Mogelijkheden om naar de rechter te stappen ter bescherming van het milieu

Belgium

Content provided by:
Belgium

1.1. Rechtsorde – bronnen van het milieurecht

1) Algemene inleiding op het systeem van milieubescherming en procedurele rechten van personen (natuurlijke personen, rechtspersonen, ngo’s — niet-gouvernementele organisaties) in de specifieke nationale rechtsorde

1.1.1 Een complexe federale staat

België is een federale staat (artikel 1 van de Grondwet). Deze federale staat heeft een enigszins complex karakter, aangezien hij bestaat uit drie gemeenschappen (de Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschap) en drie gewesten (het Vlaamse, Waalse en Brussels Hoofdstedelijk Gewest), die deels met elkaar overlappen. De bevoegdheden zijn verdeeld tussen de federale staat enerzijds, en de gemeenschappen en gewesten anderzijds. Eén van de basiskenmerken van het Belgische federale systeem is dat bevoegdheden worden toegewezen aan de gemeenschappen en gewesten (door de Grondwet en andere institutionele wetgeving), terwijl de federale overheid beschikt over voorbehouden bevoegdheden die worden toegekend aan de wetgever door de Grondwet, alsook over residuaire bevoegdheden. De bevoegdheden van de gemeenschappen situeren zich in de beleidsdomeinen cultuur, onderwijs, sociale zekerheid en andere zogenaamde “persoonsgebonden aangelegenheden”. De gewesten zijn bevoegd voor materies als ruimtelijke ordening, milieubescherming, woonbeleid, landbouw, economische ontwikkeling, energie, lokaal beleid, tewerkstelling, mobiliteit en infrastructuur. Opgemerkt dient te worden dat de Duitstalige Gemeenschap enkele bevoegdheden van het Waalse Gewest heeft overgenomen voor wat betreft het Duitstalige gedeelte van België, waaronder ruimtelijke ordening en de bescherming van landschappen en monumenten. Elke aangelegenheid die niet aan de gemeenschappen of gewesten werd toegewezen blijft onder de bevoegdheid van de federale overheid vallen, zelfs indien dit niet expliciet uit de wet blijkt. De federale overheid heeft enkele bevoegdheden op het vlak van milieubescherming en speelt een belangrijke rol in de handhaving van wetgeving door zijn bevoegdheid voor politie en justitie. Een ander belangrijk basiskenmerk van het Belgische constitutionele systeem is dat de gemeenschappen en gewesten in principe exclusieve bevoegdheden bezitten die hiërarchisch niet ondergeschikt zijn aan die van de federale wetgever. De federale overheid kan niet tussenkomen in aangelegenheden die werden toevertrouwd aan de gemeenschappen en de gewesten. De gemeenschappen en gewesten zijn autonoom wat betreft deze materies. Niettemin bestaan bepaalde uitzonderingen op dit principe. Wat milieu-gerelateerde aangelegenheden betreft spelen de gewesten een belangrijke rol. Net als de gemeenschappen hebben zij hun eigen wetgevende en uitvoerende bevoegdheden. De wetgevende bevoegdheid wordt uitgeoefend door respectievelijk het Vlaamse, Brussels Hoofdstedelijk en Waalse Parlement. De leden van deze instellingen worden om de 5 jaar rechtstreeks verkozen, gelijktijdig met de verkiezingen voor het Europees Parlement. De Vlaamse, Waalse en Brussels Hoofdstedelijke Regeringen staan aan het hoofd van de respectievelijke gewestelijke uitvoerende macht. De wetgevende bevoegdheid op het federale niveau wordt uitgeoefend door middel van wetten, terwijl de uitvoerende bevoegdheid uitgeoefend wordt door middel van koninklijke besluiten. De gewestelijke en gemeenschapsbevoegdheden worden uitgeoefend door middel van decreten, behalve in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waar men spreekt van “ordonnanties”.

2) Belangrijkste bepalingen inzake milieurecht en toegang tot de rechter in de nationale grondwet (indien van toepassing), met inbegrip van procedurele rechten

1.1.2 De Grondwet

In de Belgische Grondwet wordt verwezen naar de bescherming van het leefmilieu in twee verschillende bepalingen. Artikel 7bis, de enige bepaling onder Titel Ibis, “Algemene beleidsdoelstellingen van het federale België, de gemeenschappen en de gewesten”, ingevoerd door de grondwetswijziging van 25 april 2007, bepaalt: “Bij de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden streven de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten de doelstellingen na van een duurzame ontwikkeling in haar sociale, economische en milieugebonden aspecten, rekening houdend met de solidariteit tussen de generaties”. Dit is de enige grondwetsbepaling die beleidsdoelstellingen bevat die gericht zijn naar alle overheden. Ze roept op tot een integratie van aspecten van duurzame ontwikkeling in het beleid van de verschillende betrokken overheden. De fundamentele rechten en vrijheden van de Belgen liggen vervat in Titel II van de Grondwet. Eén van de bepalingen van deze titel heeft betrekking op de zogenaamde sociale, economische en culturele rechten. Artikel 23 van de Grondwet, ingevoerd door de grondwetswijziging van 31 januari 1994, bepaalt: “Iedereen heeft het recht een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de wet, het decreet […], rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Die rechten omvatten inzonderheid: […] 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu; […]”. De Grondwet erkent ook eenieders recht om elk bestuursdocument te raadplegen en er een afschrift van te krijgen, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald door de wet (art. 32).

