekenen en ter kennis brengen van processtukken via een gerechtsdeurwaarder of in een buitenlandse staat of aan respectievelijk van extraterritoriale onderdanen van de Republiek Estland; e) de kosten van het verzenden van processtukken; f) de kosten verband houdend met het vaststellen van de waarde van een burgerlijke zaak. Onder buitengerechtelijke kosten wordt onder meer verstaan: a) de kosten verband houdend met de vertegenwoordigers van deelnemers aan de procedure; b) reiskosten, portokosten, communicatiekosten, huisvestingskosten en andere soortgelijke kosten van de deelnemers aan de procedure die in verband met die procedure worden gemaakt; c) niet-ontvangen loon of salaris of andere niet-ontvangen vaste inkomsten van de deelnemers aan de procedure; d) de kosten van een wettelijk voorgeschreven aan het proces voorafgaande procedure, tenzij de vordering meer dan zes maanden na afloop van die voorbereidende procedure aanhangig wordt gemaakt; e) de kosten van een gerechtsdeurwaarder voor het veiligstellen van een zaak en de kosten verband houdend met de tenuitvoerlegging van een uitspraak inzake het veiligstellen van een zaak; f) de gerechtsdeurwaarderskosten voor de betekening en kennisgeving van processtukken; g) de gerechtsdeurwaarderskosten voor het ten uitvoer leggen van een Europees bewaringsbevel dat is uitgegeven op basis van Verordening (EU) nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad en de kosten verband houdend met de tenuitvoerlegging van een Europees bewaringsbevel alsmede het honorarium dat de Kamer van Gerechtsdeurwaarders en Curatoren in Faillissementszaken (Kohtutäiturite ja Pankrotihaldurite Koda) in rekening brengt voor beoordeling van het op grond van datzelfde bevel ingediende verzoek om informatie; h) de kosten verband houdend met het verwerken van een verzoek om een tegemoetkoming in de proceskosten; i) de kosten van deelname aan een verzoeningsprocedure indien de rechter de partijen heeft verplicht om aan een dergelijke procedure deel te nemen.
  • De door een wettelijk vertegenwoordiger van een partij gemaakte proceskosten worden vergoed conform de voorschriften die ook gelden voor vergoeding van de proceskosten van die partij zelf.
  • In het geval dat een vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, delen de partijen de proceskosten in gelijke delen tenzij de rechter de proceskosten verdeelt in verhouding tot de mate waarin de vordering is toegewezen of besluit dat elk van de partijen een deel of het geheel van haar eigen proceskosten draagt.

In de definitieve beslissing staat vermeld hoe de proceskosten zijn verdeeld. De bedragen van de proceskosten worden vastgesteld op basis van de voorschriften voor het vaststellen van proceskosten zoals vermeld hetzij in de definitieve beslissing ten principale dan wel in een afzonderlijke uitspraak die wordt gedaan nadat de definitieve beslissing ten principale van kracht is geworden.

1.9 Mogelijkheid van hoger beroep

Het kantongerecht kan in het vonnis in een vereenvoudigde procedure aangeven dat het toestemming geeft om tegen dat vonnis beroep in te stellen. Het kantongerecht zal die toestemming verlenen, indien het van mening is dat een beslissing van het gerechtshof nodig is om het standpunt van dat hof inzake een wetsbepaling te verkrijgen. Het verlenen van toestemming tot het instellen van beroep hoeft in het vonnis niet te worden gemotiveerd.

