Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Duits) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
De volgende vertalingen zijn al beschikbaar: Engels
Swipe to change

Insolventie/faillissement

Oostenrijk
Inhoud aangereikt door
European Judicial Network
Europees justitieel netwerk (in burgerlijke en handelszaken)

1 Tegen wie kan een insolventieprocedure worden ingesteld?

Het Oostenrijkse insolventierecht is niet beperkt tot ondernemers. Insolventie wordt omschreven als onderdeel van de privaatrechtelijke rechtsbevoegdheid: een persoon die rechten en verplichtingen heeft, kan ook insolvent zijn. De handelingsbekwaamheid is echter niet bepalend. Zo kan iedere natuurlijke persoon (ook een kind) een insolvente schuldenaar zijn, net als (publiekrechtelijke of privaatrechtelijke) rechtspersonen, geregistreerde personenvennootschappen volgens het wetboek voor ondernemingen (Unternehmensgesetzbuch) (vennootschappen onder firma (offene Gesellschaften), commanditaire vennootschappen (Kommanditgesellschaften)) en nalatenschappen. Stille vennootschappen (stille Gesellschaften) en maatschappen (Gesellschaften bürgerlichen Rechts) kunnen echter niet insolvent zijn.

Na de ontbinding van een rechtspersoon of een geregistreerde personenvennootschap wordt de inleiding van een insolventieprocedure toegestaan zolang de activa niet zijn verdeeld (§68 van de wet inzake insolventie (Insolvenzordnung – IO)).

Voor de activa van kredietinstellingen, beleggingsmaatschappijen, bedrijven die beleggingsdiensten verlenen en verzekeringsmaatschappijen kan een gerechtelijke liquidatieprocedure (Konkursverfahren), maar geen saneringsprocedure (Sanierungsverfahren) worden ingeleid (§82, lid 1, van de wet inzake de bankensector – Bankwesengesetz, BWG; §79 van de wet inzake het toezicht op effecten uit 2018 – Wertpapieraufsichtsgesetz, WAG 2018 en §309, lid 3, van de wet inzake het toezicht op verzekeringen uit 2016 –Versicherungsaufsichtsgesetz, VAG 2016)).

2 Wat zijn de voorwaarden om een insolventieprocedure te openen?

Sinds de goedkeuring van de wet van 2010 tot wijziging van het insolventierecht (Insolvenzrechtsänderungsgesetz 2010) kent het Oostenrijkse recht nog slechts één insolventieprocedure. Naar gelang van het concrete verloop van de procedure heeft deze echter verschillende benamingen.

De insolventieprocedure wordt een gerechtelijke liquidatieprocedure (Konkursverfahren) genoemd als er op het moment van inleiding van de procedure nog geen saneringsplan is voorgelegd. In een gerechtelijke liquidatieprocedure kan worden overgegaan tot zowel tegeldemaking van de activa als sanering.

De insolventieprocedure wordt een saneringsprocedure genoemd als er op het moment van inleiding van de procedure reeds een saneringsplan is. De procedure richt zich dan op sanering van de schuldenaar. Deze is van toepassing op natuurlijke personen die een onderneming exploiteren, rechtspersonen, personenvennootschappen en nalatenschappen (§166 IO).

De saneringsprocedure kan plaatsvinden met of zonder rechtstreeks beheer van de schuldenaar (Eigenverwaltung). De schuldenaar blijft bezitter (onder toezicht van een daartoe aangestelde curator (Sanierungsverwalter)) als hij in het saneringsplan een aandeel van ten minste 30 % biedt aan de insolventieschuldeisers, en nog andere documenten overlegt. Zo moet hij een financieringsplan voorleggen waaruit blijkt dat de financiering voor 90 dagen is gegarandeerd.

Er bestaat nog een andere variant van de insolventieprocedure: de schuldsaneringsregeling (Schuldenregulierungsverfahren), die van toepassing is op natuurlijke personen die geen onderneming exploiteren.

Met het oog op de inleiding van een insolventieprocedure moet een verzoek worden ingediend door de schuldenaar of door een schuldeiser. In het geval van een saneringsprocedure moet er altijd een verzoek worden ingediend door de schuldenaar, samen met een saneringsplan.

De insolventieprocedure wordt in principe ingeleid wanneer de schuldenaar insolvent is (§66 IO). De insolventieprocedure kan ook als saneringsprocedure worden ingeleid wanneer het gevaar bestaat dat de betalingen worden gestaakt (§167, lid 2, IO). Bij een te grote schuldenlast (§67 IO) kan ook een insolventieprocedure worden ingeleid voor geregistreerde personenvennootschappen waarbij geen enkele onbeperkt aansprakelijke vennoot een natuurlijk persoon is, of voor het vermogen van rechtspersonen en nalatenschappen.

Een andere voorwaarde voor de inleiding van een insolventieprocedure is het bestaan van activa waarmee de kosten kunnen worden gedekt. Zij moeten ten minste de kosten dekken voor de instelling van de insolventieprocedure (een uitzondering daarop vormt in bepaalde gevallen de schuldsaneringsregeling).

De inleiding van een insolventieprocedure wordt bekendgemaakt middels een kennisgeving op internet in de database met insolventiebesluiten (www.edikte.gv.at). De rechtsgevolgen van de procedure treden in werking vanaf het begin van de dag die volgt op die van de officiële mededeling. De inleiding van de insolventieprocedure wordt bovendien ingeschreven in openbare registers (kadaster (Grundbuch), bedrijfsregister (Firmenbuch) enz.).

Als de insolventieprocedure niet onmiddellijk kan worden ingeleid, moet de rechtbank die met de procedure is belast (Insolvenzgericht), opdracht geven tot tijdelijke maatregelen voor behoud van de boedel, met name om te voorkomen dat er rechtshandelingen worden verricht waartegen beroep kan worden ingesteld en om de bedrijfscontinuïteit te waarborgen, zolang het verzoek tot inleiding niet klaarblijkelijk ongegrond is (§73 IO). De rechtbank kan de schuldenaar verbieden bepaalde rechtshandelingen te verrichten (bijvoorbeeld de verkoop van of lastenverhoging voor onroerende goederen) of kan deze afhankelijk stellen van de goedkeuring van de rechtbank. Ook kan er een tijdelijke bewindvoerder worden aangesteld.