Artikel 23 van de Grondwet heeft geen directe werking. Het kan niet worden ingeroepen door natuurlijke personen ten aanzien van overheden of derden. Artikel 23 biedt een kader voor wetgevers waarbinnen zij meer specifieke rechten voor individuen kunnen vastleggen. Evenwel bevat artikel 23 van de Grondwet een standstill-verplichting, ook gekend als het non-regressie beginsel. Overheden mogen het niveau van milieubescherming zoals gewaarborgd door de toepasselijke milieuwetgeving niet verlagen. De standstill-verplichting verhindert niet dat bepaalde milieuwetgeving versoepeld wordt, maar verzet zich wel tegen een belangrijke verlaging van het beschermingsniveau, tenzij deze verlaging gerechtvaardigd kan worden door dwingende redenen van algemeen belang. Bij het interpreteren van normen dienen rechters die interpretatie te kiezen die het meest in overeenstemming is met het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu (cf. de principes van “grondwetsconforme interpretatie” en “in dubio pro natura”). Wanneer sprake is van tegengestelde belangen dienen rechters de grondwettelijke status van het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu in acht te nemen. Het Grondwettelijk Hof heeft de bevoegdheid wetten rechtstreeks te controleren op hun verenigbaarheid met artikel 23 van de Grondwet. De Raad van State kan beslissingen van de uitvoerende macht toetsen aan artikel 23 van de Grondwet. Het Verdrag van Aarhus in acht genomen, wordt aangenomen dat artikel 23 van de Grondwet niet enkel materiële rechten omvat, maar ook procedurele rechten, met name het recht op informatie, het recht van het publiek op inspraak bij de besluitvorming, en het recht op toegang tot de rechter in milieuzaken.

3) Wetten, wetboeken, besluiten enz. — belangrijkste bepalingen inzake milieu en toegang tot de rechter, nationale wetboeken en besluiten

1.1.3 Milieuwetgeving

De belangrijkste milieuwetgeving op het federale niveau bestaat uit:

  • Wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake de bescherming van het leefmilieu
  • Wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle
  • Wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu, de volksgezondheid en de werknemers
  • Wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België
  • Wet van 13 februari 2006 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma’s in verband met het milieu
  • Wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie.

In het Vlaamse Gewest bestaat de belangrijkste milieuwetgeving uit:

  • Bosdecreet van 13 juni 1990
  • Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (met bepalingen betreffende doelstellingen en beginselen van het milieubeleid, milieuplanning, milieukwaliteitsnormen, bedrijfsinterne milieuzorg, milieueffecten- en veiligheidsrapportage, exploitatie van inrichtingen en activiteiten en erkende personen, milieubeleidsovereenkomsten, klimaat, agentschappen, adviesraden, milieuschade en handhaving)
  • Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu
  • Decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid (gecoördineerd)
  • Decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming
  • Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Mestdecreet)
  • Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009
  • Decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen
  • Decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning
  • Decreet van 27 november 2015 betreffende lage-emissiezones.
In het Waalse Gewest bestaat de belangrijkste milieuwetgeving uit:
  • Decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen
  • Decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
  • Decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een “Fonds wallon Kyoto” (Waals Kyotofonds) en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto
  • Decreet van 27 mei 2004 betreffende Boek I van het Milieuwetboek
  • Decreet van 3 maart 2005 betreffende Boek II van het Milieuwetboek
  • Decreet van 15 juli 2008 betreffende het Boswetboek
  • Klimaatdecreet van 20 februari 2014
  • Decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering
  • Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening van 20 juli 2016 en 22 december 2016
  • Decreet van 17 januari 2019 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging gebonden aan het verkeer van de voertuigen.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bestaat de belangrijkste milieuwetgeving uit:

  • Ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen
  • Wetboek van 25 maart 1999 betreffende inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven en milieuaansprakelijkheid
  • Ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving
  • Ordonnantie van 18 maart 2004 inzake toegang tot milieu-informatie en tot informatie betreffende de ruimtelijke ordening in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
  • Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening van 9 april 2004
  • Ordonnantie van 29 april 2004 betreffende de milieuovereenkomsten
  • Ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid
  • Ordonnantie van 1 maart 2007 betreffende de bescherming van het leefmilieu tegen de eventuele schadelijke effecten en hinder van niet-ioniserende stralingen
  • Ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems
  • Ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud
  • Ordonnantie van 14 juni 2012 betreffende afvalstoffen
  • Ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing
  • Gezamenlijk decreet en ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de openbaarheid van bestuur bij de Brusselse instellingen

Deze federale wetten en gewestelijke decreten en ordonnanties werden verder uitgewerkt door middel van een groot aantal koninklijke besluiten en uitvoeringsbesluiten van de gewestelijke regeringen.

Sommige aangelegenheden worden op uniforme wijze geregeld voor het hele grondgebied, door middel van samenwerkingsakkoorden:

  • Samenwerkingsakkoord van 25 april 1997 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de administratieve en wetenschappelijke coördinatie inzake bioveiligheid
  • Samenwerkingsakkoord van 14 november 2002 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende het opstellen, uitvoeren en opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering en het Protocol van Kyoto
  • Samenwerkingsakkoord van 4 november 2008 betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval
  • Samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken
  • Samenwerkingsakkoord van 12 februari 2018 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de verdeling van de Belgische klimaat- en energiedoelstellingen voor de periode 2013-2020.

