Handleiding

4.2. Het juridisch kader in civiele en handelszaken

74. Het toepasselijke juridische kader voor bewijsverkrijging per videoconferentie in civiele en handelszaken is Verordening (EG) 1206/2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken. Er zijn twee mogelijke contexten waarin videoconferenties krachtens de verordening mogen worden gebruikt bij grensoverschrijdende bewijsverkrijging. Dat zijn de bewijsverkrijging door een aangezocht gerecht uit hoofde van de artikelen 10 tot en met 12 en de rechtstreekse bewijsverkrijging op grond van artikel 17.

75. Krachtens de artikelen 10 tot en met 12 mogen de partijen en hun raadslieden bij de bewijsverkrijging aanwezig zijn indien de wet van de lidstaat van het verzoekende gerecht daarin voorziet. Het aangezochte gerecht stelt de voorwaarden vast volgens welke de partijen en hun raadslieden aanwezig mogen zijn conform artikel 10. Het aangezochte gerecht deelt hen mee waar en wanneer de procedure zal plaatsvinden. Krachtens artikel 11 mag het aangezochte gerecht de partijen en hun raadslieden ook verzoeken aanwezig of betrokken te zijn bij de bewijsverkrijging, indien de wet van lidstaat van het gerecht daarin voorziet. Vertegenwoordigers van het verzoekende gerecht mogen ook besluiten aanwezig te zijn wanneer het aangezochte gerecht tot bewijsverkrijging overgaat, indien de wet van de lidstaat van het verzoekende gerecht daarin voorziet. Indien wordt verzocht om de deelneming van de vertegenwoordigers van het verzoekende gerecht aan de bewijsverkrijging, bepaalt het aangezochte gerecht overeenkomstig artikel 10 de voorwaarden voor deelname.

76. Om de aanwezigheid of deelneming van de partijen of het verzoekende gerecht te vergemakkelijken kan het verzoekende gerecht van het aangezochte gerecht verlangen dat bij de verrichting van de handeling tot het verkrijgen van bewijs gebruik wordt gemaakt van communicatietechnologie, zoals videoconferentie. Aan die wens wordt door het aangezochte gerecht gehoor gegeven, tenzij dit in strijd is met het recht van de lidstaat van dat gerecht, dan wel wegens grote praktische moeilijkheden niet mogelijk is. Wordt niet op deze wens ingegaan, dan moet het aangezochte gerecht dit meedelen aan het verzoekende gerecht.

Indien er geen toegang technische middelen voorhanden zijn, kunnen deze in onderlinge overeenstemming beschikbaar worden gesteld door de gerechten.

77. Behalve indien het verzoekende gerecht verzoekt om een bijzondere procedure, voert het aangezochte gerecht het verzoek uit conform het recht van de lidstaat waarin het is gevestigd. Het aangezochte gerecht zit de hoorzitting voor; de hoorzitting vindt normaliter plaats in de officiële taal van het aangezochte gerecht. Het aangezochte gerecht is ook belast met de organisatie van de hoorzitting en het oproepen van de getuige. Indien nodig worden dwangmaatregelen toegepast conform het recht van de lidstaat van het aangezochte gerecht. De getuige mag zich conform het recht van de lidstaat van het aangezochte of het verzoekende gerecht beroepen op een recht van verschoning om een verklaring af te leggen.

78. Conform artikel 17 kan het gerecht verzoeken tot rechtstreekse bewijsverkrijging over te gaan in een andere lidstaat en dient het daartoe een verzoek in bij het centraal orgaan of de bevoegde autoriteit van die lidstaat. Rechtstreekse bewijsverkrijging moet vrijwillig en zonder dwangmaatregelen worden uitgevoerd.

Het aangezochte gerecht moet de gehoorde personen meedelen dat rechtstreekse bewijsverkrijging op basis van vrijwilligheid geschiedt. In aansluiting op het verzoek deelt het centraal orgaan of de bevoegde instantie van de aangezochte lidstaat het verzoekende gerecht mee of het verzoek is aanvaard, en zegt zij welke voorwaarden volgens het recht van zijn lidstaat vereist zijn: (bijvoorbeeld kan een gerecht van de aangezochte staat worden aangewezen dat aan de bewijsverkrijging zal deelnemen). Het verzoekende gerecht voert het verzoek uit overeenkomstig het recht van zijn lidstaat, zij het dat de voorwaarden van het recht van de aangezochte lidstaat gerespecteerd moeten worden. Artikel 17 moedigt net als artikel 10 het gebruik van videoconferentie aan. Het verzoek kan door het centraal orgaan of de bevoegde instantie worden geweigerd indien het niet binnen de werkingssfeer van de verordening van 2001 inzake bewijsverkrijging valt, indien het niet alle noodzakelijke informatie bevat, of indien rechtstreekse bewijsverkrijging strijdig is met de fundamentele beginselen van het recht van zijn lidstaat.

Laatste update: 17/11/2021

Deze pagina wordt beheerd door de Europese Commissie. De informatie op deze pagina geeft niet noodzakelijk het officiële standpunt van de Europese Commissie weer. De Commissie aanvaardt geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens waarnaar in dit document wordt verwezen. Gelieve de juridische mededeling te raadplegen voor de auteursrechtelijke regeling voor Europese pagina's.