3 Welke goederen behoren tot de insolvente boedel? Hoe worden de goederen behandeld die zijn verworven door of toevallen aan de schuldenaar na de opening van de insolventieprocedure?

Door de inleiding van de insolventieprocedure verliest de schuldenaar de beschikkingsbevoegdheid over het gehele voor executie in aanmerking komende vermogen dat de schuldenaar op dat moment toebehoort of dat de schuldenaar tijdens de procedure verkrijgt (§2, lid 2, IO). Dit vermogen wordt ondergebracht in de insolvente boedel (Insolvenzmasse).

De insolvente boedel omvat alle roerende en onroerende goederen van de schuldenaar, zoals aandelen in vastgoed, aandelen in mede-eigendom, vorderingen, verhuurrechten, erfenissen en dergelijke. Rechten van de schuldenaar op middelen van bestaan, zijn arbeidskracht of het niet voor beslag vatbare deel van zijn inkomsten (het bestaansminimum) maken geen deel uit van de insolvente boedel. Niet voor beslag vatbare roerende zaken (zoals voorwerpen voor persoonlijk gebruik) en rechten die uitsluitend betrekking hebben op de persoon (zoals rechten inzake beroepsuitoefening), maken evenmin deel uit van de boedel.

Als de schuldenaar in een huis (of appartement) woont dat deel uitmaakt van de insolvente boedel, behouden hij en zijn gezin in eerste instantie het gebruiksrecht van onmisbare woonvertrekken (§5, lid 3, IO). Dit laat echter onverlet dat het huis (of appartement) in het kader van de insolventieprocedure te gelde wordt gemaakt. De rechtbank die met de insolventieprocedure is belast, moet de schuldenaar ook de beschikking laten houden over huurrechten (of andere gebruiksrechten) voor woonvertrekken die onontbeerlijk zijn voor de schuldenaar en zijn gezin (§5, lid 4, IO). Aangezien de schuldenaar vrij over deze rechten moet kunnen beschikken, worden zij uitgesloten van de insolvente boedel.

Met toestemming van de rechtbank kan het comité van schuldeisers (Gläubigerausschuss) ook besluiten vorderingen waarvan de inning twijfelachtig lijkt en bepaalde goederen van een verwaarloosbare waarde niet in de insolvente boedel op te nemen (§119, lid 5, IO). De reden hiervoor is dat kosten en lasten voor de tegeldemaking van alle voorwerpen die geen winst zullen opleveren, moeten worden voorkomen.

4 Wat zijn de bevoegdheden van respectievelijk de schuldenaar en de insolventiefunctionaris?

Gerechtelijke liquidatieprocedure

  • De schuldenaar
    • heeft het recht een verzoek om inleiding van een gerechtelijke liquidatieprocedure in te dienen en rechtsmiddelen tegen een dergelijke procedure in te stellen;
    • verliest door de inleiding van de liquidatieprocedure de beschikking over het vermogen dat tot de boedel behoort;
    • heeft het recht deel te nemen aan de vergadering van schuldeisers (Gläubigerversammlung) en het comité van schuldeisers;
    • heeft het recht een aanvraag voor het opstellen van een saneringsplan in te dienen.
  • De liquidateur (Masseverwalter)
    • is bevoegd voor de praktische uitvoering van de insolventieprocedure;
    • onderzoekt de economische toestand van de schuldenaar;
    • zet de onderneming voort als zij op het moment van inleiding van de procedure nog niet is gesloten en als deze voortzetting de schuldeisers geen schade berokkent;
    • onderzoekt de aangemelde vorderingen;
    • onderzoekt of een saneringsplan in het belang van de schuldeisers is en in hoeverre dit plan kan worden uitgevoerd;
    • stelt de activa vast en maakt deze te gelde;
    • beheert en vertegenwoordigt de insolvente boedel;
    • oefent het recht op beroep tot nietigverklaring voor de boedel uit;
    • verdeelt de boedelopbrengst.

Bij gerechtelijke liquidatieprocedures voor natuurlijke personen die geen onderneming exploiteren (schuldsaneringsregeling), vormt de aanstelling van een liquidateur een uitzondering. Wanneer de rechtbank geen liquidateur aanstelt, moet zij overeenkomstig de wetgeving inzake gerechtelijke liquidatie de aan de liquidateur toegewezen taken waarnemen.

Saneringsprocedure zonder rechtstreeks beheer

  • De schuldenaar
    • verzoekt om inleiding van de saneringsprocedure en het opstellen van een saneringsplan;
    • verliest door de inleiding van de insolventieprocedure de beschikking over het vermogen dat tot de boedel behoort;
    • heeft het recht deel te nemen aan de vergaderingen van schuldeisers en de zittingen van het comité van schuldeisers.
  • De liquidateur
    • is bevoegd voor de praktische uitvoering van de insolventieprocedure;
    • onderzoekt de economische toestand van de schuldenaar;
    • zet de onderneming voort als zij op het moment van inleiding van de procedure nog niet is gesloten en als deze voortzetting de schuldeisers geen schade berokkent;
    • onderzoekt de aangemelde vorderingen;
    • onderzoekt of een saneringsplan in het belang van de schuldeisers is en in hoeverre dit plan kan worden uitgevoerd;
    • beheert en vertegenwoordigt de insolvente boedel;
    • oefent het recht op beroep tot nietigverklaring voor de boedel uit.

Saneringsprocedure met rechtstreeks beheer

  • De schuldenaar
    • verzoekt om inleiding van de saneringsprocedure met rechtstreeks beheer en het opstellen van een saneringsplan, en verstrekt tezamen met dit verzoek de documenten die noodzakelijk zijn voor het rechtstreekse beheer;
    • behoudt zijn/haar (beperkte) beschikkingsbevoegdheid en blijft in principe zelf zijn/haar vermogen beheren;
    • staat onder toezicht van de curator en de rechtbank die de insolventieprocedure behandelt.
  • De curator
    • houdt toezicht op de schuldenaar en diens bedrijfsbeheer;
    • verleent of weigert toestemming voor rechtshandelingen die geen deel uitmaken van het dagelijks beheer van het bedrijf;
    • vertegenwoordigt de schuldenaar in alle zaken waarvoor deze geen beschikkingsbevoegdheid heeft;
    • onderzoekt de economische toestand van de schuldenaar;
    • controleert of het saneringsplan uitvoerbaar is en of er redenen zijn om het bezit in te trekken;
    • onderzoekt de aangemelde vorderingen;
    • oefent het recht op beroep tot nietigverklaring voor de boedel uit.

