Informatie zoeken per regio
- Belgiëbe
- Bulgarijebg
- Tsjechiëcz
- Denemarkendk
- Duitslandde
- Estlandee
- Ierlandie
- Griekenlandel
- Spanjees
- Frankrijkfr
- Kroatiëhr
- Italiëit
- Cypruscy
- Letlandlv
- Litouwenlt
- Luxemburglu
- Hongarijehu
- Maltamt
- Nederlandnl
- Oostenrijkat
- Polenpl
- Portugalpt
- Roemeniëro
- Sloveniësi
- Slowakijesk
- Finlandfi
- Zwedense
- Verenigd Koninkrijkuk
1 De bewijslast
1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?
Allereerst zij opgemerkt dat in het Italiaanse rechtsstelsel bewijs is onderworpen aan twee verschillende soorten regelgeving: de regels voor de procesvoering, beschreven in de artikelen 228 en 229 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, en de zogenaamde “materiële” regels, beschreven in de artikelen 2730 tot en met 2735 van het burgerlijk wetboek. De reden waarom het stelsel is verdeeld in materiële regels en regels voor de procesvoering, is dat er voorheen een rechtsstelsel overeenkomstig het napoleontisch recht van kracht was, waarin de gangbare opvatting was dat “bewijs” zowel vanuit een statisch perspectief als vanuit een dynamisch perspectief (louter procedureel) moet worden beschouwd. In het verslag over het burgerlijk wetboek wordt, in overeenstemming met de zojuist gegeven redenen, toegelicht dat bewijs dient om rechten te doen gelden of in het algemeen te beschermen, niet alleen in gerechtelijke procedures maar ook daarbuiten en voordat zij worden ingeleid: vandaar de positie van bewijs in de codificatie van rechten. Op de bewijslast is voornoemde tekst en niet het wetboek van burgerlijke rechtsvordering van toepassing.
Op de verdeling van de bewijslast is over het algemeen het burgerlijk wetboek van toepassing. In artikel 2697 daarvan is bepaald dat degenen die voornemens zijn gerechtelijke stappen te ondernemen om hun rechten te doen gelden, bewijsmateriaal tot staving van hun vordering moeten overleggen. Een partij die de geldigheid van dit bewijsmateriaal betwist of beweert dat het recht is veranderd of uitgeput, moet bewijsmateriaal tot staving van die bewering overleggen. Op grond van deze beginselen moet de verzoeker derhalve de feiten bewijzen waarop zijn of haar vordering is gestoeld, d.w.z. de feiten die de beweerde rechtsgevolgen hebben. De verweerder moet op zijn of haar beurt bewijsmateriaal aandragen dat hem of haar ontheft van aansprakelijkheid of waaruit blijkt dat een recht zodanig is uitgeput of veranderd dat de vordering van de verzoeker moet worden afgewezen. Indien de verzoeker zijn of haar vordering niet kan staven, wordt het verzoek afgewezen, ongeacht of de verweerder zich verweert door het overleggen van argumenten en bewijsmateriaal. Krachtens artikel 2698 van het Italiaanse burgerlijk wetboek zijn overeenkomsten tot overdracht of wijziging van de bewijslast met betrekking tot een onvervreemdbaar recht of die het overmatig bezwaarlijk maken voor een van de partijen om haar rechten uit te oefenen, nietig. Onvoldoende bewijs schaadt de zaak van de partij – hetzij de verzoeker hetzij de verweerder – die de feiten moet bewijzen of weerleggen, aangezien onvoldoende bewijs wordt geacht gelijk te staan aan geen bewijs.
1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?