In de conclusie van zijn vonnis in een vereenvoudigde procedure vermeldt de rechter eveneens de procedure en de termijn die gelden voor het instellen van beroep. Een arrondissementsrechtbank kan kennisnemen van een beroep dat in een zaak in de vereenvoudigde procedure is ingesteld, ongeacht of het kantongerecht toestemming voor het beroep heeft verleend; een beroep kan worden ingesteld met of zonder de toestemming van het kantongerecht. Heeft het kantongerecht geen toestemming voor het beroep verleend, dan kan een arrondissementsrechtbank kennisnemen van het beroep als het vonnis van het kantongerecht mogelijk is beïnvloed door een kennelijke fout in de toepassing van de wet of bij het vaststellen van de feiten. Een arrondissementsrechtbank kan evenwel weigeren kennis te nemen van een beroep in een zaak van geringe waarde, maar uitsluitend als het oordeel van het kantongerecht waarschijnlijk juist is en verdere behandeling van de zaak in hoger beroep slechts zou leiden tot onnodige kosten in tijd en geld. Een arrondissementsrechtbank kan een beroep niet weigeren op grond van het enkele gegeven dat het een zaak in een vereenvoudigde procedure betreft. Een partij of derde met een zelfstandige vordering kan tegen een in de Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing van een gerecht van eerste aanleg beroep instellen bij de arrondissementsrechtbank binnen het rechtsgebied van het kantongerecht dat het vonnis waartegen beroep wordt ingesteld, heeft uitgesproken. Een derde zonder zelfstandige vordering kan beroep instellen als dat beroep niet in tegenspraak is met het beroep dat is ingesteld door de eiser of verweerder die de derde door zijn deelname aan de procedure ondersteunt. Voor een derde geldt dezelfde termijn voor het instellen van beroep of het verrichten van andere proceshandelingen als die welke geldt voor de eiser of verweerder die de derde door zijn deelname aan de procedure ondersteunt.

Er kan geen beroep worden ingesteld indien beide partijen in een schriftelijke verklaring tegenover de rechter afstand hebben gedaan van hun recht op het instellen van beroep.

Hoger beroep kan worden ingesteld binnen 30 dagen te rekenen vanaf de betekening of kennisgeving van het vonnis aan de appellant, maar nooit later dan vijf maanden nadat het vonnis van het gerecht van eerste aanleg is bekendgemaakt.

Indien gedurende de beroepstermijn in de zaak een aanvullend vonnis wordt gegeven, dan gaat de termijn voor beroep tegen het oorspronkelijke vonnis opnieuw in per de datum van betekening of kennisgeving van het aanvullende vonnis. Wanneer een vonnis dat zonder het beschrijvende gedeelte of de motivering is gegeven, wordt aangevuld met het ontbrekende gedeelte, dan gaat de termijn voor het instellen van beroep opnieuw in per de datum van betekening of kennisgeving van het volledige vonnis.

De partijen kunnen in onderling overleg en door kennisgeving aan de rechter de beroepstermijn verkorten of verlengen met maximaal vijf maanden te rekenen vanaf de datum van bekendmaking van het vonnis.

In een beroepschrift mag uitsluitend worden gesteld dat het vonnis van het gerecht in eerste aanleg is gebaseerd op een schending van een rechtsregel of worden aangegeven dat, gezien de omstandigheden en het in de beroepsprocedure in aanmerking te nemen bewijsmateriaal, een van het vonnis van het gerecht in eerste aanleg afwijkend vonnis moet worden gegeven.

In een beroepschrift wordt onder meer het volgende vermeld: 1) de naam van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen waartegen beroep wordt ingesteld, de datum van dat vonnis en het nummer van de desbetreffende burgerlijke zaak; 2) het duidelijk verwoorde verzoek van de appellant, waarin deze de mate aangeeft waarin hij het vonnis van het gerecht van eerste aanleg betwist en de beslissing van de arrondissementsrechtbank vermeldt waartegen hij beroep instelt; 3) de argumentatie waarop het beroep berust; 4) het tijdstip van betekening of kennisgeving van het vonnis waartegen beroep wordt ingesteld.