De rechtbank waarbij de insolventieprocedure aanhangig is, houdt toezicht op de werkzaamheden van de curator (Insolvenzverwalter). De rechtbank kan de curator schriftelijk of mondeling instrueren, kan verzoeken om verslagen, toelichting, facturen en andere boekingen en kan onderzoeken instellen. De rechtbank kan ook bevelen dat de curator de door het comité van schuldeisers gegeven instructies over specifieke kwesties monitort. Bepaalde verrichtingen moeten vóór afsluiting door de curator worden gecommuniceerd aan de rechtbank (§116 IO) en voor andere verrichtingen moet toestemming worden verleend door het comité van schuldeisers en de rechtbank die de insolventieprocedure behandelt (§117 IO).

Aanstelling en beloning van de curator

De curator moet bij de inleiding van de insolventieprocedure ambtshalve worden aangesteld door de rechtbank die deze procedure behandelt. De curator moet integer, betrouwbaar en deskundig zijn en over de benodigde kennis inzake insolventie beschikken (§80, lid 2, IO). Bij insolventie van een onderneming is toereikende kennis vereist inzake economisch recht of bedrijfsbeheer (§80, lid 3, IO). Personen die geïnteresseerd zijn in de functie van curator, kunnen zich laten inschrijven op een lijst van curatoren. Deze lijst kan op internet worden geraadpleegd (www.iv.justiz.gv.at). Aldus kunnen insolventierechters gemakkelijker een geschikte curator vinden.

De curator mag geen naast familielid zijn (§32 IO), noch een concurrent van de schuldenaar, en moet onafhankelijk zijn van zowel de schuldenaar als de schuldeisers (§80b, lid 1, IO).

Ook rechtspersonen kunnen worden aangesteld als curator. Zij moeten aan de rechtbank de naam van een natuurlijke persoon meedelen die hen vertegenwoordigt bij de uitoefening van de functie van curator (§80, lid 5, IO).

De curator heeft recht op terugbetaling van zijn contante voorschotten en een beloning voor de beheerwerkzaamheden, met heffing van btw (§82, eerste zin, IO). Het bedrag van de honoraria voor de curator is wettelijk vastgelegd (§82 IO) en is gebaseerd op de bruto-opbrengst die de curator bij de liquidatie heeft verkregen. Er wordt echter alleen rekening gehouden met de opbrengsten die dankzij de curator zijn ingevorderd. Als minimale beloning ontvangt de curator 3 000 EUR. Bij aanvaarding van een sanerings- of betalingsplan (§82a IO) of voor de liquidatie van een bijzondere boedel (§82d IO) is een aanvullende beloning vastgelegd. De voortzetting van de onderneming wordt ook afzonderlijk beloond (§82, lid 3, IO).

5 Onder welke voorwaarden kan een verrekening worden tegengeworpen?

De mogelijkheid van verrekening van een vordering van de schuldenaar blijkt ook tijdens de insolventieprocedure in principe intact.

De voorwaarde is echter dat vorderingen op het moment van inleiding van de procedure wederzijds kunnen worden verrekend. Verrekening is niet toegestaan als een insolventieschuldeiser pas na de inleiding van de procedure schuldenaar is geworden van de insolvente boedel, of als de vordering jegens de schuldenaar pas na de inleiding van de procedure is verworven (§20, lid 1, eerste zin, IO). Voorts is verrekening uitgesloten als de derde partij de te verrekenen vordering jegens de schuldenaar in de zes maanden voorafgaand aan de inleiding van de insolventieprocedure heeft verworven en hij op het moment van verwerving op de hoogte was of had moeten zijn van de insolventie (§20, leden 1 en 2, IO). Dergelijke gevallen vormen al schade wegens kleine nalatigheid jegens de derde partij.

In een insolventieprocedure is ook verrekening mogelijk met een voorwaardelijke vordering, waarbij het niet van belang is of het gaat om een voorwaardelijke vordering van de insolventieschuldeiser of van de schuldenaar. Als de insolventieschuldeiser een voorwaardelijke vordering heeft, kan de rechtbank de verrekening verbinden aan een garantie (§19, lid 2, IO). Wanneer de vordering van de insolventieschuldeiser niet geldelijk is, vormt dit evenmin een belemmering voor verrekening in de insolventieprocedure (§19, lid 2, IO). Dit vormt geen probleem omdat dergelijke vorderingen bij de inleiding van de insolventieprocedure in geldelijke vorderingen worden omgezet (§14, lid 1, IO).

Insolventieschuldeisers die verrekenbare vorderingen hebben, melden hun vorderingen niet aan in de insolventieprocedure als deze worden gedekt door de vordering die ertegenover staat (§19, lid 1, IO). Het Oostenrijkse Hooggerechtshof (Oberster Gerichtshof – OGH) heeft echter voor recht verklaard dat een insolventieschuldeiser die tijdens de insolventieprocedure geen gebruik maakt van de wettelijke mogelijkheid van verrekening op grond van §19, lid 1, IO, na de definitieve bevestiging van het saneringsplan en de afsluiting van de insolventieprocedure zijn vordering in de regel alleen regulier kan verrekenen op basis van het aandeel dat in het saneringsplan is vastgelegd (RIS-Justiz RS0051601 [T4]).

