Nr. C.19.0631.N
1. E. T.,
2. E. B.,
eisers,
vertegenwoordigd door mr. Paul Wouters, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 3000 Leuven, Koning Leopold I-straat 3,
tegen
FEKA nv, met zetel te 9170 Sint-Gillis-Waas, Vosstraat 10, ingeschreven bij de KBO onder het nummer 0422.785.386,
verweerster.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen van 31 oktober 2019.
Raadsheer Koenraad Moens heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Els Herregodts heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDEL
De eisers voeren in hun verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
1. Krachtens artikel VI.83, 17°, Wetboek van Economisch Recht zijn in de overeenkomsten gesloten tussen een onderneming en een consument in elk geval onrechtmatig, de bedingen en voorwaarden of de combinaties van bedingen en voorwaarden die ertoe strekken het bedrag vast te leggen van de vergoeding verschuldigd door de consument die zijn verplichtingen niet nakomt, zonder in een gelijkwaardige vergoeding te voorzien ten laste van de onderneming die in gebreke blijft.
Overeenkomstig artikel VI.84 Wetboek van Economisch Recht is elk onrechtmatig beding verboden en nietig en blijft de overeenkomst bindend voor de partijen indien ze zonder onrechtmatige bedingen kan voortbestaan.
2. Het Hof van Justitie oordeelt in vaste rechtspraak dat artikel 6, eerste lid, van de Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende de oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, hierna Richtlijn 93/13/EEG, zich niet verzet tegen de mogelijkheid van de nationale rechter om een oneerlijk beding te vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht indien de vervanging strookt met het doel van artikel 6, eerste lid, Richtlijn 93/13/EEG en het mogelijk maakt een reëel evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst te herstellen. Deze mogelijkheid is evenwel beperkt tot gevallen waarin door de nietigheid van het oneerlijke beding de rechter verplicht zou zijn om de overeenkomst in haar geheel te vernietigen en de consument daardoor zou worden geconfronteerd met zodanige gevolgen dat hij in zijn belangen zou worden geschaad (HvJ 30 april 2014, Kásler en Káslerne Rábai, C-26/13; HvJ 21 januari 2015, Unicaja Banco, C-482/13, C-484/13, C-485/13, C-487/13). Indien de vernietiging van het contractuele beding evenwel geen negatieve gevolgen heeft voor de consument, dient de rechter het oneerlijk beding buiten toepassing te laten en heeft hij niet de mogelijkheid het te vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht.
3. Het vonnis dat de contractueel bepaalde wederverhuringsvergoeding nietig verklaart op grond van artikel VI.84 Wetboek van Economisch Recht omdat het niet voldoet aan het wederkerigheidsvereiste van artikel VI.83, 17°, maar dat vervolgens een wederverhuringsvergoeding naar gemeen recht bepaalt en toekent zonder vast te stellen dat de nietigheid van het beding houdende de wederverhuringsvergoeding noopt tot de vernietiging van de overeenkomst in haar geheel en de eisers daardoor worden geconfronteerd met zodanige gevolgen dat zij in hun belangen worden geschaad, is niet naar recht verantwoord.
Het middel is gegrond.
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden vonnis in zoverre het oordeelt over de door de verweerster gevorderde wederverhuringsvergoeding en de kosten.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde vonnis.
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.
Verwijst de aldus beperkte zaak naar de rechtbank van eerste aanleg Limburg, rechtszitting houdend in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit sectievoorzitter Koen Mestdagh, als voorzitter, sectievoorzitter Geert Jocqué, en de raadsheren Bart Wylleman, Koenraad Moens en Sven Mosselmans, en in openbare rechtszitting van 9 oktober 2020 uitgesproken door sectievoorzitter Koen Mestdagh, in aanwezigheid van advocaat-generaal Els Herregodts, met bijstand van griffier Vanity Vanden Hende.