In de argumentatie voor een beroep moeten specifiek worden vermeld: 1) de rechtsregel die het gerecht van eerste aanleg in zijn vonnis heeft geschonden of het feit dat door het gerecht van eerste aanleg onjuist of ontoereikend is vastgesteld; 2) de reden waarom met het vonnis de rechtsregel wordt geschonden dan wel het feit op onjuiste of ontoereikende wijze is vastgesteld; 3) een verwijzing naar het bewijsmateriaal dat de appellant wenst in te dienen ter onderbouwing van elke omschrijving van de feiten.

Schriftelijk bewijsmateriaal dat niet bij het gerecht van eerste aanleg is ingediend en dat de appellant door het gerecht wil laten aanvaarden, wordt aan het beroepschrift gehecht. Indien er specifieke nieuwe feiten en bewijzen worden vermeld als reden voor het beroep, dan moet in het beroepschrift worden toegelicht waarom die feiten en bewijzen niet bij het gerecht van eerste aanleg waren ingediend.

Indien de appellant een getuige wil laten horen of een verklaring onder ede wil laten afleggen door een deelnemer aan de procedure, of een deskundigenoordeel of inspectie wil regelen, dan moet dat in het beroepschrift gemotiveerd worden aangegeven. In dat geval moeten de naam- en adresgegevens en telefoonnummers van de getuigen of deskundigen, voor zover bekend, eveneens in het beroepschrift worden vermeld.

Als de appellant de zaak in een mondelinge rechtszitting wil laten behandelen, dan moet hij dat vermelden in het beroepschrift. Doet hij dat niet, dan wordt hij geacht ermee in te stemmen dat de zaak schriftelijk wordt behandeld.

Als een rechter een vonnis heeft gewezen zonder het beschrijvende gedeelte of zonder motivering, dan moet het kantongerecht binnen tien dagen na betekening of kennisgeving van het vonnis worden ingelicht over het voornemen om beroep in te stellen tegen dat vonnis. Het gerecht zal vervolgens de ontbrekende delen bij het vonnis voegen in een schriftelijke procedure. Indien er ontbrekende delen bij een vonnis worden gevoegd, dan begint de termijn voor het instellen van beroep opnieuw en wel per de datum van betekening of kennisgeving van het aanvullende vonnis. Een deelnemer aan een beroepsprocedure kan bij het hooggerechtshof beroep instellen tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank, indien de arrondissementsrechtbank een bepaling van het procesrecht in wezenlijke mate heeft geschonden of een bepaling van het materiële recht onjuist heeft toegepast. Een derde zonder zelfstandige vordering kan een beroep in cassatie instellen onder de voorwaarden die daartoe in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn vastgesteld.

Er kan geen beroep in cassatie worden ingesteld indien beide partijen in een schriftelijke verklaring tegenover de rechter afstand hebben gedaan van hun recht op het instellen van beroep.

Een beroep in cassatie kan worden ingesteld binnen 30 dagen vanaf de datum van betekening of kennisgeving van het vonnis aan de appellant in cassatie, maar niet later dan vijf maanden na de datum waarop het vonnis van de arrondissementsrechtbank bekend werd gemaakt.

Voor een aanvraag tot toetsing van een vonnis overeenkomstig artikel 18 moet een verzoek tot nietigverklaring van het bij verstek gewezen vonnis worden ingediend bij het kantongerecht dat het verzoek heeft behandeld. Een verzoek tot nietigverklaring van een bij verstek gewezen vonnis moet worden ingediend bij het kantongerecht dat het bij verstek gewezen vonnis heeft gewezen, en wel binnen 30 dagen na betekening of kennisgeving van het verstekvonnis. Vindt betekening of kennisgeving van een bij verstek gewezen vonnis plaats via een publieke bekendmaking, dan kan een verzoekschrift tot nietigverklaring van het verstekvonnis worden ingediend binnen 30 dagen na de datum waarop de verweerder zich bewust werd van het verstekvonnis dan wel van de procedure die ter uitvoering van het verstekvonnis werd ingeleid.

Laatste update: 16/12/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.