Op grond van artikel 115 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (zoals gewijzigd bij Wet nr. 69 van 2009) kan de rechter, ongeacht het door de verzoeker ingediende bewijs, oordelen dat feiten zijn bewezen als die feiten niet specifiek zijn betwist door de verschijnende wederpartij. Bij wijze van afwijking van artikel 2697 van het burgerlijk wetboek wordt een feit derhalve geacht te zijn bewezen, als het niet onverwijld wordt betwist. Deze regel is niet van toepassing in gevallen van in absentia: als de verweerder niet verschijnt, worden de door de verzoeker aangevoerde feiten niet als “onbetwist” beschouwd, omdat voornoemde regel voor processen in absentia indruist tegen de tradities van het Italiaanse procesrecht, dat bepaalt dat een partij die niet verschijnt of te laat verschijnt, niet wordt geacht ooit impliciet te hebben bekend (Constitutioneel Hof (Corte Costituzionale), arrest nr. 340 van 12 oktober 2007). Met andere woorden, een partij die niet verschijnt, wordt volgens het Italiaanse burgerlijke procesrecht niet geacht impliciet te hebben bekend maar een vordering impliciet te hebben betwist. In de wet is echter uitdrukkelijk bepaald dat er onder uitzonderlijke omstandigheden sprake kan zijn van situaties waarin het niet-verschijnen van een partij gelijkstaat aan bepaald gedrag dat als vermoed wordt beschouwd: bv. krachtens artikel 789 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, als geen van de betrokken partijen een project uitdrukkelijk betwist, staat dat gelijk aan goedkeuring ervan (zie arrest nr. 3810 van het Hof van Cassatie (Corte Suprema di Cassazione), afdeling burgerzaken, kamer II, van 6 juni 1988).
De bewijslast wordt verlicht in het geval van “vermoedens”, d.w.z. wanneer de geldigheid van bepaalde feiten van rechtswege is vastgesteld of het gerecht uit een bekend feit gevolgtrekkingen maakt over een onbekend feit (artikel 2727 van het Italiaanse burgerlijk wetboek). Vermoedens zijn als volgt onderverdeeld: 1) wettelijke of rechtsvermoedens zijn bij wet vastgestelde vermoedens, die weerlegbaar zijn (juris tantum), hetgeen inhoudt dat zij kunnen worden weerlegd door bewijs van het tegendeel, of onweerlegbaar zijn (juris et de jure), hetgeen inhoudt dat zij niet kunnen worden weerlegd door bewijs van het tegendeel voor de rechtbank; 2) rechterlijke of feitelijke vermoedens, die de rechter naar eigen goeddunken moet beoordelen en waarbij de rechter uitsluitend zwaarwegende, nauwkeurige en consistente vermoedens aanvaardt; feitelijke vermoedens zijn niet toegelaten in verband met feiten waarvoor de wet geen getuigenbewijs toestaat (artikel 2729 van het burgerlijk wetboek). De bewijslast wordt eveneens verlicht in het geval van bekende feiten, d.w.z. feiten die ten tijde en ter plaatse van de uitspraak aan de meeste mensen bekend zijn, zodat deze geenszins in twijfel kunnen worden getrokken (artikel 115 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).
1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?
De rechter moet bewijs naar eigen inzicht beoordelen, tenzij in de wet anders is bepaald; de rechter kan ook bewijs afleiden uit de antwoorden van de partijen, uit hun ongerechtvaardigde weigering van door de rechter gelaste inspecties en, in het algemeen, uit het gedrag van de partijen zelf tijdens het proces (artikel 116 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). De rechter moet zich bij het toewijzen van een vordering of bezwaren louter laten leiden door feiten die volledig zijn bewezen, hetzij rechtstreeks hetzij op basis van een vermoeden. De rechter mag zich in zijn uitspraak niet laten leiden door onbewezen feiten, zelfs als deze mogelijk of zeer waarschijnlijk zijn.
2 Het verkrijgen van bewijs
2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?
Volgens het Italiaanse recht wordt de bewijsverkrijging beheerst door het beginsel dat het toepassingsgebied van de procedure wordt bepaald door de partijen (principio dispositivo), zoals is vastgesteld in artikel 115, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering: de rechter moet zich in zijn uitspraak baseren op het door de partijen overgelegde bewijs, “behalve in de bij wet bepaalde gevallen”. In de volgende artikelen van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering zijn echter bepaalde uitzonderingen op deze regel vastgesteld:
- bij artikel 117 is het toegestaan dat de partijen informeel worden gehoord;
- bij artikel 118 is het toegestaan dat nader onderzoek naar personen en voorwerpen wordt gelast;
- bij de artikelen 61 en 191 is het toegestaan dat de rechter het advies van deskundigen inwint;
- bij artikel 257 is het toegestaan dat de rechter een getuige oproept die door een andere getuige is genoemd; en
- bij artikel 281 ter is het toegestaan dat de enkelvoudige kamer van een algemene rechtbank (tribunale) gelast om getuigenbewijs te verkrijgen indien in het feitenrelaas van de partijen personen worden genoemd die van de feiten op de hoogte lijken te zijn.