4) Voorbeelden van nationale rechtspraak en de rol van de hoogste rechterlijke instantie in milieuzaken

1.1.4 Rechtspraak

Over het algemeen kan men stellen dat het aanpassen van bestaande wetgeving (art. 17 Gerechtelijk Wetboek gewijzigd bij Wet van 21 December 2018), het introduceren van nieuwe wetgeving en het evolueren van de rechtspraak, ertoe geleid heeft dat het Belgische rechtssysteem op dit moment in overeenstemming is met het Verdrag van Aarhus wat betreft procedurele rechten van natuurlijke en rechtspersonen en niet-gouvernementele organisaties. In dit verband kan bijvoorbeeld verwezen worden naar de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof (GwH 21 januari 2016, nr. 7/2016, Vogelbescherming Vlaanderen) en het Hof van Cassatie, de hoogste rechtbank van het land (Cass. 11 juni 2013, nr. P.12.1389.N, PP & PSLV t. Gewestelijk Stedenbouwkundig Inspecteur en vzw Milieusteunpunt Huldenberg) met betrekking tot het recht van milieuorganisaties om een morele schadevergoeding te vorderen voor schade aan het leefmilieu en zich burgerlijke partij te stellen in een strafprocedure. Ook kan verwezen worden naar de rechtspraak van de Raad van State, de hoogste administratieve rechtbank, betreffende de toegang tot de rechter en voorlopige maatregelen (bv. RvS 28 mei 2009, nr. 193.593, VZW Milieufront Omer Wattez; RvS 18 december 2012, nr. 221.784, BVBA Immo Dominique).

5) Kunnen de partijen bij de bestuursrechtelijke procedure zich rechtstreeks beroepen op internationale milieuakkoorden, of kan alleen naar de nationale en omgezette EU-wetgeving worden verwezen?

1.1.5 Internationaal recht voor de rechtbanken

Bepalingen van internationaal recht kunnen ingeroepen worden voor een nationale rechtbank indien zij directe werking hebben, i.e. wanneer zij geratificeerd zijn door België en een voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk karakter bezitten. Voor het Grondwettelijk Hof is het evenwel niet vereist dat de bepalingen van internationaal recht directe werking hebben, aangezien partijen zich op dergelijke bepalingen kunnen beroepen in samenhang met grondwettelijke bepalingen en andere bestuurlijke wetgeving. In de praktijk beroepen partijen zich bijvoorbeeld vaak op het Verdrag van Aarhus, en dan meer specifiek op die bepalingen ervan die niet zijn omgezet in Europees of nationaal recht.

1.2. Bevoegdheid van het gerecht

1) Aantal niveaus in het rechtssysteem

Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof heeft de exclusieve bevoegdheid om wetten, decreten en ordonnanties te controleren op hun overeenstemming met regels die de bevoegdheden van de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten bepalen. Deze bevoegdheidsverdelende regels zijn vastgelegd in de Grondwet alsook in andere wetten (meestal aangenomen bij bijzondere meerderheid) die werden uitgevaardigd met het oog op een staatshervorming van het federale België. Het Grondwettelijk Hof is tevens bevoegd elke strijdigheid vast te stellen van een wet, decreet of ordonnantie met de fundamentele rechten en vrijheden zoals gegarandeerd door Titel II van de Grondwet (artikelen 8 tot 32), artikel 170 (legaliteitsprincipe in fiscale zaken), artikel 172 (gelijkheid in fiscale zaken), artikel 191 (de bescherming van vreemdelingen) en artikel 143, §1 (principe van “federale loyauteit”). Het Grondwettelijk Hof combineert een toetsing aan de Grondwet met een toetsing aan het internationaal en Europees recht, inclusief het milieurecht. Het Hof kan wetten, decreten en ordonnanties (deels of volledig) nietig verklaren of schorsen. Indien lagere rechters twijfels hebben over de conformiteit van wetten, decreten of ordonnanties met de bovenvermelde artikelen van de Grondwet, moeten zij de zaak verwijzen naar het Hof voor een prejudiciële beoordeling. Zeven tot negen procent van de zaken heeft betrekking op het milieurecht in de ruime zin van het woord.

Gewone rechtbanken

De rechterlijke macht is in België georganiseerd op basis van een territoriale onderverdeling in vier niveaus. Aan de top staat het Hof van Cassatie, dat bevoegd is voor het volledige Belgische grondgebied. Daarnaast zijn er 5 gerechtelijke gebieden, die onder de jurisdictie van een hof van beroep en een arbeidshof vallen (Antwerpen, Brussel, Gent, Luik en Bergen), 12 gerechtelijke arrondissementen (die grotendeels overeenstemmen met de provinciegrenzen) en 162 kantons (met in elk kanton een vrederechter). Er bestaan 9 arbeidsrechtbanken en 9 ondernemingsrechtbanken, elk met lokale afdelingen. Er zijn 13 rechtbanken van eerste aanleg, elk met lokale afdelingen, en 15 politierechtbanken.

