

Informatie zoeken per regio
Een “onderhoudsplicht” kan worden gedefinieerd als een wettelijk aan een persoon opgelegde verplichting om een andere persoon die niet in zijn of haar levensonderhoud kan voorzien en met wie hij of zij is verbonden door een “bijzondere familieband”, bij te staan in het levensonderhoud. Het begrip “onderhoud” heeft niet alleen betrekking op voeding, maar op alles wat noodzakelijk is om te leven, waaronder naast voedsel ook kleding, huisvesting en medische zorg.
De onderhoudsplicht is gebaseerd op een bloed- of aanverwantschap (verwantschap als gevolg van een huwelijk) of op een daarvoor in de plaats komende verplichting wanneer deze band is verbroken. De onderhoudsplicht bestaat tussen bepaalde bloed- en aanverwanten, tussen echtgenoten en tussen wettelijk samenwonenden. De plicht is in zekere zin gestoeld op een verplichting tot “solidariteit”, die in bepaalde gevallen dwingender kan zijn dan normaal het geval is.
In bepaalde omstandigheden is de onderhoudsuitkering voor de langstlevende echtgeno(o)t(e) of de bloedverwanten in de opgaande lijn van de overledene opeisbaar uit de nalatenschap van de overleden echtgeno(o)t(e) (artikel 205bis van het Burgerlijk Wetboek).
Een kind van wie de afstamming van vaderszijde niet vaststaat, kan van de man die gedurende het wettelijk tijdvak van de verwekking met zijn moeder gemeenschap heeft gehad een uitkering tot levensonderhoud, opvoeding en opleiding vorderen (artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek).
Indien de verstandhouding tussen wettelijk samenwonenden ernstig verstoord is, kan een partij in het kader van te nemen voorlopige maatregelen bij de rechtbank alimentatie vorderen. Hetzelfde geldt in het kader van de voorlopige maatregelen bij beëindiging van de wettelijke samenwoning (artikel 1479 van het Burgerlijk Wetboek).
Normaliter eindigt de onderhoudsplicht wanneer het kind meerderjarig wordt of (rechts)handelingsbekwaam wordt. De onderhoudsplicht kan echter doorlopen indien de opvoeding en opleiding van het kind nog niet is voltooid (artikelen 203 en 336 van het Burgerlijk Wetboek).
De onderhoudsplichtige kan vrijwillig in het levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde voorzien. In het geval van een geschil of betwisting of stopzetting van betaling moet er een rechtsvordering worden ingesteld.
Bij een echtscheiding vanwege onherstelbare ontwrichting kan een bijkomende alimentatievordering worden ingesteld bij de voor echtscheiding bevoegde rechtbank, in het proces dat leidt tot de echtscheiding of via indiening van aparte vorderingen (artikel 1254, lid 1, vijfde alinea en artikel 1254, lid 5 van het Gerechtelijk Wetboek).
Buiten echtscheidingsprocedures is het de vrederechter die kennis neemt van en beslist over alimentatievorderingen (artikel 591, punt 7 van het Gerechtelijk Wetboek), behalve in procedures waarin alimentatie wordt gevorderd zonder verklaring van ouderschap. Zie vraag 5.
Sinds 1 september 2014 vallen alle vorderingen die verband houden met de onderhoudsplicht, met uitzondering van die welke betrekking hebben op het leefloon (uitkering onder voorwaarde van maatschappelijke integratie), onder de jurisdictie van de familierechtbank (artikel 572bis, punt 7 van het Gerechtelijk Wetboek), waaronder alimentatieprocedures zonder verklaring van ouderschap.
De vordering komt de persoon die recht op alimentatie heeft persoonlijk toe (zie met name artikel 337 van het Burgerlijk Wetboek). De vordering wordt door de eiser persoonlijk of door zijn of haar advocaat bij de rechtbank ingesteld (zie met name de artikelen 1253ter, 1254 en 1320 van het Gerechtelijk Wetboek).
Als de persoon niet handelingsbekwaam is, treedt zijn of haar wettelijke vertegenwoordiger (vader, moeder, voogd, andere wettelijke vertegenwoordiger) namens hem of haar op.
De vrederechter heeft algemene jurisdictie voor geschillen over onderhoudsplicht (artikel 591, punt 7 van het Gerechtelijk Wetboek), maar er zijn uitzonderingen. In die omstandigheden moet de gerechtelijke actie worden ingesteld bij de rechtbank die jurisdictie heeft in de woonplaats van de eiser, met uitzondering van vorderingen die strekken tot de verlaging of de opheffing van de onderhoudsuitkering (artikel 626 van het Gerechtelijk Wetboek).
