

Informatie zoeken per regio
Hoofdstuk 15 van het Zweedse wetboek van burgerlijke rechtsvordering (“rättegångsbalken”) bevat enkele fundamentele bepalingen inzake bewarende maatregelen. De algemene regel is dat er geen uitvoeringsmaatregel met betrekking tot een civielrechtelijke vordering kan worden genomen totdat een rechtbank uitspraak in de zaak heeft gedaan. De bepalingen inzake bewarende maatregelen vormen een uitzondering op deze regel. Bewarende maatregelen hebben over het algemeen tot doel om ervoor te zorgen dat de verliezende partij uitvoert wat na een toekomstige rechterlijke uitspraak van hem of haar zal worden verlangd.
De meest gebruikelijke bewarende maatregel is conservatoir beslag, d.w.z. dat een verzoeker beslag kan laten leggen op de eigendommen van de andere partij of het recht van vervreemding van de wederpartij op enige andere wijze kan laten intrekken.
Volgens hoofdstuk 15, afdeling 1, van het Zweedse wetboek van burgerlijke rechtsvordering kan conservatoir beslag worden verleend om de toekomstige uitvoering van een vonnis inzake een vordering te waarborgen. Als algemene regel moet een beslissing tot conservatoir beslag op grond van deze bepaling zodanig worden geformuleerd dat beslag wordt gelegd op eigendommen van de schuldenaar voor het bedrag van een bepaalde gespecificeerde vordering. In uitzonderlijke gevallen kan in de beslissing echter ook worden vermeld welke eigendommen in aanmerking komen voor conservatoir beslag.
Conservatoir beslag kan ook worden opgelegd om de toekomstige tenuitvoerlegging van een vonnis inzake een hoger recht op bepaalde eigendommen te waarborgen (hoofdstuk 15, afdeling 2, van het Zweedse wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Voorbeelden van dergelijke vonnissen zijn vonnissen die inhouden dat de eiser een hoger recht op bepaalde aandelen heeft, of vonnissen die de verweerder verplichten om de aandelen onmiddellijk over te dragen.
Hoofdstuk 5, afdeling 3, van het Zweedse wetboek van burgerlijke rechtsvordering bevat een algemene bepaling inzake het recht van de rechtbank om een geschikte maatregel voor de waarborging van de rechten van de verzoeker voor te schrijven. Deze bepaling wordt bijvoorbeeld toegepast in geval van dwangbevelen. Ook een vordering om bevestiging dat de verweerder niet het recht heeft om met bepaalde in een mededingingsclausule gespecificeerde goederen te werken wordt geacht onder het toepassingsgebied van deze bepaling te vallen.
Bovendien kan de rechtbank volgens hoofdstuk 15, afdeling 4, van het Zweedse wetboek van burgerlijke rechtsvordering in geval van een hoger recht op bepaalde eigendommen de teruggave van weggemaakte activa enz., gelasten.
Voorts wordt in hoofdstuk 15, afdeling 5, van het Zweedse wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepaald dat onder bepaalde voorwaarden een voorlopige bewarende maatregel kan worden opgelegd.
Daarnaast zijn er ook afzonderlijke bepalingen met betrekking tot bewarende maatregelen op enkele bijzondere gebieden, zoals het octrooirecht.
Beslissingen inzake bewarende maatregelen worden door de rechtbank gegeven terwijl de gerechtelijke procedure nog loopt. Als er geen gerechtelijke procedure loopt, zijn de van toepassing zijnde bepalingen inzake de rechtbank die rechtsbevoegdheid heeft in grote lijnen dezelfde als die welk in civielrechtelijke zaken in het algemeen gelden.
De rechtbank kan niet uit eigen beweging de vraag opwerpen of er een bewarende maatregel moet worden getroffen. De partij die een dergelijke gerechtelijke beslissing wenst, moet daartoe een verzoek indienen. Indien er geen gerechtelijke procedure loopt, moet dit verzoek schriftelijk worden ingediend.
Er is geen verplichting dat een verzoeker moet worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat. Aan het aanhangig maken van gerechtelijke procedures bij Zweedse rechtbanken zijn geen kosten verbonden, met uitzondering van een vergoeding voor het indienen van het verzoek, die momenteel circa 450 SEK (circa 50 EUR) bedraagt.
Een voorwaarde voor het toekennen van maatregelen in overeenstemming met hoofdstuk 15, afdelingen 1 tot en met 3, van het Zweedse wetboek van burgerlijke rechtsvordering (“rättegångsbalken”) is dat de hoofdkwestie zelf (bijvoorbeeld een vordering overeenkomstig afdeling 1) het voorwerp van een rechtszaak of onderzoek in een andere, gelijkaardige procedure kan zijn (waaronder arbitrageprocedures).
