Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.286.542
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 8457845)
arrest van 5 april 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. E.C.H. van Loosbroek,
tegen:
[geïntimeerde] , handelend onder de naam [geïntimeerde] Classic & Sportscars,
zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.S. Oegema.
1Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Voor het verloop van de procedure tot 9 februari 2021 verwijst het hof naar het arrest dat op die datum is gewezen. Ter uitvoering van dat arrest heeft op 12 maart 2021 een (enkelvoudige) mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Op deze zitting zijn door [appellant] tien producties in het geding gebracht.
1.2
Na de zitting heeft [geïntimeerde] nog met een H-formulier een productie in het geding proberen te brengen. Dat is geweigerd omdat [geïntimeerde] op de bewuste roldatum niet aan het woord was. Aangegeven is dat [geïntimeerde] die productie bij de memorie van antwoord in het geding kan brengen (wat niet is gebeurd).
1.3
Vervolgens heeft [appellant] een memorie van grieven genomen en [geïntimeerde] een memorie van antwoord. Daarna heeft [appellant] bij akte een productie in het geding gebracht en heeft [geïntimeerde] een antwoordakte genomen.
1.4
Ten slotte heeft [appellant] arrest gevraagd, waarna het hof arrest heeft bepaald.
2De vaststaande feiten
2.1
[appellant] heeft van [geïntimeerde] een tweedehands Jaguar F-type van 2014 gekocht voor een prijs van € 39.250. Ten tijde van de aankoop op 21 oktober 2019 had deze auto een kilometerstand van 102.596. Door [geïntimeerde] werd een garantie van drie maanden gegeven.
2.2
Na de koop heeft [appellant] ongeveer 6000 kilometer met de auto gereden. Op 13 februari 2020 (dus na de termijn van drie maanden) is tijdens het rijden met de auto één van de benzine-injectoren defect geraakt. [geïntimeerde] heeft twee injectoren (een andere was afgebroken bij de controle) voor zijn rekening door een autobedrijf laten vervangen.
3De vorderingen en de beslissing van de rechtbank
3.1
[appellant] stelt zich op het standpunt dat de auto niet beantwoordt aan de overeenkomst. Volgens [appellant] is nakoming nog mogelijk en wel doordat [geïntimeerde] de motor vervangt (inleidende dagvaarding onder 33).
3.2
[appellant] vordert, samengevat, [geïntimeerde] te veroordelen:
om “de verbintenis uit de koopovereenkomst om de auto in uitstekende staat af te leveren na te komen door reparatie van de auto voor rekening en risico van [geïntimeerde] ”;
tot betaling van schadevergoeding voor het niet kunnen gebruiken van de auto (immateriële schade), voor vervangend vervoer, voor de ‘buitenproportionele waardevermindering’ van de auto, en voor het schorsen van (naar het hof begrijpt: het kenteken van) de auto, vermeerderd met rente en kosten.
3.3
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.
4Motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
[appellant] betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de defect geraakte injector benzine in de motor is blijven spuiten, die niet werd verbrand in de cilinder maar in het oliecarter terecht is gekomen, waardoor de motor van de auto schade heeft opgelopen. Volgens [appellant] blijkt uit een rapportage van Dekra dat geen schade aan de motor is ontstaan. Ook is volgens [appellant] geen sprake geweest van vermenging van benzine in het oliecarter.
4.2
Het hof begrijpt, gelet op dit standpunt, niet waarop [appellant] zijn vordering tot nakoming, waarbij hij uitgaat van plaatsing van een nieuwe motor, nog baseert. Hij legt niet uit waarom de motor moet worden vervangen als die geen schade heeft.
4.3
Het hof stelt verder vast dat [appellant] geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 2.10 van het bestreden vonnis. Die luidt als volgt:
“In zijn conclusie van repliek heeft [appellant] een aantal gebreken opgenoemd: de remmen
moesten opnieuw worden afgesteld, de achterruitverwarming was defect, de accu was niet
correct gemonteerd en er kwam een tikkend geluid uit de kofferbak. Verder heeft Autocentrum
Valk vastgesteld dat er schade was aan de voorbumperspoiler. [appellant] verlangt in deze procedure
echter niet (uitdrukkelijk) dat [geïntimeerde] ook andere zaken repareert dan de motorschade.
Of de auto aan de overeenkomst beantwoordt, gelet op de genoemde overige gebreken, laat de
kantonrechter daarom in het midden.”
4.4
Daar komt nog bij dat [appellant] ter zitting van het hof heeft verklaard dat de auto nu in orde is en goed rijdt. De vordering tot nakoming (herstel) staat gelet op al het voorgaande op losse schroeven en is daarom niet toewijsbaar.
4.5
Daarmee komt het hof toe aan de vorderingen tot schadevergoeding wegens het niet kunnen gebruiken van de auto, waardevermindering en schorsing van het kenteken. Het hof begrijpt dat die vorderingen zien op de periode vanaf 14 februari 2020, de dag na de dag waarop de injector defect is geraakt en waarop een periode aanbrak van onderzoek en herstel. Wanneer de auto weer in gebruik is genomen, is overigens niet door [appellant] gesteld.
4.6
De onderhavige koopovereenkomst is een consumentenkoop als bedoeld in artikel 7:5 BW. Vaststaat dat [appellant] ten aanzien van de defecte injector geen beroep kan doen en ook niet doet op de door de verkoper afgegeven garantie, omdat de injector stuk is gegaan na de drie maanden termijn. [appellant] stelt weliswaar dat er binnen de garantietermijn andere problemen aan de auto bleken te zijn (te weten die hiervoor zijn opgesomd in r.o. 4.3) maar daarop is geen vordering tot nakoming van de garantie gebaseerd en ook niet tot schadevergoeding. Het hof laat die andere gestelde gebreken dan ook verder onbesproken.