De voorzitter van de familierechtbank (artikel 338 van het Burgerlijk Wetboek) is bevoegd voor procedures die door een kind aanhangig zijn gemaakt tegen een persoon die gedurende het wettelijk tijdvak van de verwekking met zijn moeder gemeenschap heeft gehad (artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek).
Behalve in geval van dringende voorlopige maatregelen, vallen geschillen over het ouderlijk gezag onder de jurisdictie van de familierechtbank (artikel 387bis van het Burgerlijk Wetboek) van de woonplaats van de ouders, voogden of personen met voogdij over het kind (artikel 44 van de Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade).
In geval van een conflict tussen echtgenoten vóór de echtscheidingsprocedure kunnen vorderingen worden ingesteld bij de vrederechter (artikel 594, punt 19 van het Gerechtelijk Wetboek) voor de laatste wettelijke verblijfplaats van de echtgenoten (artikel 628, punt 2 van het Gerechtelijk Wetboek).
Zodra een verzoek tot echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting is ingediend, is de voorzitter van de familierechtbank bevoegd(artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek), totdat het huwelijk is ontbonden. De goedkeuring van de door de partijen bereikte overeenkomsten over levensonderhoud valt echter onder de verantwoordelijkheid van de rechtbank die de merites van de zaak heeft beoordeeld (artikel 1256, eerste alinea van het Gerechtelijk Wetboek).
Na het definitieve echtscheidingsvonnis zijn de vrederechter en de familierechtbank bevoegd. De voorzitter van de familierechtbank behoudt zijn of haar bevoegdheidvoor voorlopige maatregelen in dringende zaken (artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek).
Sinds 1 september 2014 vallen alle vorderingen die verband houden met de onderhoudsplicht, met uitzondering van die welke betrekking hebben op het leefloon (uitkering onder voorwaarde van maatschappelijke integratie), onder de bevoegdheidvan de familierechtbank (artikel 572bis, punt 7 van het Gerechtelijk Wetboek).
Sinds 1 september 2014 worden vorderingen tussen partijen die hetzij gehuwd zijn of zijn geweest, hetzij wettelijk samenwonenden zijn of zijn geweest, alsook vorderingen aangaande gemeenschappelijke kinderen van partijen of aangaande kinderen waarvan de afstamming slechts ten aanzien van één van de ouders is vastgesteld, in beginsel ingesteld bij de rechtbank waarbij een vordering reeds aanhangig is gemaakt (zie artikel 629bis, lid 1 van het Gerechtelijk Wetboek). Voor vorderingen betreffende onderhoudsplichten voor een minderjarig kind is de bevoegde rechtbank de rechtbank van de woonplaats van de minderjarige (of, bij ontstentenis daarvan, van de gewone verblijfplaats van de minderjarige). Indien de partijen verscheidene gemeenschappelijke kinderen hebben, is de familierechtbank waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt bevoegd (artikel 629bis, lid 2 van het Gerechtelijk Wetboek). Als de vorderingen betrekking hebben op onderhoudsplichten van andere onderhoudsplichtigen, wordt de zaak aanhangig gemaakt bij de familierechtbank van de woonplaats van de verweerder of van de laatste wettelijke woon- of verblijfplaats van de echtgenoten of samenwonenden (artikel 629bis, lid 4 van het Gerechtelijk Wetboek).
Zie het antwoord op vraag 4. Afhankelijk van de aanhangig gemaakte procedure, wordt de vordering ingeleid bij dagvaarding door een deurwaarder of bij verzoekschrift. Aanhangigmaking via een advocaat is niet verplicht.
Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden. Het is niet mogelijk om hier de totale kosten te vermelden; deze hangen af van het soort vordering dat wordt ingesteld, de gerechtskosten en de kosten voor de verdediging in rechte wanneer een advocaat wordt ingeschakeld. Wat de vergoeding van de proceskosten bij wege van rechtsbijstand betreft, zijn de gewone regels van toepassing (zie Rechtsbijstand – België).
De alimentatie bestaat uit een uitkering tot levensonderhoud. In bepaalde gevallen kan deze uitkering worden vervangen door een kapitaal (eenmalig bedrag) (artikel 301, lid 8 van het Burgerlijk Wetboek). In uitzonderlijke gevallen kan de alimentatie in natura worden uitgekeerd (artikel 210 van het Burgerlijk Wetboek).