Het Zweedse hooggerechtshof (“Högsta domstolen”) heeft geoordeeld dat conservatoir beslag of andere bewarende maatregelen overeenkomstig hoofdstuk 15 van het Zweedse wetboek van burgerlijke rechtsvordering ook kunnen worden verleend met betrekking tot vorderingen die door buitenlandse rechtbanken moeten worden behandeld mits de beslissing van de buitenlandse rechtbank in Zweden ten uitvoer kan worden gelegd.
Om conservatoir beslag overeenkomstig hoofdstuk 15, afdelingen 1 tot en met 3, van het Zweedse wetboek van burgerlijke rechtsvordering te kunnen leggen, moet ook aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
De tenuitvoerlegging van beslissingen inzake conservatoir beslag in verband met een vordering bestaat uit de beslaglegging op eigendommen tot een bepaalde waarde. Over het geheel genomen zijn op beslag dezelfde beginselen van toepassing als op de tenuitvoerlegging van een vonnis. De eigendommen zullen echter niet worden verkocht.
In beginsel kan bij de tenuitvoerlegging van een vonnis beslag worden gelegd op elk type eigendom. De eigendommen kunnen roerende of onroerende zaken zijn.
Op bepaalde eigendommen kan geen beslag worden gelegd. Dat geldt bijvoorbeeld voor zogeheten “beneficiaire eigendommen”. Deze term heeft onder meer betrekking op:
Eigendommen kunnen ook worden beschermd op grond van afzonderlijke wettelijke bepalingen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij schadeloosstelling.
Er kan geen conservatoir beslag worden gelegd op lonen en dergelijke voordat deze zijn uitgekeerd.
Wanneer beslag wordt gelegd op eigendommen in verband met een schuld, mag de verweerder deze eigendommen niet overdragen of op andere wijze vervreemden ten nadele van de verzoeker. De Zweedse tenuitvoerleggingsinstantie (“Kronofogdemyndigheten”) kan echter uitzonderingen op het verbod op vervreemding toestaan indien er daarvoor bijzondere gronden zijn. Elke vervreemding die strijdig is met het verbod kan resulteren in strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Wanneer een maatregel op grond van hoofdstuk 15, afdelingen 1 tot en met 3, van het Zweedse wetboek van burgerlijke rechtsvordering is toegekend, moet de verzoeker, indien dit niet reeds is gebeurd, binnen een maand na de datum van de beslissing een zaak met betrekking tot de vordering aanhangig maken. Indien de vordering in het kader van een andere procedure moet worden behandeld, moet de verzoeker in plaats daarvan maatregelen nemen die door die procedure worden voorgeschreven.
Als in de tussentijd de maatregel is toegekend, moet de beslissing aan de partijen worden toegezonden en moet de verweerder opdracht worden gegeven om opmerkingen over de beslissing in te dienen. Als deze opmerkingen worden ontvangen, moet de rechtbank onmiddellijk onderzoeken of de maatregel moet worden behouden.
Een maatregel moet onmiddellijk worden ingetrokken indien, nadat deze is toegekend, een zekerheid is gesteld die toereikend is om het doel van de maatregel te verwezenlijken.
Een kwestie die bewarende maatregelen behelst, moet worden beslecht bij een beslissing, zowel wanneer deze kwestie zich voordoet als procedurele kwestie in verband met de behandeling van een zaak als wanneer het nemen van bewarende maatregelen een afzonderlijke kwestie is.
In beide situaties kan de persoon tegen wie de beslissing is gericht daartegen beroep instellen. Een persoon die beroep wenst in te stellen tegen een beslissing van een arrondissementsrechtbank (“tingsrätt”) moet dit schriftelijk en binnen drie weken vanaf de datum van de beslissing doen. Indien de beslissing niet tijdens een rechtszitting is gegeven en op geen enkele zitting is aangekondigd wanneer de beslissing zal worden gegeven, vangt de termijn voor het instellen van beroep aan op de datum waarop de appellant de beslissing ontvangt. Het beroep moet worden ingesteld bij het hof van beroep (“hovrätt”), maar moet worden ingediend bij de arrondissementsrechtbank (“tingsrätt”).
Indien de arrondissementsrechtbank in een civiele zaak een verzoek om een bewarende maatregel overeenkomstig hoofdstuk 15 van het Zweedse wetboek van burgerlijke rechtsvordering (‘rättegångsbalken’) heeft afgewezen of een beslissing over een dergelijke maatregel heeft ingetrokken, kan het hof van beroep de maatregel per direct en tot nader order van toepassing verklaren. Indien de arrondissementsrechtbank een dergelijke maatregel heeft toegekend of heeft verklaard dat de beslissing ten uitvoer kan worden gelegd hoewel de beslissing nog niet definitief en onherroepelijk is, kan het hof van beroep onmiddellijk beslissen dat de beslissing van de arrondissementsrechtbank tot nader order niet ten uitvoer mag worden gelegd.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.