In arbeidsgeschillen kan het beginsel dat het toepassingsgebied van de procedure wordt vastgesteld door de partijen, worden vervangen door een systeem dat wordt gekenmerkt door inquisitoriale aspecten, met name krachtens de volgende bepalingen:
- bij artikel 420 is het toegestaan dat de rechter de partijen naar eigen inzicht hoort; en
- bij artikel 421 is het toegestaan dat de rechter uit eigen beweging op enig moment de toelating gelast van andere soorten bewijs, ook die welke verder reiken dan de in het burgerlijke wetboek vastgestelde grenzen. In procedures in verband met ouderlijke verantwoordelijkheid kan de rechter de bewijsverkrijging uit eigen beweging gelasten, waaronder via inspecties door de belastingautoriteiten (polizia tributaria), maar alleen bij bevelen in verband met minderjarigen. Tijdens echtscheidingsprocedures moet de algemene rechtbank er in het geval van een geschil voor zorgen dat er onderzoek wordt gedaan naar de inkomsten, bezittingen en feitelijke levensstandaard van de partijen en, indien nodig, tevens een beroep doen op de belastingautoriteiten.
2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?
Als een van de partijen om bewijslevering verzoekt, kan de wederpartij om levering van tegenbewijs verzoeken. De rechtbank willigt beide verzoeken in als zij reden heeft om aan te nemen dat de aangevoerde feiten relevant zullen zijn om tot een uitspraak te komen.
Indien de rechtbank het bewijs toelaat, zal zij vervolgens van dit bewijs kennisnemen.
Nadat het bewijs is verkregen, wordt uitspraak gedaan over de zaak.
2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?
Bewijs is van oudsher gedefinieerd als een middel waarmee een feit bekend kan worden gemaakt en waarmee dat feit dus kan worden aangetoond en de beslistheid ervan kan worden vastgesteld, of als een instrument om de rechter van de betrokken feiten te overtuigen. Om te kunnen worden toegelaten tot de procedure, moet het voorlopige aanbod “toelaatbaar” en “van belang” zijn. Om toelaatbaar te zijn, mag een voorlopig aanbod niet indruisen tegen een wettelijke verbodsbepaling (bv. artikel 2726 van het burgerlijk wetboek, over betalingen): met andere woorden, de rechter moet bepalen of de voorgestelde specifieke onderzoeksmaatregel in strijd met de wet is. Ook voor zogenaamd “atypisch” bewijs, dat niet wordt gekarakteriseerd door het burgerlijk wetboek, gelden de wettelijke verbodsbepalingen. Of het aanbod van belang is, wordt echter beoordeeld vanuit een ander perspectief en heeft betrekking op “het feit dat het voorwerp van het bewijs vormt”. Het voorlopige aanbod wordt pas toegelaten nadat de rechter zich ervan heeft vergewist dat het te bewijzen feit daadwerkelijk van invloed zal zijn op de uitspraak in de zaak. Bijgevolg worden feiten die niet zouden bijdragen tot aanvaarding of afwijzing van het aanbod, niet toegelaten, ook al zijn zij bewezen. Om de rechter in staat te stellen te beoordelen of het bewijs van belang is, is in de wet bepaald dat het aanbod voldoende specifiek moet zijn en derhalve ten minste drie soorten informatie moet verstrekken: plaats: WAAR; tijd: WANNEER; en functie: WAARVOOR. Feiten die niet specifiek zijn betwist, hoeven niet te worden bewezen (artikel 115 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).
2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?
Het Italiaanse recht maakt onderscheid tussen schriftelijk en niet-schriftelijk bewijs. Bewijs dat is geregeld in het burgerlijk wetboek, wordt “typisch” genoemd.
Schriftelijk bewijs omvat:
- authentieke akten (artikelen 2699 e.v. van het burgerlijk wetboek);
- onderhandse akten (artikelen 2702 e.v. van het burgerlijk wetboek);
- telegrammen (artikelen 2705 e.v. van het burgerlijk wetboek);
- huishoudelijke archieven en documenten (artikel 2707 van het burgerlijk wetboek);
- financiële gegevens van bedrijven (artikel 2709 van het burgerlijk wetboek);
- mechanisch vervaardigde afschriften (artikel 2712 van het burgerlijk wetboek);
- afschriften van documenten en contracten (artikelen 2714 e.v. van het burgerlijk wetboek).
