Handleiding

2.3. Het verzoek

17. Het verzoek voor het gebruik van videoconferenties in het kader van wederzijdse rechtshulp in strafzaken of bewijsverkrijging verschilt van het verzoek in civiele en strafzaken: nadere gegevens staan in bijlage III.

Voor civiele en strafzaken zijn formulieren beschikbaar die door het verzoekende gerecht worden toegezonden aan het aangezochte gerecht in een ander land (in strafzaken is gebruik van formulieren niet verplicht). De formulieren bevatten informatie die gebruikt wordt om contact op te nemen met de betrokken partijen en hun raadslieden, en nadere gegevens over het gerecht. In sommige zaken, kan ook informatie worden verstrekt over betaling voor het gebruik van de apparatuur en de taal die bij de videoconferentie wordt gebruikt.

18. In civiele zaken voorziet de verordening bewijsverkrijging van 2001 in twee mogelijkheden voor het gebruik van videoconferenties bij grensoverschrijdende bewijsverkrijging:

  • Krachtens de artikelen 10 tot en met 12 kan het verzoekende gerecht het aangezochte gerecht in een andere lidstaat verzoeken dat het zelf, dan wel de partijen, de toelating krijgt om door middel van videoconferentie aanwezig te zijn bij of deel te nemen aan de bewijsverkrijging door het aangezochte gerecht. Dat verzoek mag alleen worden geweigerd indien het in strijd is met het recht van de lidstaat van het verzoekende gerecht of omdat er grote praktische moeilijkheden zijn. Artikel 13 voorziet dan in dwangmaatregelen voor de uitvoering van het verzoek. Conform artikel 14 mag de getuige zich op grond van het recht van de lidstaat van het verzoekende of het aangezochte gerecht beroepen op een recht van verschoning om een verklaring af te leggen.
  • Conform artikel 7 verricht het verzoekende gerecht de handeling tot bewijsverkrijging rechtstreeks in een andere lidstaat met toestemming van centraal orgaan of de bevoegde autoriteit van die staat. Conform artikel 17, lid 4, is het centraal orgaan of de bevoegde autoriteit verplicht het gebruik van videoconferenties hiertoe aan te moedigen. Artikel 17, lid 2, vermeldt dat een handeling tot het verkrijgen van bewijs alleen rechtstreeks kan worden verricht indien zij vrijwillig kan worden uitgevoerd.

Afgezien van de mogelijkheid van dwangmaatregelen hebben de voornaamste verschillen tussen de twee methodes betrekking op het gerecht dat belast is met de bewijsverkrijging en het toepasselijke recht.

19. Het verzoekende gerecht stuurt het verzoek om een videoconferentie en de vereiste informatie samen met verzoekformulier A of I van de verordening bewijsverkrijging van 2001 naar het aangezochte gerecht.

Ook voor het antwoord op het verzoek wordt gebruik gemaakt van standaardformulieren. Indien het verzoek tot deelneming door middel van een videoconferentie aan een gerecht in een andere lidstaat wordt geweigerd, gebruikt dat gerecht daartoe formulier E. In het geval van rechtstreekse bewijsverkrijging, moet het centrale orgaan of de bevoegde instantie het verzoekende gerecht binnen 30 dagen (via formulier J) mededelen of het verzoek al dan niet kan worden ingewilligd. Indien het verzoek wordt ingewilligd, kan het verzoekende gerecht het bewijs binnen een zelf te bepalen termijn verkrijgen.

20. In strafzaken moet de aangezochte lidstaat toestemming geven voor de hoorzitting via videoconferentie; het gebruik van videoconferentie mag niet strijdig zijn met de fundamentele beginselen van zijn recht en deze lidstaat dient over de technische middelen te beschikken om de hoorzitting op die manier te kunnen laten plaatsvinden.

Bij de uitvoering van een verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken (bv. dagvaarding met strafbedreiging bij niet verschijnen) kunnen dwangmaatregelen worden bevolen indien het in het verzoek omschreven misdrijf ook strafbaar is in de aangezochte lidstaat.

21. Wanneer de te gebruiken videoconferentie-apparatuur niet door de verzoekende rechtbank ter beschikking wordt gesteld, komen alle kosten voor de transmissie, met inbegrip van de kosten voor het huren van apparatuur en het technische personeel om die te bedienen, aanvankelijk ten laste van, en moeten zij worden gedragen door, de instantie die om de videoconferentie verzoekt.

Overeenkomstig de verordening van 2001 inzake bewijsverkrijging geldt als algemeen beginsel dat de uitvoering van het verzoek tot onrechtstreekse bewijsverkrijging geen aanleiding geeft tot terugbetaling van rechten of kosten. Indien het aangezochte gerecht zulks verlangt, dient het verzoekende gerecht er evenwel voor te zorgen dat de kosten in verband met het gebruik van de videoconferentie worden terugbetaald.

Laatste update: 17/11/2021

Deze pagina wordt beheerd door de Europese Commissie. De informatie op deze pagina geeft niet noodzakelijk het officiële standpunt van de Europese Commissie weer. De Commissie aanvaardt geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens waarnaar in dit document wordt verwezen. Gelieve de juridische mededeling te raadplegen voor de auteursrechtelijke regeling voor Europese pagina's.