6 Wat zijn de gevolgen van de insolventieprocedure voor lopende overeenkomsten waarbij de schuldenaar partij is?

Wederkerige overeenkomsten

Indien de schuldenaar een wederkerige overeenkomst op het moment van de inleiding van de insolventieprocedure nog niet of niet volledig heeft uitgevoerd, kan de curator ofwel in plaats van de schuldenaar de overeenkomst (volledig) uitvoeren en dit ook van de andere partij eisen, ofwel de overeenkomst opzeggen (§21, lid 1, IO). In het kader van een saneringsprocedure met rechtstreeks beheer moet de schuldenaar de in §21 IO bedoelde verklaring voorleggen. Als de schuldenaar de overeenkomst wil opzeggen, moet de curator daarmee instemmen (§171, lid 1, IO). Als de contractpartner van de schuldenaar een vervroegde prestatie moet leveren, kan hij dit weigeren totdat er een garantie is gestort, behalve wanneer hij op het moment van afsluiting van de overeenkomst op de hoogte was van de ongunstige vermogenssituatie (§21, lid 3, IO).

Huurovereenkomsten

Bij een insolventieprocedure van de huurder heeft de curator het recht om de overeenkomst op te zeggen, mits de wettelijke of een kortere overeengekomen opzeggingstermijn in acht wordt genomen (§23 IO).

Arbeidsovereenkomsten

Indien de schuldenaar werkgever is en de arbeidsverhouding reeds is begonnen, kan deze in beginsel binnen één maand na de bekendmaking van het besluit waarmee de sluiting van de onderneming of de ondernemingsafdeling wordt bevolen, toegestaan of vastgesteld, worden verbroken, ofwel door de werknemer door voortijdige ontslagneming, ofwel door de curator. Een dergelijke opzegging geschiedt met inachtneming van de in de wet of de betrokken collectieve arbeidsovereenkomst bepaalde opzegtermijn of een kortere termijn die in een geoorloofde contractuele bepaling is vastgesteld, en van de wettelijke ontslagbeperkingen. Voor een insolventieprocedure met rechtstreeks beheer zijn bijzondere bepalingen aangenomen.

Blokkering van de opzegging van de overeenkomst

Als de voortzetting van de onderneming door de opzegging van de overeenkomst in gevaar kan komen, kunnen contractpartners van de schuldenaar overeenkomsten met de schuldenaar alleen om een belangrijke reden en uiterlijk zes maanden na de inleiding van de insolventieprocedure opzeggen. Verslechtering van de economische situatie van de schuldenaar en achterstand van de schuldenaar bij de tenuitvoerlegging van vorderingen die vóór de inleiding van de insolventieprocedure opeisbaar zijn geworden, worden niet als belangrijke reden beschouwd (§25a, lid 1, IO). Dergelijke beperkingen zijn niet van toepassing als de ontbinding van de overeenkomst noodzakelijk is om ernstige persoonlijke of economische schade van de contractpartner op te vangen in het kader van de betaling van kredieten en in het kader van arbeidsovereenkomsten (§25a, lid 2, IO).

Nietige overeenkomsten

Overeenkomstig §25b, lid 2, IO is het niet toegestaan om te voorzien in een recht op intrekking of opzegging van de overeenkomst in geval van inleiding van een insolventieprocedure. Dit geldt in principe voor alle overeenkomsten (met enkele uitzonderingen voor overeenkomsten die vallen onder de wet inzake het bank- of beurswezen (Börsegesetz)).

7 Wat zijn de gevolgen van de insolventieprocedure voor individuele vervolgingen door schuldeisers (met uitzondering van lopende rechtsvorderingen)?

Zodra de insolventieprocedure is ingeleid, kunnen insolventieschuldeisers hun vorderingen niet meer individueel of buiten de genoemde procedure doen gelden jegens de schuldenaar (verbod op gedingen, §6, lid 1, IO). Er mag geen voorlopige maatregel worden aangenomen ten gunste van insolventievorderingen. De schuldenaar behoudt alleen in de saneringsprocedure met rechtstreeks beheer de bevoegdheid om gedingen in te leiden of andere procedures aan te spannen, als deze betrekking hebben op een zaak van bezit (§173 IO). Als er na de inleiding van de insolventieprocedure en in strijd met §6, lid 1, IO, beroep door de schuldenaar of jegens hem wordt ingesteld, moet dit beroep worden afgewezen.

Voorts kan er na de inleiding van de procedure geen enkel pand- of voorrecht worden verworven op een insolventievordering (verbod op de tenuitvoerlegging, §10, lid 1, IO). Er bestaat geen algemeen verbod op de tenuitvoerlegging van afscheidings- en voorrangsrechten die vóór de inleiding van de insolventieprocedure zijn ontstaan; zij kunnen dus ook tijdens de insolventieprocedure ten uitvoer worden gelegd.

Het verbod op gedingen en op tenuitvoerlegging moet ambtshalve worden toegepast en geldt voor alle insolventieschuldeisers.

8 Wat zijn de gevolgen van de insolventieprocedure voor de voortzetting van lopende rechtsvorderingen op het tijdstip van de inleiding van de insolventieprocedure?

Lopende procedures die verband houden met de insolvente boedel worden direct na de inleiding van de insolventieprocedure onderbroken (§7, lid 1, IO). Zij worden ambtshalve onderbroken.

Procedures in verband met insolventievorderingen blijven in ieder geval onderbroken tot de vergadering waarop de vorderingen worden gecontroleerd (§7, lid 3, IO). Als de vordering tijdens deze controlevergadering wordt aangevochten door de curator of een hiertoe bevoegde schuldeiser, kan de onderbroken procedure worden voortgezet als procedure betreffende de controle van vorderingen (§113 IO).

Procedures inzake vorderingen die niet in de insolventieprocedure hoeven te worden aangemeld, kunnen onmiddellijk worden hervat.

Een tenuitvoerleggingsprocedure die vóór de inleiding van de insolventieprocedure is ingesteld, wordt in principe niet onderbroken. Pand- of voorrechten die in de 60 dagen voorafgaand aan de inleiding van de insolventieprocedure zijn verworven, komen echter ex lege te vervallen, tenzij deze door een aanspraak op een openbaar recht zijn ontstaan (§12, lid 1, IO). Wanneer deze rechten komen te vervallen, moet de tenuitvoerleggingsprocedure op verzoek van de rechtbank die de insolventieprocedure behandelt of van de curator worden geschorst (§12, lid 2, IO).

9 Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de deelname van de schuldeisers aan de insolventieprocedure?