Het Hof van Cassatie, de hoogste rechtsinstantie, zorgt ervoor dat de wetten op een correcte manier worden toegepast door de hoven en rechtbanken. Het Hof van Cassatie behandelt geen feitenkwesties, maar gaat enkel na of een rechterlijke uitspraak in overeenstemming is met het geldende recht. Beroep bij het Hof van Cassatie kan dan ook niet gekwalificeerd worden als een derde aanleg. Een zaak kan enkel voor het Hof van Cassatie gebracht worden indien zij reeds behandeld werd in eerste aanleg en in beroep. Indien het Hof van Cassatie tot het besluit zou komen dat een rechter de wet heeft miskend, zal het de uitspraak vernietigen en de zaak verwijzen naar een rechtbank van dezelfde aanleg als deze die de onwettige uitspraak geveld heeft. Deze rechtbank zal de zaak in zijn geheel opnieuw behandelen.

De vijf Belgische hoven van beroep en arbeidshoven zijn de beroepsinstanties ten opzichte van de rechtbanken die binnen hun jurisdictie vallen. Een hof van beroep heeft drie afdelingen. Zo zijn er de afdelingen voor burgerlijke zaken, die beroepen behandelen die gericht zijn tegen uitspraken in eerste aanleg van de burgerlijke afdelingen van de rechtbanken van eerste aanleg en de ondernemingsrechtbanken. Verder zijn er de strafrechtelijke afdelingen, die in beroep oordelen over strafzaken waarin uitspraak gedaan werd door de rechtbanken van eerste aanleg. Ten slotte zijn er de afdelingen voor familie- en jeugdrecht, die beroepen behandelen die gericht zijn tegen uitspraken van de familie- en jeugdrechters bij de rechtbanken van eerste aanleg. De hoven van beroep van Antwerpen en Gent hebben kamers en een advocaat-generaal die gespecialiseerd zijn in milieurecht en ruimtelijke ordening. De arbeidshoven zijn bevoegd om te oordelen in zaken betreffende sociaal recht en arbeidsrecht.

2) Bevoegdheidsregels — hoe wordt bepaald welk gerecht bevoegd is in geval van conflicten tussen verschillende nationale rechtbanken (in verschillende lidstaten)?

Een rechtbank van eerste aanleg heeft drie afdelingen. De burgerlijke afdelingen hebben de bevoegdheid om te oordelen in alle zaken die niet expliciet werden toevertrouwd aan andere rechtbanken. Deze afdelingen fungeren tevens als beroepsinstantie tegen beslissingen van de vrederechter en politierechtbank in burgerlijke zaken. Strafrechtelijke afdelingen (ook strafrechtbanken of correctionele rechtbanken genoemd) oordelen over misdrijven die niet tot de bevoegdheid van de politierechtbank of het hof van assisen behoren. Zij fungeren tevens als beroepsinstantie tegen beslissingen van de politierechtbank in strafzaken. De jeugdafdelingen (of jeugdrechtbanken) doen uitspraak over beschermingsmaatregelen ten aanzien van minderjarigen, of nemen repressieve maatregelen ten aanzien van jeugddelinquenten. De rechtbank van eerste aanleg heeft een algemene en volledige bevoegdheid. Dit betekent dat zij de bevoegdheid heeft om te oordelen over elke aangelegenheid die niet werd voorbehouden aan een andere rechtbank. Dit betekent ook dat de rechtbank van eerste aanleg de meeste milieugerelateerde zaken behandelt, zowel in strafzaken als in burgerlijke zaken. Evenwel is het niet verplicht speciale milieukamers te organiseren, zoals dat het geval is in jeugdzaken of fiscale zaken. Enkel de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen (afdeling Antwerpen), West-Vlaanderen (afdeling Kortrijk), Luik (afdeling Hoei), Luxemburg (afdeling Aarlen) en Namen (afdeling Namen) hebben officieel een afdeling georganiseerd die gespecialiseerd is in milieuzaken. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg heeft specifieke bevoegdheden wat betreft spoedeisende zaken. Meer bepaald kan de voorzitter in dergelijke zaken een beslissing in kortgeding vellen. Tegen uitspraken van een rechtbank van eerste aanleg kan beroep worden aangetekend bij een hof van beroep (behalve indien de uitspraak van de rechtbank van eerste aanleg kadert binnen een beroep tegen een uitspraak van de vrederechter of politierechtbank). De arbeidsrechtbanken zijn bevoegd voor zaken betreffende sociaal en arbeidsrecht, de ondernemingsrechtbanken voor geschillen tussen ondernemingen onderling.

In elk kanton zetelt een vrederechter (in totaal zijn er 162 kantons). Deze rechter staat het dichtst bij de burgers. De vrederechter neemt kennis van alle zaken waarvan de waarde 5.000 euro niet overschrijdt. Sommige zaken van burenhinder kunnen beschouwd worden als milieuzaken, wanneer sprake is van problemen zoals geluidshinder, geurhinder of de afstand van beplantingen. Daarnaast heeft de vrederechter uitgebreide bevoegdheden inzake huurgeschillen, onteigeningen, erfdienstbaarheden, landbouwzaken en geesteszieken. Afhankelijk van het soort zaak staat beroep open tegen uitspraken van de vrederechter bij de rechtbank van eerste aanleg of de ondernemingsrechtbank. Politierechtbanken oordelen over vorderingen tot schadevergoeding voor schade geleden ten gevolge van verkeersongevallen. De politierechtbank ziet tevens toe op de bestraffing van verkeersovertredingen en sommige overtredingen van het Boswetboek, het Veldwetboek, de Wet op de riviervisserij en de Wet op de politie van de spoorwegen. Beslissingen van de politierechter kunnen worden aangevochten voor de rechtbank van eerste aanleg.