Ook computerdocumenten zijn bewijs.
Niet-schriftelijk bewijs omvat:
- getuigenbewijs (artikelen 2721 e.v. van het burgerlijk wetboek);
- schriftelijke getuigenverklaringen (artikel 257 bis van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);
- bekentenissen (artikelen 2730 e.v. van het burgerlijk wetboek);
- formele ondervraging (artikel 230 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);
- verklaringen onder ede (artikelen 2736 e.v. van het burgerlijk wetboek);
- inspecties (artikelen 258 e.v. van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).
Tevens kunnen deskundigenrapporten worden opgevraagd, indien het de rechter aan specifieke technische kennis ontbreekt. Het Italiaanse procesrecht kent geen definitieve bepaling over de verplichte aard van bewijsmiddelen, aangezien het in beginsel niet verboden is die te leveren. In het Italiaanse vaste recht is het echter niet mogelijk om met zogenaamd “atypisch” bewijs verboden te omzeilen die zijn ingesteld op grond van materiële regels of regels voor de procesvoering; indien dat niet zo was, zou het mogelijk zijn heimelijk bewijzen aan te voeren die anders niet zouden zijn toegelaten of voor de toelating waarvan geschikte formele garanties nodig zouden zijn.
2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?
Getuigenbewijs wordt door de rechter toegelaten (artikel 245 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering); de rechter gelast de getuige te verschijnen om te getuigen op straffe van dwangmaatregelen en een boete indien de getuige niet verschijnt. De rechter stelt de plaats, de tijd en de manier vast waarop het bewijs wordt geleverd. Op verzoek van de betrokken partij wordt de getuige door de gerechtsdeurwaarder gedagvaard. De getuige leest een verklaring op waarin hij of zij belooft de waarheid te zullen spreken en wordt vervolgens door de rechter ondervraagd – de partijen mogen niet rechtstreeks vragen stellen aan de getuige. Krachtens de bepaling mag de rechter, met instemming van de partijen, schriftelijke bewijslevering toestaan (artikel 257 bis van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Technische deskundigen worden aangesteld door de rechter en beantwoorden de vragen die de rechter hun voorlegt; zij verschijnen ook op de zitting en staan onder ede. In het algemeen stellen technische deskundigen op verzoek van de rechter schriftelijke rapporten op, maar de rechter kan hun ook vragen om tijdens een hoorzitting mondeling te getuigen (artikel 195 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Schriftelijk bewijs maakt deel uit van de procedure, zodra het is opgenomen in het procesdossier van de partij, tijdens de eerste verschijning ter zitting of later, afhankelijk van de wettelijke termijnen (niet na de termijnen die zijn gesteld voor de hoorzitting overeenkomstig artikel 183 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, voor gewone onderzoeksprocedures).
2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?
Het Italiaanse rechtssysteem hecht de meeste waarde aan authentieke akten en aan onweerlegbare vermoedens. Authentieke akten (artikelen 2699 e.v. van het burgerlijk wetboek) zijn documenten die met inachtneming van de vereiste formaliteiten zijn opgesteld door een notaris (notaio) of een andere ambtenaar die bevoegd is om de officiële status ervan te bevestigen op de plaats waar het document is opgesteld. Authentieke akten hebben volledige bewijswaarde, tenzij de valsheid ervan is aangetoond. In alle andere gevallen vormen authentieke akten absoluut en onvoorwaardelijk bewijs. Onweerlegbare vermoedens (artikel 2727 van het burgerlijk wetboek) zijn nog krachtiger, aangezien geen bewijs van het tegendeel is toegelaten.
2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?
De wet vereist dat bepaalde feiten uitsluitend met bepaalde bewijsmiddelen kunnen worden bewezen, in sommige gevallen met authentieke akten en in andere met schriftelijke documenten die authentiek of onderhands kunnen zijn.
2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?
