

Informatie zoeken per regio
Het Zweedse recht is gebaseerd op de beginselen van bewijsvoering en toelaatbaarheid van bewijs. Na een gedetailleerde beoordeling van alles wat tijdens de zaak naar voren is gebracht, moet de rechtbank beslissen welke waarde aan het bewijs moet worden toegekend.
In de jurisprudentie zijn bepaalde regels inzake de toelaatbaarheid van bewijs vastgesteld, onder meer in verband met de vraag bij wie de bewijslast ligt. Een sterk vereenvoudigde weergave van een hoofdregel, waarop een groot aantal uitzonderingen bestaat, is dat eenieder die iets beweert, dat ook moet bewijzen. Als één partij het gemakkelijker heeft gevonden om bewijs voor een bepaald feit te verzamelen, wordt de bewijslast vaak bij hem of haar gelegd. Als een partij het moeilijk heeft gevonden om bewijs voor een bepaalde omstandigheid over te leggen, kan ook dit van belang zijn voor het antwoord op de vraag bij wie de bewijslast moet komen te liggen. Als iemand bijvoorbeeld de betaling van een schuld eist, moet hij of zij bewijzen dat hij of zij een vordering op de wederpartij heeft. Als de wederpartij aanvoert dat de betaling reeds is verricht, ligt de last om te bewijzen dat dit het geval is bij die partij. In gevallen van aansprakelijkheid voor schade ligt de bewijslast normaliter bij de partij die beweert schade te hebben geleden. Ook kan het gebeuren dat de bewijslast voor een bepaald feit wordt omgekeerd.
Indien het overgelegde bewijs niet stevig genoeg is, kan de rechtbank de omstandigheid in kwestie niet gebruiken als basis voor haar onderzoek. In zaken waarin de omvang van geleden schade moet worden geschat, is er een uitzondering die inhoudt dat de rechtbank, indien het niet mogelijk of bijzonder moeilijk is om bewijs voor de hoogte van de schade over te leggen, een redelijk bedrag voor de omvang van de schade kan vaststellen.
Zie het antwoord op vraag 1.1.
De vereisten voor de weging van bewijs zijn afhankelijk van het type zaak. In civielrechtelijke zaken is het normale vereiste dat het betrokken feit moet worden bevestigd. In bepaalde civielrechtelijke zaken kan een lager bewijsniveau van toepassing zijn. Een voorbeeld daarvan betreft zaken over verzekeringspolissen van consumenten, waarin het voldoende wordt geacht dat het waarschijnlijker lijkt dat de verzekerde gebeurtenis heeft plaatsgevonden dan dat deze niet heeft plaatsgevonden.
De partijen zijn zelf verantwoordelijk voor het overleggen van bewijs. In zaken die betrekking hebben op geschillen waarover de partijen geen overeenstemming kunnen bereiken, heeft de rechtbank de mogelijkheid om bewijs te presenteren zonder dat een van de partijen daarom heeft verzocht. In zaken over voogdij of bezoekregelingen kan de rechtbank derhalve beslissen dat er aanvullend bewijs moet worden overgelegd. In civielrechtelijke zaken waarin de partijen erin slagen om tot een schikking te komen, mag de rechtbank niet uit eigen beweging nieuw bewijs in de zaak overleggen.
Het bewijs wordt tijdens de hoofdzitting behandeld.
De rechtbank kan het bewijs verwerpen indien wat de partij wil bewijzen niet relevant is voor de zaak. Dit geldt ook als er geen bewijs is vereist of als het bewijs duidelijk geen rechtsgevolgen zou hebben. Daarnaast zijn er regels die inhouden dat schriftelijke getuigenverklaringen alleen in bijzondere, uitzonderlijke omstandigheden mogen worden toegelaten.
In Zweden zijn er in beginsel vijf verschillende vormen van bewijs (bewijsmiddelen). Deze zijn:
Een getuige wordt in de regel mondeling en ten overstaan van de rechtbank gehoord. Er mag niet naar schriftelijke getuigenverklaringen worden verwezen. Met toestemming van de rechtbank mag de getuige echter aantekeningen gebruiken om zijn of haar geheugen op te frissen. De partij die de getuige heeft opgeroepen, begint met de ondervraging (“rechtstreeks verhoor”), tenzij de rechtbank anders bepaalt. Daarna krijgt de wederpartij de mogelijkheid om de getuige te ondervragen (“kruisverhoor”).
Bij het verkrijgen van bewijs van een deskundige is de hoofdregel daarentegen dat de deskundige een schriftelijke verklaring overlegt. Indien een van de partijen hierom verzoekt en het duidelijk niet irrelevant is, moet de deskundige ook mondeling tijdens de terechtzitting worden gehoord. Ook moet een mondeling verhoor plaatsvinden als het van essentieel belang is dat de deskundige rechtstreeks ten overstaan van de rechtbank wordt gehoord.