Administratieve rechtbanken

De Raad van State is de hoogste administratieve rechtbank in België. De Raad van State maakt geen deel uit van de gewone rechterlijke macht. Hij bestaat uit twee afdelingen: enerzijds is er de afdeling wetgeving, die advies verleent aan de wetgever over nieuwe wetgeving; anderzijds is er afdeling bestuursrechtspraak, die fungeert als administratieve rechtbank. De afdeling bestuursrechtspraak beschermt de rechtszoekende tegen onwettige administratieve rechtshandelingen (individuele rechtshandelingen en regelgeving). Elke natuurlijke of rechtspersoon die van een belang doet blijken kan een verzoek tot nietigverklaring indienen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met het oog op het vernietigen van onwettige administratieve rechtshandelingen die hem nadeel berokkenen. Als hoogste administratieve rechtbank fungeert de Raad van State tevens als cassatierechter voor uitspraken van lagere administratieve rechtbanken. Tegen beslissingen van de Raad van State staat geen rechtsmiddel open. Rechtszoekenden hebben de mogelijkheid om samen met hun verzoek tot nietigverklaring een verzoek tot schorsing in te dienen. De Raad van State kan de aangevochten handeling schorsen indien de zaak spoedeisend is en indien er minstens één ernstig middel wordt aangevoerd dat de nietigverklaring van de akte of het reglement prima facie kan verantwoorden. Binnen de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn er twee Nederlandstalige kamers en twee Franstalige kamers die gespecialiseerd zijn in zaken omtrent milieurecht en ruimtelijke ordening. Het aandeel van dergelijke zaken bedraagt rond de 25%.

3) Bijzonderheden betreffende rechterlijke regels in de milieusector (bijzondere milieurechtbanken), bijdragen van leken, deskundige rechters enz

Administratieve rechtbanken gespecialiseerd in omgevingsrecht in het Vlaams Gewest

In het Vlaamse Gewest zijn er twee administratieve rechtbanken gespecialiseerd in omgevingsrecht: de Raad voor Vergunningsbetwistingen en het Handhavingscollege. De Raad voor Vergunningsbetwistingen werd opgericht in 2009 als administratieve rechtbank voor vergunningen betreffende ruimtelijke ordening, en sinds kort ook de “geïntegreerde omgevingsvergunning” (i.e. de integratie van de vroegere milieuvergunning en stedenbouwkundige vergunning) en andere daarmee verband houdende aangelegenheden. De Raad voor Vergunningsbetwistingen heeft de bevoegdheden van de Raad van State met betrekking tot vergunningen in het Vlaamse Gewest overgenomen. De Raad van State functioneert nu als cassatierechter voor uitspraken van de Raad voor Vergunningsbetwistingen. De Raad voor Vergunningsbetwistingen heeft de bevoegdheid om vergunningen te vernietigen en te schorsen. Het ‘betrokken publiek’ kan een verzoek tot nietigverklaring van onwettige vergunningen richten tot de Raad. Sommige overheden kunnen ook optreden voor de Raad. Een verzoek tot schorsing kan samen met een verzoek tot nietigverklaring worden ingediend. De Raad kan de betwiste vergunningsbeslissing schorsen indien de zaak hoogdringend is en indien minstens één ernstig middel wordt aangevoerd dat de vernietiging van de bestreden beslissing op het eerste gezicht verantwoordt. De Raad voor Vergunningsbeslissingen heeft de bevoegdheid om te beslissen over schorsing en nietigverklaring van vergunningen. De Raad heeft ook de bevoegdheid een bevel uit te vaardigen ten aanzien van administratieve overheden. In uitzonderlijke gevallen en enkel indien de administratieve overheid gebonden bevoegdheden heeft, kan de Raad een beslissing nemen in de plaats van de administratieve overheid. De Raad kan ook beslissen over een eventuele bemiddeling op vraag van de partijen.

4) Mate van zeggenschap van rechters in geval van bestuursrechtelijk beroep, ambtshalve handelingen enz. Waar liggen daar de grenzen? Regels die gelden voor rechters die ambtshalve optreden

Het Milieuhandhavingscollege werd opgericht in 2009, en werd herdoopt tot Handhavingscollege na de inwerkingtreding van de geïntegreerde omgevingsvergunning. Overtredingen van het omgevingsrecht worden vaak bestraft door middel van administratieve boetes. Deze administratieve boetes kunnen worden aangevochten voor het Handhavingscollege. Het beroep heeft een schorsende werking. Het Handhavingscollege kan een beslissing van een overheidsinstantie nietig verklaren en een beslissing in haar plaats nemen. Tegen beslissingen van het Handhavingscollege kan cassatie beroep worden ingesteld bij de Raad van State.