Getuigen zijn verplicht om te getuigen, tenzij de wet anders bepaalt. De wet voorziet in: onbekwaamheid om te getuigen; een verbod om te getuigen; en de keuze om zich te onthouden van het leveren van bewijs. De verplichting om te getuigen vloeit indirect voort uit de bevoegdheid die de rechter krachtens artikel 255 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering heeft, om in het geval van verstek medebrenging van de getuige te gelasten en hem of haar een boete op te leggen.
2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?
In de gevallen die worden bestreken door het wetboek van strafvordering, waarnaar wordt verwezen door het wetboek van burgerlijke rechtsvordering: het gaat hierbij om personen die mogen weigeren te getuigen, omdat zij zijn gebonden door beroepsgeheim, ambtsgeheim of staatsgeheim.
2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?
Krachtens artikel 256 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering wordt tegen getuigen die de terechtzitting bijwonen, maar zonder gegronde reden weigeren te getuigen, of die de verdenking wekken dat zij valse getuigenis afleggen of bewijs achterhouden, door de rechter aangifte gedaan bij het openbaar ministerie door toezending van een afschrift van het proces-verbaal van de terechtzitting.
2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?
Personen die persoonlijk belang hebben bij de feiten van de zaak, kunnen niet getuigen omdat zij op grond van hun belang mogelijk gerechtigd zijn om als partij aan de procedure deel te nemen (artikel 246 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Ten aanzien van bij geschillen betrokken partijen, die uiteraard niet als getuigen kunnen dienen, biedt het Italiaanse rechtsstelsel de mogelijkheid van formele ondervraging, een vorm van bewijsverkrijging die is bedoeld om een partij een bekentenis te ontlokken in een rechtsprocedure (artikel 228 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering), moet voldoen aan de algemene regels voor bewijs en, meer specifiek (artikelen 230 e.v. van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering), de vorm moet hebben van afzonderlijke, specifieke onderdelen. De betrokken partij moet persoonlijk antwoorden en mag niet van aantekeningen voorlezen, tenzij dat noodzakelijk blijkt en is toegestaan door de rechter. De vragen aan formeel ondervraagde partijen moeten betrekking hebben op de feiten die als bewijs zijn aangevoerd en die in de beslissing tot formele ondervraging zijn toegestaan. Er mogen evenwel vragen over andere feiten worden gesteld, indien de partijen daarmee wederzijds instemmen en de rechter die nuttig acht. Als een partij zonder reden afwezig is bij de formele ondervraging of weigert mee te werken aan formele ondervraging, kan dat tot gevolg hebben dat de feiten die het voorwerp van de bewijsverkrijging vormen, worden toegelaten, als de rechter oordeelt dat zij moeten worden toegelaten in het licht van andere bewijzen. Als een partij weigert antwoord te geven of niet verschijnt, is dat volgens vaste rechtspraak niet automatisch een bekentenis maar een omstandigheid die, na beoordeling ervan in het kader van de overige tijdens de procedure verkregen bewijzen, de rechter in staat kan stellen tot een conclusie te komen over de feiten die tijdens de ondervraging zijn aangevoerd.
De rechter beschikt niet over andere dan voornoemde dwangbevoegdheden.
2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?
De rechter hoort de getuige door het stellen van directe vragen over de als van belang voor de procedure toegelaten feiten, en van eventuele vragen over diezelfde feiten die door de advocaten van de partijen tijdens het onderzoek zijn ingebracht.
Het wetboek van burgerlijke rechtsvordering sluit niet uitdrukkelijk uit dat getuigenbewijs wordt verkregen met behulp van videoconferentie. In artikel 202 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering is bepaald dat de rechter de tijd, de plaats en de manier moet vaststellen waarop het bewijs wordt verkregen, zodat de rechter kan gelasten een getuige via videoconferentie te horen. In artikel 261 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering is verder bepaald dat de rechter opdracht kan geven tot het maken van een video-opname met behulp van mechanische middelen, hulpmiddelen of procedures.
3 De waardering van het bewijs
3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?
De rechter neemt geen nota van bewijs dat niet formeel is verkregen en toegelaten.
3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?
Verklaringen van een partij die gunstig zijn voor die partij, gelden niet als bewijs. Een bekentenis die tijdens een formele ondervraging (zie punt 2.11) wordt afgelegd (en bijgevolg ongunstig is), telt echter mee als bewijs tegen de partij die de bekentenis heeft afgelegd.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.