Eerste vergadering van schuldeisers

De vergadering van schuldeisers bestaat uit alle insolventieschuldeisers. Zo kunnen zij partij worden bij de procedure. De vergadering van schuldeisers wordt bijeengeroepen en geleid door de rechtbank die de insolventieprocedure behandelt (§91, lid 1, IO). De eerste vergadering van schuldeisers wordt bijeengeroepen bij de inleiding van de insolventieprocedure en is wettelijk voorgeschreven. De daaropvolgende vergaderingen worden door de rechtbank bijeengeroepen wanneer zij deze gepast acht. In het bijzonder moet een vergadering van schuldeisers worden georganiseerd als hiertoe een verzoek wordt ingediend (met vermelding van het te bespreken onderwerp) door de curator, het comité van schuldeisers of ten minste twee schuldeisers wier vorderingen ongeveer een kwart van alle insolventievorderingen vormen.

De vergadering van schuldeisers heeft het recht bepaalde aanvragen in te dienen (bijvoorbeeld voor het instellen van een comité van schuldeisers en het ontslag van de curator). Zij moet ook groen licht geven voor de goedkeuring van een saneringsplan.

Voor de besluiten en verzoeken van de vergadering van schuldeisers is doorgaans een absolute meerderheid van stemmen vereist, waarvan de weging op basis van het bedrag van de vorderingen wordt berekend (§92, lid 1, IO).

Comité van schuldeisers

Niet in elke insolventieprocedure wordt een comité van schuldeisers opgericht. Dit gebeurt alleen als zulks vanwege de specifieke aard of grootte van de onderneming noodzakelijk is. Als wordt overwogen de onderneming of een deel ervan te verkopen of te verpachten (§117, lid 1, punt 1, IO), moet altijd een comité van schuldeisers worden opgericht. Het comité heeft de taak toezicht te houden op en ondersteuning te bieden aan de curator (§89, lid 1, IO). Voor belangrijke regelingen moet de curator van tevoren het advies van het comité van schuldeisers inwinnen (§114, lid 1, IO). Bepaalde verrichtingen (zoals de verkoop van de onderneming) zijn alleen geldig als het comité van schuldeisers daarmee heeft ingestemd.

Een comité van schuldeisers bestaat uit drie à zeven leden. Zij worden ambtshalve of op verzoek aangewezen door de rechtbank. Niet alleen schuldeisers, maar ook andere natuurlijke of rechtspersonen kunnen worden aangewezen als lid van het comité.

Verenigingen ter bescherming van schuldeisers

In de praktijk worden de belangen van insolventieschuldeisers vaak behartigd door verenigingen ter bescherming van schuldeisers (Gläubigerschutzverbände). Zij zorgen voor de aanmelding van vorderingen, nemen deel aan vergaderingen en oefenen het stemrecht uit van de insolventieschuldeisers die zij vertegenwoordigen over het saneringsplan. Verenigingen ter bescherming van schuldeisers houden tevens toezicht op de betalingen die worden verricht door de curator.

10 Op welke wijze kan de insolventiefunctionaris de goederen van de boedel gebruiken of te gelde maken?

In beginsel moet de liquidateur de goederen die tot de insolvente boedel behoren, buitengerechtelijk te gelde maken, in het bijzonder door onderhandse verkoop. Slechts bij wijze van uitzondering, wanneer de rechtbank die de insolventieprocedure behandelt, hiertoe besluit op verzoek van de curator, komt het tot een gerechtelijke veiling conform de executiewet (Exekutionsordnung).

Met toestemming van de rechtbank kan het comité van schuldeisers besluiten dat de schuldenaar vrij kan beschikken over vorderingen waarvan de inning twijfelachtig lijkt, alsmede over goederen van een verwaarloosbare waarde.

11 Welke vorderingen moeten worden verhaald op de insolvente boedel van de schuldenaar en hoe moeten vorderingen die zijn ontstaan na de opening van de insolventieprocedure worden behandeld?

Insolventievorderingen

Insolventievorderingen (Insolvenzforderungen) zijn vorderingen van schuldeisers die op het moment van inleiding van de procedure vermogensrechtelijke aanspraken ten aanzien van de schuldenaar hebben (§51 IO). De volgende zaken vallen niet onder insolventievorderingen: de over insolventievorderingen verschuldigde rente vanaf het moment van inleiding van de insolventieprocedure, kosten voor deelname aan de insolventieprocedure, boeten voor strafbare handelingen en rechten die voortvloeien uit giften, en in een insolventieprocedure voor nalatenschappen, rechten die voortvloeien uit legaten (§58 IO).

Voor insolventievorderingen wordt in principe uitgegaan van gelijke behandeling. Noch de overheid, noch de werknemers hebben voorrang in de insolventieprocedure.

Aanspraken van een vennoot op terugbetaling van een eigen kapitaal vervangende aandeelhouderslening zijn evenwel vorderingen van een lagere rang.

Als een schuldeiser voldoening van zijn vorderingen wenst te verkrijgen uit de insolvente boedel, moet hij zijn vordering in de insolventieprocedure aanmelden, ook als er een geding aanhangig is of er reeds een vonnis over deze vordering is uitgesproken.

Boedelvorderingen

Bepaalde vorderingen die na de inleiding van de insolventieprocedure ontstaan en uitdrukkelijk in de wet zijn vermeld, worden als boedelvorderingen (Massenforderungen) beschouwd. Boedelvorderingen zijn aanspraken op de insolvente boedel die vooraf, d.i. voordat de insolventievorderingen worden gehonoreerd, moeten worden gehonoreerd (§47, lid 1, IO). De belangrijkste boedelvorderingen zijn (§46, lid 1, IO):

  • de kosten van de faillissementsprocedure;
  • de uitgaven die verband houden met het bewaren, beheren en exploiteren van de insolvente boedel;
  • alle heffingen van de overheid die betrekking hebben op de boedel, indien en voor zover de omstandigheden die leiden tot belastingplicht, tot stand zijn gekomen na de inleiding van de procedure;
  • vorderingen van de werknemers op lopende vergoeding voor de tijd na de inleiding van de procedure;
  • aanspraken op de uitvoering van wederkerige overeenkomsten die de curator sluit;
  • aanspraken op grond van rechtshandelingen van de curator;
  • aanspraken op grond van ongegronde verrijking van de boedel;
  • aanspraken op grond van de beëindiging van een arbeidsverhouding, wanneer deze voor het eerst werd aangegaan door de curator tijdens de procedure.