1.3. Organisatie van de rechtspraak op bestuursrechtelijk en gerechtelijk niveau

1) Systeem van de bestuursrechtelijke procedure (ministeries en/of specifieke overheidsinstanties)

1.3.1 Bestuurlijke besluitvorming

Vergunningen zijn een zeer belangrijk instrument met het oog op het voeren van milieubeleid. In België wordt traditioneel een onderscheid gemaakt tussen een stedenbouwkundige vergunning en een milieuvergunning. De stedenbouwkundige vergunning is o.a. nodig voor de realisatie van bouwprojecten, inclusief infrastructuurprojecten en industriële inrichtingen. De milieuvergunning heeft betrekking op de exploitatie van inrichtingen die schade aan het milieu kunnen veroorzaken. In het Waalse Gewest werd een “permis unique” (geïntegreerde vergunning) geïntroduceerd. Indien een project beide soorten vergunningen behoeft, worden deze geïntegreerd en afgeleverd door middel van een eengemaakte procedure, resulterend in een stedenbouwkundige vergunning van onbepaalde duur en een milieuvergunning met een (hernieuwbare) maximumduur van 20 jaar, uitgereikt door één overheid. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werden ook maatregelen genomen om een integratie van de stedenbouwkundige en milieuvergunning te bewerkstelligen, doch dit gebeurde op iets minder verregaande wijze dan in het Waalse Gewest. Indien er sprake is van een “gemengd project”, i.e. wanneer het project een milieuvergunning klasse 1A of 1B en een stedenbouwkundige vergunning behoeft, dienen beide vergunningsaanvragen tegelijkertijd te worden ingediend. Deze aanvragen zullen op hetzelfde moment worden onderworpen aan het advies van de bevoegde autoriteiten, evenals aan het openbaar onderzoek. Uiteindelijk worden twee beslissingen door de overheden genomen op hetzelfde moment, resulterend in een stedenbouwkundige vergunning van onbepaalde duur en een milieuvergunning met een (hernieuwbare) maximumduur van 15 jaar. In het Vlaamse Gewest werd een nieuw vergunningensysteem ingevoerd, waarbij de stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning werden samengebracht in een geïntegreerde vergunning, genaamd de “Omgevingsvergunning” of “Geïntegreerde Vergunning”.

Milieuvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen of geïntegreerde vergunningen worden in eerste aanleg afgeleverd door politieke of administratieve overheden op het lokale, provinciale, of, uitzonderlijk, op het gewestelijke niveau, afhankelijk van de grootte van het project en de aard van de exploitant. De vergunningverlening gebeurt in principe na consultatie van het publiek en advies van experten of relevante gespecialiseerde agentschappen. Een vergunningsbeslissing dient steeds formeel gemotiveerd te zijn. Over het algemeen is een administratief beroep mogelijk bij een hogere politieke overheid (op het provinciale of gewestelijke niveau). In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is er een bijzondere regeling: beroepen tegen beslissingen van Leefmilieu Brussel (i.e. de overheidsdienst voor milieu van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) of van steden of gemeenten dienen te worden ingesteld bij een specifiek orgaan, zijnde het “Milieucollege – Collège d’environnement”. Dit is een soort gespecialiseerd administratief milieuorgaan dat wordt voorgezeten door een rechter, en verder is samengesteld uit 9 onafhankelijke experten (zoals advocaten milieurecht en wetenschappers) die worden voorgedragen door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en benoemd door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. Zij kunnen een beslissing van Leefmilieu Brussel of een stad/gemeente in al haar aspecten beoordelen en aldus een vergunning verlenen wanneer deze werd geweigerd in eerste aanleg, een vergunning weigeren wanneer zij in eerste aanleg werd toegekend, de vergunningsvoorwaarden wijzigen, etc. Het Milieucollege behandelt tevens beroepen tegen beslissingen om een vergunning te wijzigen, in te trekken, te schorsen of te verlengen. Het kan ook beslissingen nemen in beroep betreffende administratieve sancties/boetes, certificeringen en politionele maatregelen gerelateerd aan het beheer en de sanering van verontreinigde bodems. Tegen beslissingen van het Milieucollege kan beroep worden ingesteld bij de Brusselse Regering, die op haar beurt de beroepsbeslissing in al haar aspecten kan beoordelen.

2) Hoe kan een bestuursrechtelijk milieubesluit bij de rechter worden aangevochten? Wanneer kan de definitieve uitspraak worden verwacht?

1.3.2 Administratief beroep

Bij een administratief beroep worden alle aspecten van de vergunningsbeslissing beoordeeld, waarbij zowel het juridische aspect als de opportuniteit overwogen wordt. De beslissing in beroep vervangt de beslissing genomen in eerste aanleg, nadat een volledige beoordeling van de zaak gebeurd is. Dit wordt ook een “beroep tot herziening” (recours en réformation) genoemd. De beroepsinstantie beschikt over een discretionaire beoordelingsbevoegdheid; zij is niet gebonden door de argumenten die werden opgeworpen in beroep. In principe kan administratief beroep worden ingesteld door de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunningsaanvraag heeft ingediend, door leden van het “betrokken publiek” in de zin van art. 2(5) en 6 van het Verdrag van Aarhus, inclusief ngo’s en door sommige vertegenwoordigers van de bevoegde overheden en adviserende agentschappen. In het Waalse Gewest kunnen administratieve beroepen worden ingediend door elke natuurlijke of rechtspersoon die doet blijken van een belang, evenals door technische ambtenaren en het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar de vestiging gelokaliseerd is. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan beroep bij het Milieucollege en de Brusselse Regering worden ingesteld door de aanvrager en elk lid van het betrokken publiek, incl. milieuorganisaties en andere publieke instellingen zoals de gemeente, Leefmilieu Brussel en de gemachtigde ambtenaar ruimtelijke ordening (fonctionnaire délégué de l’urbanisme).