Er bestaat geen schaal. Levensonderhoud wordt slechts toegekend naar verhouding van de behoeften van de eiser en de financiële omstandigheden van de persoon die het levensonderhoud is verschuldigd (artikelen 208 en 209 van het Burgerlijk Wetboek).
De onderhoudsplicht van vaders en moeders (artikel 203 van het Burgerlijk Wetboek) wordt bepaald naar evenredigheid van hun middelen en moet de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing van en het toezicht (totdat de opleiding is voltooid) op de kinderen omvatten. Deze uitkering bestaat uit een forfaitaire maandelijkse bijdrage aan de ouder die met de zorg voor het kind is belast.
De vader en moeder kunnen elk namens zichzelf van de andere ouder een bijdrage in de kosten voor huisvesting, levensonderhoud, enz. vorderen (artikel 203bis, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek).
Het bedrag van de uitkering die moet worden betaald door de persoon die gedurende het wettelijk tijdvak van de verwekking met de moeder van het kind gemeenschap heeft gehad, wordt bepaald met inachtneming van de behoeften van het kind en de middelen, mogelijkheden en maatschappelijke situatie van de uitkeringsplichtige (artikelen 336, 339 en 203bis van het Burgerlijk Wetboek).
De wet staat echtgenoten die een echtscheidingsprocedure doorlopen uitdrukkelijk toe om te allen tijde overeenstemming te bereiken over de toekenning van een onderhoudsuitkering, de hoogte daarvan en de regelingen voor herziening van het overeengekomen bedrag (artikel 301, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 1256, eerste alinea en artikel 1288, punt 4 van het Gerechtelijk Wetboek). De rechtbank die de zaak behandelt kan echter weigeren om een dergelijke overeenkomst goed te keuren indien deze duidelijk in strijd is met het belang van het kind (artikel 1256, tweede alinea, en artikel 1290, tweede en vijfde alinea van het Gerechtelijk Wetboek).
In geval van een gerechtelijke schikking moet de rechtbank die in concreto een beslissing neemt over de hoogte van de onderhoudsuitkering, echter criteria en limieten voor de berekening toepassen. De onderhoudsuitkering moet in beginsel ten minste de “behoeften” van de begunstigde dekken(artikel 301, lid 3, eerste alinea van het Burgerlijk Wetboek).
In elk geval mag de onderhoudsuitkering niet hoger liggen dan een derde van het inkomen van de uitkeringsplichtige echtgeno(o)t(e) (artikel 301, lid 3, laatste zin van het Burgerlijk Wetboek). De duur van de onderhoudsplicht wordt beperkt tot de duur van het huwelijk. In buitengewone omstandigheden kan de duur van de onderhoudsplicht door de rechtbank worden verlengd (artikel 301, lid 4 van het Burgerlijk Wetboek).
Indexering vindt automatisch plaats in geval van echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting en ouderlijke bijdragen aan het levensonderhoud. In beginsel is de referentie-index het indexcijfer van de consumptieprijzen, maar de wet staat rechtbanken toe om een ander systeem van aanpassing van de uitkering aan de kosten van levensonderhoud toe te passen (artikel 301, lid 6, eerste alinea en artikel 203quater, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek) en de partijen kunnen daar in onderling overleg van afwijken (artikel 203quater, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek).
De wet staat toe dat de onderhoudsuitkering op verzoek van een van de partijen wordt verhoogd, verlaagd of afgeschaft op basis van de algemene gronden als bedoeld in de eerste alinea van artikel 301, lid 7 van het Burgerlijk Wetboek en de eerste alinea van artikel 1293 van het Gerechtelijk Wetboek.
De alimentatie wordt betaald aan de onderhoudsgerechtigde of zijn of haar vertegenwoordiger in de vorm van een maandelijkse uitkering. In bepaalde gevallen kan de alimentatie ook worden uitbetaald in de vorm van een kapitaal (zie het antwoord op vraag 8).
Een onderhoudsgerechtigde met een betalingsbevel kan zijn of haar vordering laten afdwingen. Afhankelijk van bepaalde omstandigheden kan uitvoerend beslag worden gelegd op roerende of onroerende zaken van een onderhoudsplichtige die verzuimt de beslissing tot vaststelling van de onderhoudsuitkering na te leven (artikel 1494 van het Gerechtelijk Wetboek). Een bevel tot uitvoerend beslag kan ook worden uitgevaardigd voor een derde, zoals de werkgever van de onderhoudsplichtige (artikel 1539 van het Gerechtelijk Wetboek). Voorts kan iedere onderhoudsgerechtigde die nog niet in het bezit is van een uitvoerende titel (betalingsbevel) in bepaalde omstandigheden door de rechter conservatoir beslag laten leggen om zijn of haar recht op toekomstige onderhoudsuitkeringen veilig te stellen (artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek).