Boedelvorderingen moeten niet in het kader van de procedure worden aangemeld. Wanneer de curator weigert de te betalen boedelvorderingen te voldoen, kan de schuldeiser de aanspraak in rechte geldend maken.

12 Wat zijn de regels betreffende indiening, verificatie en toelating van de vorderingen?

Insolventievorderingen moeten schriftelijk worden aangemeld bij de rechtbank waarbij de procedure aanhangig is. Zij moeten in de nationale valuta (euro) worden aangemeld. Bij conversie wordt de wisselkoers op de dag van inleiding van de insolventieprocedure toegepast. In de aanmelding wordt het volgende vermeld: het vorderingsbedrag, de feiten die eraan ten grondslag liggen en de bewijsstukken die kunnen worden voorgelegd om de vordering te staven. De schuldeiser moet ook aangeven of de vordering bezwaard is met een eigendomsvoorbehoud en welke activa bezwaard zijn met een dergelijk voorbehoud, of een verrekening wordt gevorderd en, zo ja, de bedragen van de wederzijdse vorderingen die bestaan op de dag van inleiding van de insolventieprocedure noemen. De schuldeiser moet zijn e-mailadres en bankrekening opgeven.

Voor de indiening van vorderingen moet het formulier op www.justiz.gv.at worden gebruikt. Wanneer de schuldeiser bij de indiening van zijn vordering geen gebruik maakt van dit formulier, moet de vordering toch de gegevens bevatten die op het formulier staan vermeld.

Deze EU-insolventieverordening is van toepassing op vorderingen die door buitenlandse schuldeisers worden ingediend. De uitvoeringsverordening bevat een standaardformulier; als de schuldeiser gebruik maakt van dit formulier, moet de ingediende vordering toch de gegevens bevatten die in de insolventieverordening staan vermeld.

Insolventievorderingen moeten binnen de termijn die in de kennisgeving over de insolventie wordt vermeld, worden aangemeld. Bij laattijdige aanmelding door de schuldeiser kan deze worden aangesproken voor de kosten van een afzonderlijke controlevergadering. Vorderingen die na de termijn van 14 dagen voorafgaand aan de controlevergadering voor de definitieve berekening worden aangemeld, worden niet in aanmerking genomen (§107, lid 1, laatste zin, IO).

Als een aangemelde vordering door de curator wordt erkend en niet door een andere insolventieschuldeiser wordt aangevochten, wordt deze geacht te zijn bewezen in de insolventieprocedure. Dit houdt in dat er bij de verdeling rekening wordt gehouden met de insolventieschuldeiser.

Als een aangemelde vordering door de curator of een insolventieschuldeiser wordt betwist, kan deze alleen in een burgerrechtelijke gerechtelijke procedure worden onderzocht. De uitkomst van deze procedure bepaalt of de vordering wordt geacht te zijn bewezen in de insolventieprocedure.

13 Wat zijn de regels betreffende de verdeling van de opbrengst? Hoe worden de vorderingen en de rechten van schuldeisers gerangschikt?

Op de verdeling van de opbrengst van de liquidatie zijn §§128 t/m 138 IO van toepassing.

Boedelvorderingen moeten als eerste worden voldaan uit de insolvente boedel. Daarna volgen de insolventievorderingen.

De boedelschuldeisers moeten worden betaald zodra hun aanspraken bewezen en opeisbaar zijn, ongeacht de stand van de procedure. Als de boedelvorderingen niet volledig kunnen worden gedekt met de beschikbare middelen, moeten deze in de volgende volgorde worden voldaan (§47 IO):

  • uitgaven in contanten die als voorschot zijn betaald door de curator;
  • andere kosten van de procedure;
  • voorschotten op de kosten van derden, als deze noodzakelijk waren voor de procedure;
  • vorderingen van werknemers, als deze niet zijn gegarandeerd op grond van de wet inzake schadeloosstelling bij insolventie (Insolvenz-Entgeltsicherungsgesetz);
  • aanspraken van werknemers in geval van contractbeëindiging, als deze niet zijn gegarandeerd op grond van de wet inzake schadeloosstelling bij insolventie;
  • overige boedelvorderingen.

Het bedrag dat overblijft na volledige voldoening van de boedelvorderingen moet overeenkomstig het desbetreffende quotum onder de insolventieschuldeisers worden verdeeld. Pas na de algemene controlezitting kan worden begonnen met de betaling van de schuldeisers. De curator zorgt voor de verdeling in overleg met het comité van schuldeisers en op grond van de toestemming van de rechtbank met het voorstel van verdeling.

Schuldeisers met zekerheden hebben voorrang op insolventie- en boedelschuldeisers, indien hun vorderingen worden gedekt door het goed dat de zekerheid vormt (bijvoorbeeld in geval van een pand). Overschot uit de verkoop wordt bij de gewone boedel gevoegd (§48, leden 1 en 2, IO).

14 Wat zijn de voorwaarden voor en de gevolgen van de beëindiging van de insolventieprocedure (met name door een akkoord)?

Saneringsplan

Een saneringsplan (Sanierungsplan) is een overeenkomst die in het kader van de insolventieprocedure wordt gesloten tussen de schuldenaar en de insolventieschuldeisers over de verlaging van en nieuwe aflossingstermijnen voor de vorderingen. Het plan dient ter vereffening van de schulden. Het plan moet worden goedgekeurd door de meerderheid van de schuldeisers en worden bevestigd door de rechtbank waarbij de insolventieprocedure aanhangig is. Als het voorstel voor het saneringsplan van de schuldenaar door de meerderheid van de schuldeisers wordt goedgekeurd en door de rechtbank wordt bevestigd, worden de schulden die buiten het saneringsplan vallen, kwijtgescholden.