Aangezien vergunningen voor de exploitatie van nucleaire inrichtingen door de Koning (i.e. de federale regering) worden afgeleverd, is hier geen beroep mogelijk. Hetzelfde geldt voor vergunningen afgeleverd door de federale Minister van de Noordzee met betrekking tot activiteiten in de Belgische mariene gebieden.

3) Bestaan van bijzondere milieurechtbanken, hoofdtaak en bevoegdheid

4) Beroepen tegen bestuursrechtelijke milieubesluiten van bevoegde instanties en beroepen tegen gerechtelijke bevelen en beslissingen (niveaus)

5) Buitengewone rechtsmiddelen. Regels op milieugebied. Regels betreffende prejudiciële verwijzingen

1.3.3 Beroep bij een administratieve rechtbank

Vergunningsbeslissingen en andere administratieve beslissingen (veiligheidsmaatregelen, sommige administratieve sancties, andere vormen van erkenning of goedkeuring…) die definitief zijn omdat ze niet verder in de administratieve keten kunnen worden aangevochten, kunnen worden aangevochten voor een rechtbank. Na uitputting van de administratieve rechtsmiddelen kan men beroep instellen tegen vergunningsbeslissingen genomen in laatste administratieve aanleg bij de Raad van State (binnen 60 dagen na betekening of kennisname van de betwiste administratieve beslissing), die de wettigheid van de beslissing kan beoordelen, zowel vanuit procedureel als materieel standpunt. Enkel de definitieve beslissing kan worden aangevochten voor de Raad van State (indien bijvoorbeeld nog een beroep bij de Brusselse Regering kan worden ingesteld tegen een beslissing van het Milieucollege, kan enkel de beslissing van de Brusselse Regering worden aangevochten voor de Raad van State). Indien er geen andere rechtbanken bevoegd zijn, kunnen alle natuurlijke en rechtspersonen een verzoek tot nietigverklaring en schorsing indienen bij de Raad van State tegen onwettige administratieve rechtshandelingen die hen nadeel hebben berokkend. In het verleden waren er geen administratieve rechtbanken die gespecialiseerd waren in milieuzaken, zodat dergelijke zaken meteen bij de Raad van State terechtkwamen.

Deze situatie is, wat het Vlaamse Gewest betreft, deels veranderd. Sinds 1 september 2009 is de Raad voor Vergunningsbetwistingen in plaats van de Raad van State bevoegd voor de behandeling van geschillen betreffende stedenbouwkundige vergunningen, en intussen ook voor geïntegreerde vergunningen, in het Vlaamse Gewest. De Raad voor Vergunningsbetwistingen is bevoegd om beroepen te behandelen die betrekking hebben op expliciete of impliciete administratieve beslissingen die definitief geworden zijn (i.e. beslissingen die in administratief beroep genomen zijn of waartegen geen administratief beroep mogelijk is), en die betrekking hebben op het toekennen of weigeren van een geïntegreerde vergunning. Het beroep moet ingediend worden binnen 45 dagen na betekening of kennisname van de betwiste administratieve beslissing. Het Handhavingscollege neemt kennis van beroepen tegen administratieve boetes opgelegd voor inbreuken op bepalingen van milieurecht en ruimtelijke ordening in het Vlaams Gewest. Het beroep kan binnen 30 dagen worden ingesteld door personen die werden beboet. Uitspraken van beide rechtbanken zijn vatbaar voor cassatieberoep bij de Raad van State.

In de andere gewesten dient men rechtstreeks beroep bij de Raad van State in te stellen tegen administratieve beslissingen zoals vergunningsbeslissingen. Hetzelfde geldt voor administratieve beslissingen genomen op grond van federale wetgeving. Administratieve boetes voor inbreuken op de Waalse milieuwetgeving kunnen binnen 30 dagen worden aangevochten bij de politierechtbank of de correctionele rechtbank, afhankelijk van de categorie waaronder de opgelegde sancties vallen.

6) Zijn er buitengerechtelijke instrumenten voor het oplossen van conflicten op milieugebied (bemiddeling enz.)?

1.3.4 Bemiddeling

Bemiddeling in milieuzaken is slechts in beperkte mate ontwikkeld. De Raad voor Vergunningsbetwistingen heeft de mogelijkheid een bemiddeling op te starten, die dan de procedure schorst of stopzet, doch in de praktijk is het aantal bemiddelingen zeer laag, en het slaagpercentage nog lager.

7) Hoe kunnen andere actoren helpen (ombudspersoon (indien van toepassing), openbaar aanklager)?

Er zijn verschillende Ombudsmannen actief op de verschillende bestuursniveaus in België (NL; FR). Er zijn gewestelijke, federale en lokale Ombudsmannen werkzaam in hun respectievelijke domeinen, waaronder milieu (NL; FR).

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voorziet het gezamenlijk decreet en ordonnantie van 16 mei 2019 betreffende de openbaarheid van bestuur bij de Brusselse instellingen in de inrichting van een ombudsman voor klachten betreffende eenzijdige administratieve rechtshandelingen met een individuele reikwijdte.