Daarnaast is er een vereenvoudigd uitvoeringsmechanisme, de zogeheten sommendelegatie, waarbij de onderhoudsgerechtigde gemachtigd is om binnen bepaalde grenzen rechtstreeks de inkomsten van de onderhoudsplichtige of andere door derden verschuldigde geldsommen te ontvangen. Sommendelegatie is van toepassing op de wettelijke onderhoudsplicht tussen echtgenoten of ex-echtgenoten (artikelen 220, lid 3, 221, 223 en 301, lid 11 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek), op verplichtingen tot het levensonderhoud, de opvoeding en de opleiding van kinderen – met inbegrip van de procedure tussen de vader en de moeder zoals voorzien in artikel 203bis van het Burgerlijk Wetboek – en op de wettelijke onderhoudsplicht tussen bloedverwanten in opgaande en neergaande lijn (artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek).
Tot slot bevat het Belgische Strafwetboek een artikel betreffende verlating van familie (artikel 391bis), op grond waarvan eenieder die door de rechtbank is veroordeeld tot betaling van een onderhoudsuitkering en meer dan twee maanden bewust in gebreke is gebleven, strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat uitkeringen voor levensonderhoud na vijf jaar verjaren.
Alle door de rechtbank toegewezen uitkeringen voor levensonderhoud verjaren na verloop van tien jaar (artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek).
De verjaring loopt niet tussen echtgenoten tijdens het huwelijk (artikel 2253) en wordt onderbroken door de betekening van een gerechtelijke dagvaarding, een betalingsbevel of beslag (artikelen 2244 en 2248) en door het indienen van rechtsvorderingen door de onderhoudsgerechtigde en een betaling door de onderhoudsplichtige.
In beginsel zijn schuldenaren krachtens de artikelen 7 en 8 van de Hypotheekwet van 16 december 1851 met betrekking tot hun gehele vermogen verplicht om hun verplichtingen na te komen.
Volgens artikel 1408 van het Gerechtelijk Wetboek zijn bepaalde tastbare persoonlijke goederen die de schuldenaar en zijn of haar gezin nodig heeft in zijn of haar dagelijkse leven, de uitoefening van zijn of haar beroep of de voortzetting van een studie of beroepsopleiding van de schuldenaar of van hem of haar afhankelijke kinderen die onder hetzelfde dak wonen vrijgesteld van vorderingen door crediteuren.
Ingevolge 1409, lid 1 van het Gerechtelijk Wetboek zijn inkomsten uit arbeid en andere activiteiten gedeeltelijk vrijgesteld van overdracht en beslag.
Artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt niettemin, ten eerste, dat de regels inzake immuniteit voor beslag niet kunnen worden toegepast tegen een onderhoudsgerechtigde en, ten tweede, dat die onderhoudsgerechtigde absolute voorrang heeft boven andere crediteuren van de onderhoudsplichtige. Indien overdracht wordt gevorderd tegen een persoon van wie de schulden reeds zijn toegewezen of op wiens schulden reeds beslag is gelegd, kan de rechtbank echter de totale positie van de onderhoudsplichtige en de behoeften van de onderhoudsgerechtigde in overweging nemen, met name met betrekking tot het onderhoud, en de geldsommen die zijn overgedragen of waarop beslag is gelegd gelijkelijk tussen hen verdelen (artikel 1390bis, vijfde alinea van het Gerechtelijk Wetboek).
Insolvabele onderhoudsplichtigen komen in aanmerking voor collectieve schuldvereffening (artikelen 1675/2 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek). In dat verband kan de rechtbank besluiten, indien passend, om de schulden kwijt te schelden, met inbegrip van achterstallige onderhoudsuitkeringen, maar niet onderhoudsschulden.
Beslag kan ook worden gelegd om de betaling van de nog te vervallen onderhoudstermijnen te waarborgen (artikel 1494, tweede alinea van het Gerechtelijk Wetboek).