4.7
De onder 4.5 genoemde vorderingen tot schadevergoeding baseert [appellant] op non-conformiteit van de auto, die bestaat uit het defect raken van de injector. Het hof overweegt dat sprake is van non-conformiteit indien de auto (ten tijde van de aflevering) niet de eigenschappen bezit die [appellant] gelet op alle omstandigheden, waaronder de aard van de zaak en de mededelingen van de verkoper, mocht verwachten; [appellant] mocht in elk geval verwachten dat de auto geschikt was voor normaal gebruik (artikel 7:17 lid 1 BW).
4.8
Het hof is, evenals de kantonrechter, van oordeel dat [appellant] zijn beroep op non-conformiteit onvoldoende heeft onderbouwd tegenover het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] dat injectoren slijtage-onderdelen zijn (waarvoor geen onderhoudsvoorschrift geldt) en dat die bij een auto met een kilometerstand van 102.596 op enig moment na de koop kapot kunnen gaan. Het beroep van [appellant] op artikel 7:18 lid 2 BW volstaat niet ter weerlegging van dit verweer. Eerst zal namelijk moeten vaststaan dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt. Als dat het geval is binnen zes maanden na de aflevering, wordt aangenomen dat dit ook al zo was ten tijde van de aflevering, behoudens bewijs van het tegendeel door de verkoper.
4.9
[appellant] heeft erop gewezen dat de auto een verkoopprijs had van € 39.250, dat de verkoper heeft gezegd dat de auto in uitstekende staat verkeerde en goed onderhouden was en dat de verkoper ook heeft gezegd dat de auto een inspectie had ondergaan en een onderhoudsbeurt heeft gehad van een specialist. Naar het oordeel van het hof mocht [appellant] op basis van alleen deze mededelingen niet de verwachting baseren dat onderdelen van deze tweedehands auto die vatbaar zijn voor slijtage ten tijde van de levering nog niet in een proces van slijtage verkeerden. Dit geldt in het bijzonder voor onderdelen waarbij de slijtage bij inspectie niet visueel waarneembaar is. Door [geïntimeerde] is onweersproken aangevoerd dat dit het geval is bij injectoren. [appellant] heeft zich daartegenover op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] voorafgaand aan de koop tot demontage van de injectoren had moeten overgaan. [geïntimeerde] wist naar eigen zeggen dat sprake was van een “ontwerpfoutje” in die zin dat het motoronderdeel waarin de injectoren zich bevinden is geplaatst onder de ventilatieopeningen, waardoor de kans op vochtinwerking en roestvorming groter is dan bij andere auto’s. In ieder geval had [geïntimeerde] hiervoor moeten waarschuwen, aldus [appellant] . Dit verwijt gaat naar het oordeel van het hof te ver en leunt sterk op een inkleuring van de feiten achteraf. Het enkele feit dat bij [geïntimeerde] als verklaring voor de roestvorming de gedachte is ontstaan (en geuit) dat een injector bij deze auto mogelijk wat eerder kan roesten dan bij een andere auto vanwege de positie van het bewuste motordeel, betekent in de eerste plaats nog niet dat dit werkelijk de oorzaak was maar ook niet dat dit al ten tijde van de koop aan [geïntimeerde] bekend moest zijn en reden had moeten vormen hiernaar onderzoek te doen of hiervoor te waarschuwen. Door [appellant] is niet onderbouwd dat en waarom dit zou moeten worden aangenomen, bijvoorbeeld omdat auto’s van dit type als het ware berucht zijn vanwege snelle roestvorming van injectoren.
4.10
De (door [geïntimeerde] betwiste) stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] na het stukgaan van de injector een injector heeft (laten) vervangen door een injector die was bedoeld voor een 5.0 V8-compressormotor in plaats van een 3.0 V6-compressormotor laat het hof onbesproken, omdat hieraan geen vordering is gekoppeld.
4.11
Ten slotte staat het hof nog afzonderlijk stil bij de vordering tot schadevergoeding (voor een niet nader genoemd bedrag) wegens ‘buitenproportionele waardevermindering’ van de auto. Die vordering is niet zozeer gebaseerd op non-conformiteit maar op schending van een zorgplicht. Deze schade is volgens [appellant] namelijk het gevolg van het feit dat de auto gedurende de periode van onderzoek en reparatie niet in de garage maar alleen maar buiten heeft gestaan. [geïntimeerde] heeft betwist dat de auto alleen maar buiten heeft gestaan en ook dat buiten stallen ongebruikelijk zou zijn. Hiertegenover is het verwijt van [appellant] onvoldoende onderbouwd. Bovendien is niets gesteld over de schade die daardoor zou zijn ontstaan.
4.12
Op deze constateringen stuiten de vorderingen en grieven van [appellant] af.
5De slotsom
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vast te stellen als volgt:
- € 332 aan verschotten (griffierecht) en € 2.228 (2 punten in tarief II à € 1.114) aan geliquideerd salaris van de advocaat.
De nakosten zullen als niet weersproken eveneens worden toegewezen.
6De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 15 september 2020 van de rechtbank waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld als volgt:
- € 332 aan verschotten en € 2,228 aan geliquideerd salaris van de advocaat.
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. B.J. Engberts en mr. D.M.I. De Waele en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.