Indien pas na de hoofdzitting – bijvoorbeeld om de getuige te kunnen horen – een beslissing in de zaak zal worden genomen, moeten schriftelijke bewijsstukken en deskundigenverklaringen in principe hardop worden voorgelezen tijdens de terechtzitting om de rechtbank het materiaal in aanmerking te kunnen laten nemen in haar uitspraak. De rechtbank kan echter besluiten dat schriftelijk bewijs geacht wordt te zijn behandeld tijdens de hoofdzitting zonder dat dit bewijs hardop is voorgelezen.
In het Zweedse recht is het beginsel van toelaatbaarheid van bewijs van toepassing. Dit houdt onder meer in dat er wettelijk geen beginselen inzake de weging van verschillend bewijs zijn vastgelegd. In plaats daarvan voert de rechtbank een onafhankelijke beoordeling uit van alles wat naar voren wordt gebracht en besluit ze vervolgens wat in de zaak als bewijs kan dienen.
Het beginsel van toelaatbaarheid van bewijs betekent dat er geen regels zijn die specificeren dat bepaalde omstandigheden bepaalde soorten bewijs vereisen om te worden bevestigd. In plaats daarvan maakt de rechtbank in het kader van haar onderzoek naar wat al dan niet is bewezen een algemene beoordeling van de omstandigheden van de zaak.
Het Zweedse recht kent een algemene plicht om te getuigen. Dit houdt voornamelijk in dat iemand die als getuige wordt opgeroepen, verplicht is om te getuigen.
Een persoon is niet verplicht om te getuigen in een zaak waarin een naast familielid partij is. Ook mag een getuige weigeren iets te zeggen over een bepaald feit indien hij of zij daardoor zou worden gedwongen te onthullen dat hij of zij een delict heeft gepleegd of een onbetamelijke handeling heeft verricht. Voorts mag een getuige in bepaalde omstandigheden weigeren om handelsgeheimen bekend te maken. In het geval van enkele categorieën beroepsgroepen, zoals personeel in de gezondheidszorg, zijn er bepaalde beperkingen op de plicht om te getuigen.
Een persoon die moet worden gehoord als getuige, ontvangt een dagvaarding om ter zitting te verschijnen op straffe van een boete. Als de getuige niet verschijnt, wordt de boete opgelegd indien hij of zij voor het niet-verschijnen geen geldig excuus heeft, zoals ziekte. Als de getuige niet verschijnt, kan de rechtbank ook beslissen dat de getuige door de politie moet worden opgehaald. In laatste instantie heeft de rechtbank de mogelijkheid om een persoon die zonder geldige reden weigert te getuigen in hechtenis te nemen wegens weigering om vragen te beantwoorden.
Indien de persoon die wordt opgeroepen om te getuigen jonger dan 15 jaar is of een verstandelijke handicap heeft, zal de rechtbank beoordelen of hij of zij kan worden gehoord als getuige, rekening houdend met de omstandigheden. Zie ook punt 2.9.
Het verhoor van een getuige wordt normaliter begonnen door de persoon die de getuige heeft opgeroepen (“rechtstreeks verhoor”). Daarna heeft de wederpartij de mogelijkheid om vragen te stellen (“kruisverhoor”). Na het kruisverhoor kunnen de persoon die de getuige heeft opgeroepen en de rechtbank aanvullende vragen stellen. De rechtbank zal vragen die duidelijk niets met de zaak te maken hebben of die anderszins verwarrend of ongepast zijn, niet toelaten.
Partijen, getuigen en anderen die worden geacht aan een terechtzitting deel te nemen, moeten dit op afstand via een videoverbinding kunnen doen indien dat niet ongepast is. De hoofdregel blijft echter dat personen die aan de zitting deelnemen persoonlijk voor de rechtbank moeten verschijnen.
Een getuige kan telefonisch worden verhoord indien dit passend is, rekening houdend met de kosten die verbonden zouden zijn aan het verschijnen van de getuige voor de rechtbank en het belang dat ermee gemoeid is om de getuige fysiek ter terechtzitting te laten getuigen.
Het beginsel van toelaatbaarheid van bewijs betekent dat het alleen in zeldzame uitzonderingsgevallen verboden is om bepaalde soorten bewijs te gebruiken. Het feit dat bewijs op ongeoorloofde wijze is verkregen vormt derhalve in beginsel geen beletsel om dat bewijs tijdens de rechtszaak te gebruiken. Wel kan dit relevant zijn als bij de weging van bewijs weinig bewijskracht aan het desbetreffende bewijs wordt toegekend.
Een partij kan niet getuigen, maar wordt in plaats daarvan onder ede verhoord, waarbij de partij strafrechtelijk aansprakelijk is voor de juistheid van de informatie die hij of zij verstrekt.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.