Als onderhoudsgerechtigden er ondanks bovengenoemde rechtsmiddelen niet in slagen om de betaling van de uitkering te verkrijgen, kunnen ze een aanvraag indienen bij de Dienst voor alimentatievorderingen (van de Federale Overheidsdienst Financiën), die belast is met het uitbetalen van voorschotten op een of meerdere specifieke onderhoudstermijnen en het innen en invorderen van de uitgekeerde voorschotten en het saldo van achterstallige onderhoudsuitkeringen van onderhoudsplichtigen.
De Dienst voor alimentatievorderingen kan optreden voor onderhoudsplichtigen en de onderhoudsuitkering of een deel daarvan namens hen betalen. De Dienst vereist van onderhoudsplichtigen dat ze de onderhoudsuitkeringen en de achterstallige betalingen tegelijkertijd voldoen. Als de onderhoudsplichtige de uitkeringen niet vrijwillig aan de Dienst betaalt, worden ze ingevorderd. In dat laatste geval kan het resultaat uiteraard niet worden gegarandeerd. Dat is afhankelijk van de financiële omstandigheden van de onderhoudsplichtige.
De centrale autoriteit die is aangewezen uit hoofde van het Verdrag van New York van 20 juni 1956 inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud, Verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, en het Verdrag van Den Haag van 23 november 2007 inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden, is de:
Federale Overheidsdienst Justitie
Dienst internationale samenwerking in burgerlijke zaken
Waterloolaan 115
1000 Brussel
De eiser of zijn of haar juridisch adviseur kan per post, telefonisch (+32 (0)2 542 65 11), per fax (+32 (0)2 542 70 06) of per e-mail (aliments@just.fgov.be of alimentatie@just.fgov.be) contact opnemen met deze dienst .
Eisers die in een ander land dan België verblijven, moeten contact opnemen met de centrale autoriteit van dat land die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van bovengenoemde verdragen of de verordening. Ze kunnen niet rechtstreeks contact opnemen met een Belgische instantie of autoriteit.
Het antwoord is negatief (zie hierboven).
Ja.
Wanneer de centrale autoriteit een vordering ontvangt, verwijst deze autoriteit, na de locatie van de onderhoudsplichtige en/of zijn of haar bezittingen in België te hebben geverifieerd, de zaak door naar het Bureau voor juridische bijstand met territoriale jurisdictie in de zaak. Wanneer via de centrale autoriteit een vordering tot kinderalimentatie wordt ingesteld, zal rechtsbijstand worden verleend zonder toetsing van de middelen van de begunstigde. De bijstand bestrijkt de advocaat- en procedurekosten.
In andere gevallen dienen eisers die rechtsbijstand nodig hebben zich te wenden tot de centrale autoriteit, in overeenstemming met Richtlijn 2002/8/EG.
De hoofdtaak van de centrale autoriteit is om informatie te verstrekken over de werking van de verordening, zowel in het eigen systeem als in het systeem van de aangezochte lidstaat. De centrale autoriteit beschikt over middelen om de onderhoudsplichtige of onderhoudsgerechtigde rechtstreeks of onrechtstreeks op te sporen en informatie te verkrijgen over het inkomen en/of het vermogen van de onderhoudsplichtige of onderhoudsgerechtigde.
In samenhang met de gerechtelijke procedure wordt geprobeerd een minnelijke schikking te bereiken door de uitwisseling van standpunten tussen de twee partijen, en meer in het bijzonder met de aangezochte partij, tijdens de zittingen van de gerechtelijke autoriteiten. Indien nodig geeft de centrale autoriteit follow-up om de voortgezette tenuitvoerlegging van het onderhoudsbesluit te bevorderen.
De centrale autoriteit kan bijstand verlenen bij het verzamelen van schriftelijk bewijs en bij de kennisgeving en betekening van documenten door informatie te verstrekken over de toepasselijke bepalingen van het nationale recht en de regels voor de tenuitvoerlegging van de van kracht zijnde internationale instrumenten.
Om het welslagen van de aanhangige onderhoudsvordering te waarborgen, kunnen de nodige voorlopige maatregelen worden getroffen op grond van de door de centrale autoriteit aan de vertegenwoordiger van de eiser bij de Belgische rechtbanken verleende bevoegdheid.
Indien nodig kan de centrale autoriteit de aangezochte partij informatie verstrekken over de te volgen procedures bij het vaststellen van het ouderschap met betrekking tot de putatieve vader.
Deze webpagina maakt deel uit van de website Uw Europa.
Al uw feedback over de verstrekte informatie is welkom.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.