De schuldenaar kan in principe in elke insolventieprocedure een saneringsplan opstellen, ongeacht de vorm van de procedure. Dit is dus niet alleen mogelijk in de saneringsprocedure, maar ook in de gerechtelijke liquidatieprocedure (de gerechtelijke liquidatieprocedure is namelijk niet hoofdzakelijk gericht op liquidatie en ontmanteling; ook in deze procedure moet allereerst worden nagegaan of er een saneringsplan kan worden opgesteld).

In een saneringsplan moet de schuldenaar insolventieschuldeisers voorstellen ten minste 20 % van de vorderingen binnen een termijn van twee jaar te voldoen. Aan natuurlijke personen die geen onderneming exploiteren, kan een betalingstermijn van maximaal vijf jaar worden toegestaan. Het saneringsplan mag geen gevolgen hebben voor vorderingen van schuldeisers met afscheidings- en voorrangsrechten. Boedelschuldeisers moeten volledig worden betaald, en insolventieschuldeisers moeten in principe gelijk worden behandeld.

De insolventieprocedure wordt een saneringsprocedure genoemd als er op het moment van inleiding van de procedure reeds een saneringsplan is.

Schuldsaneringsregeling

Een saneringsplan kan niet alleen worden gebruikt door ondernemingen en rechtspersonen, maar ook door natuurlijke personen die geen onderneming exploiteren. Indien er in het kader van een schuldsaneringsregeling geen saneringsplan kan worden opgesteld, wordt het vermogen van de schuldenaar vereffend. Andere mogelijkheden tot schuldsanering zijn een betalingsplan (Zahlungsplan) en, bij gebrek hieraan, een afromingsregeling (Abschöpfungsverfahren). Een betalingsplan vormt een bijzondere vorm van het saneringsplan. Het voornaamste verschil is de afwezigheid van een minimaal betalingspercentage.

Indien de schuldeisers niet instemmen met een betalingsplan, moet de rechtbank oordelen over de aanvraag van de schuldenaar tot uitvoering van een afromingsregeling met kwijtschelding van de resterende schulden. De instemming van de schuldeisers is hiervoor niet vereist. In eerste instantie wordt het deel van het vermogen waarop beslag kan worden gelegd, afgeroomd. De schuldenaar moet gedurende vijf jaar zijn overeenkomstige (salariële) vorderingen afstaan aan een trustee van de schuldeisers. Nadat de akte van cessie is verlopen, moet de rechtbank een nog niet gesloten afromingsregeling sluiten en tegelijkertijd verklaren dat eventuele resterende schulden van de schuldenaar aan de insolventieschuldeisers die nog niet zijn voldaan, worden kwijtgescholden (kwijtschelding van resterende schulden, Restschuldbefreiung).

Beëindiging van insolventie

Als er een saneringsplan (of betalingsplan) wordt bevestigd door de rechtbank, wordt de insolventieprocedure afgesloten zodra deze beslissing tot bevestiging van het plan van kracht wordt. Wanneer een afromingsregeling rechtsgeldig wordt ingeleid, leidt dit eveneens tot automatische afsluiting van de insolventieprocedure.

Als er geen sanerings- of betalingsplan is, moet de rechtbank tot afsluiting van de insolventieprocedure beslissen als is aangetoond dat de definitieve verdeling ten uitvoer is gelegd.

De insolventieprocedure moet ook worden afgesloten als alle boedel- en insolventieschuldeisers deze goedkeuren, of als tijdens de insolventieprocedure blijkt dat de insolventieprocedure niet met de activa kan worden gedekt.

Beslissingen over afsluiting van de insolventieprocedure worden bekendgemaakt in de database met insolventiebesluiten (Insolvenzdatei).

Wanneer de insolventieprocedure met kracht van gewijsde wordt afgesloten, kan de schuldenaar weer volledig over zijn vermogen beschikken (behalve wanneer er een afromingsregeling is ingevoerd); de bevoegdheden van de curator worden beëindigd. Voorts krijgt de schuldenaar weer het volledige recht om een gerechtelijke procedure te voeren, actief en passief. Bij reeds aanhangige processen vervangt de vroegere schuldenaar de boedel als partij. In bepaalde sectoren is de schuldenaar onderworpen aan bestuurlijke (bijvoorbeeld op grond van de wet tot regeling van ambacht, handel en industrie, (Gewerbeordnung)) of beroepsgebonden (bijvoorbeeld op grond van het reglement betreffende het beroep van advocaat (Rechtsanwaltsordnung)) wettelijke beperkingen om weer een onderneming te exploiteren. Vooral het opzettelijk schaden van de belangen van schuldeisers wordt strafrechtelijk bestraft.

15 Wat zijn de rechten van de schuldeisers nadat de insolventieprocedure beëindigd is?

Als een insolventieprocedure niet leidt tot schuldkwijtschelding (ten gevolge van een saneringsplan, betalingsplan of kwijtschelding van de resterende schuld na een afromingsregeling), hebben insolventieschuldeisers na de definitieve afsluiting van de procedure een vrij navorderingsrecht. Dit houdt in dat zij aanspraak kunnen maken op een resterend deel van hun niet-aangezuiverde vordering door beroep in te stellen of een verzoek tot tenuitvoerlegging in te dienen tegen de voormalige schuldenaar.

Varianten van de insolventieprocedure waarbij sprake is van schuldkwijtschelding, hebben echter tot gevolg dat het resterende deel van de vordering dat buiten het quotum valt, nog slechts een natuurlijke verplichting (Naturalobligation) vormt, wat neerkomt op een schuld zonder verplichting, die wellicht wordt betaald, maar waarbij betaling niet kan worden afgedwongen.

16 Voor wiens rekening zijn de kosten en uitgaven in het kader van de insolventieprocedure?

De kosten voor de insolventieprocedure vallen ten laste van de boedel.

Als de kosten niet kunnen worden gedekt met de activa, moet de insolventieprocedure toch worden ingeleid als de schuldeiser die hierom verzoekt, een voorschot betaalt waarmee deze kosten kunnen worden gedekt. De vordering van een dergelijke schuldeiser tot terugbetaling heeft voorrang op andere boedelvorderingen (§ 46, lid 1, IO).

17 Wat zijn de regels betreffende nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid van de voor de gezamenlijke schuldeisers nadelige rechtshandelingen?

Rechtshandelingen van de schuldenaar vóór de inleiding van de insolventieprocedure

Tegen bepaalde rechtshandelingen die vóór de inleiding van de insolventieprocedure zijn verricht en die nadelig zijn voor de schuldeisers, kan een beroep tot nietigverklaring worden ingesteld (§27 e.v. IO). Zowel positieve rechtshandelingen als nalatigheden die gevolgen hebben voor het vermogen van de schuldenaar, kunnen worden betwist. De voorwaarde voor ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring is dat de betwiste rechtshandeling nadelig is gebleken voor insolventieschuldeisers. Er is sprake van een dergelijk nadeel als de betwiste rechtshandeling ertoe heeft geleid dat de andere schuldeisers niet konden worden betaald, bijvoorbeeld door verlaging van de activa of verhoging van de passiva. Een andere voorwaarde voor ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring is dat dit schuldeisers betere betalingsperspectieven biedt. Naast deze algemene voorwaarden moeten ook de feiten die ten grondslag liggen aan een van de hieronder vermelde beroepen tot nietigverklaring worden onderzocht.

  • Beroep tot nietigverklaring wegens opzettelijke berokkening van schade aan schuldeisers (§28, lid 1 t/m lid 3, IO)

Als de schuldenaar heeft gehandeld met de bedoeling schade te berokkenen en de derde partij hiervan zeker op de hoogte was, beslaat de mogelijkheid tot nietigverklaring van de handeling een periode van tien jaar vóór de inleiding van de insolventieprocedure (§28, lid 1, IO). Als de derde partij alleen wegens nalatigheid niet op de hoogte was van de bedoeling om schade te berokkenen, is deze periode beperkt tot twee jaar vóór de inleiding van de insolventieprocedure.

  • Beroep tot nietigverklaring wegens verkwisting van vermogen (28, lid 4, IO)

Overeenkomsten voor verkoop, uitwisseling en levering die in het laatste jaar vóór de inleiding van de insolventieprocedure zijn gesloten, zijn voor beroep vatbaar als deze hebben geleid tot een verkwisting van vermogen die nadelig is gebleken voor de schuldeisers, en als de andere contractpartij dat wist of had moeten weten.

  • Beroep tot nietigverklaring wegens gratis terbeschikkingstelling (§29 IO)

Ook wanneer de schuldenaar in de twee jaar vóór de inleiding van de insolventieprocedure goederen gratis ter beschikking heeft gesteld, kan hiertegen beroep worden ingesteld.

  • Beroep tot nietigverklaring wegens begunstiging (§30 IO)

Dit maakt het mogelijk op te komen tegen rechtshandelingen waardoor bepaalde schuldeisers worden begunstigd ten opzichte van andere schuldeisers. Voorwaarde is dat de rechtshandeling is uitgevoerd in het laatste jaar vóór de inleiding van de insolventieprocedure. Tevens moet zijn gebleken dat er sprake is van insolventie of een te zware schuldenlast of moet een verzoek om inleiding van de insolventieprocedure zijn ingediend of moet de handeling zijn verricht in de 60 dagen voorafgaand aan de inleiding van de procedure. Als de schuldeiser geen aanspraak kon maken op de betaling of garantie op basis van de betreffende rechtsverhouding, of althans niet in die vorm of op dat tijdstip (inkongruente Deckung), gelden er geen andere voorwaarden ten aanzien van voornemen of kennis. Als de andere partij wel aanspraak kon maken op de betaling of garantie in die vorm en op dat tijdstip (kongruente Deckung) kan de handeling ook worden aangevochten op grond van §30 IO. Het beroep tot nietigverklaring vereist in dat geval dat de schuldenaar de schuldeiser bewust heeft begunstigd en dat de andere partij op de hoogte was of had moeten zijn van dit voornemen.

  • Beroep tot nietigverklaring wegens kennis van de insolventie (§31 IO)

Hierbij gaat het om bepaalde rechtshandelingen die in de zes maanden vóór de inleiding van de insolventieprocedure en na het ontstaan van de insolventie (te zware schuldenlast) zijn verricht, voor zover de andere partij op de hoogte was, of ten minste had moeten zijn, van de staking van de betalingen, de te zware schuldenlast of het verzoek om inleiding. Een andere voorwaarde is dat de schuldeiser middels de rechtshandeling een garantie of betaling verkrijgt, of dat de transactie rechtstreeks nadelig is.

Alleen de curator is bevoegd voor het beroep tot nietigverklaring. Hieraan voorafgaand moet de curator het comité van schuldeisers raadplegen (§114, lid 1, IO). Het beroep tot nietigverklaring moet worden ingesteld tegen de tegenpartij door bij de rechtbank een verzoek (Klage) in te dienen, een exceptie (Einrede, §43, lid 1, IO) op te werpen, bezwaar (Widerspruch) te maken tijdens de liquidatieprocedure of door bezwaar in te dienen tijdens de insolventieprocedure. Het beroep tot nietigverklaring worden ingesteld binnen een termijn van een jaar na de inleiding van de insolventieprocedure, anders vervalt de vordering. Deze termijn kan worden verlengd als de curator en de tegenpartij in het beroep tot nietigverklaring hiermee instemmen; verlenging is echter slechts één keer mogelijk, en alleen met maximaal drie maanden (§43, lid 2, IO).

Rechtshandelingen van de schuldenaar na de inleiding van de insolventieprocedure

Als de schuldenaar niet bevoegd is voor rechtstreeks beheer, hebben rechtshandelingen van de schuldenaar die na de inleiding van de insolventieprocedure zijn verricht en die betrekking hebben op de insolvente boedel, in principe geen gevolgen meer voor insolventieschuldeisers (§3, lid 1, IO). Het gaat om een relatieve ongeldigheid. De schuldenaar kan na de inleiding van de insolventieprocedure weliswaar verplichtingen aangaan, maar zolang de procedure niet is afgesloten, kunnen de vorderingen die daaruit voortvloeien niet worden aangevoerd tegen de insolventieschuldeisers. De curator kan een dergelijke verrichting wel goedkeuren door daar achteraf mee in te stemmen.

Laatste update: 11/03/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.