In principe zal de Ombudsman geen klachten behandelen indien met betrekking tot hetzelfde onderwerp reeds een administratief beroep werd ingesteld of een rechtszaak werd opgestart. De termijn voor het instellen van een verzoek tot nietigverklaring voor de Raad van State zal evenwel geschorst worden indien een klacht werd ingediend bij een Ombudsman en dit gedurende de tijd dat de klacht wordt behandeld, waarbij evenwel een maximumtermijn van 4 maand geldt.

1.4. Hoe kan een zaak voor de rechter worden gebracht?

1) Wie kan een bestuursrechtelijk milieubesluit aanvechten (relevantie van het begrip betrokken publiek en ngo’s)?

2) Zijn er verschillende regels van toepassing krachtens sectorale wetgeving (natuurbehoud, waterbeheer, afval, MEB (milieueffectbeoordeling), IPPC/IED (richtlijn industriële emissies) enz.)?

1.4.1 Wie kan administratieve beslissingen aanvechten?

De procedure voor rechterlijke controle van administratieve beslissingen door de Raad van State is neergelegd in de gecoördineerde wetten op de Raad van State (lois coordonnées sur le Conseil d’Etat) en in aanvullende regelgeving. Deze procedure kan worden aangewend om elke eenzijdige, definitieve, juridisch bindende handeling van een Belgische administratieve overheid, of deze nu van individuele of reglementaire aard is (i.e. zowel individuele administratieve besluiten als uitvoeringsbesluiten en administratieve reguleringen die algemeen geldende regels bevatten), aan te vechten. Een verzoek tot nietigverklaring van een administratieve rechtshandeling kan worden ingediend door elke partij (elke natuurlijke of rechtspersoon) die nadeel ondervindt of een belang heeft. Het voldoen aan dit criterium levert voor individuele verzoekers (natuurlijke of rechtspersonen) meestal geen problemen op in milieuzaken, en de ontvankelijkheidsvereisten verschillen niet naargelang de betrokken milieuwetgeving. Bewijs van werkelijk geleden schade is niet vereist; een wettig belang bij de bestreden rechtshandeling volstaat. Dit belang hoeft niet noodzakelijk gebaseerd te zijn op een wettelijk erkend subjectief recht. Of een natuurlijke persoon een belang bezit is in essentie een feitenkwestie die zal worden beoordeeld door de Raad van State, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de zaak. Hoewel het begrip “betrokken publiek” in de zin van het Verdrag van Aarhus niet letterlijk wordt gebruikt, sluit de rechtspraak met betrekking tot de ontvankelijkheidscriteria voor individuele leden van het publiek nauw aan bij de definitie van dit begrip in het Verdrag. De Raad zal beoordelen of de verzoeker wordt of zal worden beïnvloed door de milieueffecten die gerelateerd zijn aan de uitvoering van een bepaalde beslissing. De aard en ernst van die effecten zal hierbij in rekening worden gebracht. In het geval van onzekerheden zal de ontvankelijkheidsbeslissing genomen worden in het voordeel van de verzoeker. De afstand tussen de woning van de verzoeker en de activiteit die het voorwerp uitmaakt van de bestreden beslissing is een belangrijke factor, maar hoeft niet noodzakelijk doorslaggevend te zijn. In zaken van ruimtelijke ordening is het bijvoorbeeld vaste rechtspraak dat elke buurtbewoner een wettig belang heeft bij een beoordeling van beslissingen inzake ruimtelijke ordening die het uitzicht en de ontwikkeling van de buurt beïnvloeden. Er is ook rechtspraak van de Raad van State waarin geoordeeld werd dat een persoon die een bosgebied gebruikt voor recreatieve doeleinden zoals wandelen, de wettigheid van een administratieve rechtshandeling kan aanvechten wanneer die rechtshandeling kan leiden tot een aantasting van het gebied.

3) Vaste regels voor ngo’s en individuele personen (in bestuursrechtelijke procedures en op gerechtelijk niveau, voor organisaties met rechtspersoonlijkheid, ad-hocgroepen van vertegenwoordigers van het publiek, vertegenwoordiging van buitenlandse ngo’s enz.)

1.4.2 Niet-gouvernementele organisaties

Wat ngo’s betreft werd de oude strikte rechtspraak van de Raad van State meer dan een decennium geleden versoepeld onder invloed van rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en in overeenstemming gebracht met het Verdrag van Aarhus. Sinds een arrest van 2008 (RvS 17 november 2008, nr. 187.998, Coomans) gebruikt de Raad van State de formulering die gehanteerd wordt door het Grondwettelijk Hof wat betreft ontvankelijkheidsvereisten voor ngo’s. Dit houdt in dat een vereniging zonder winstoogmerk (association sans but lucratif) een belang heeft wanneer haar statutair doel een specifieke aard heeft en aldus verschilt van het algemeen belang, een collectief belang wordt nagestreefd, het statutaire doel kan worden beïnvloed door de bestreden rechtshandeling, en het duidelijk is dat het statutaire doel op een actieve wijze wordt nagestreefd. Er zijn geen recente zaken bekend waarin de eis van een ngo onontvankelijk werd verklaard. In principe dienen buitenlandse ngo’s op gelijke voet met nationale ngo’s behandeld te worden, net zoals buitenlandse administratieve overheden (RvS 5 oktober 2017, nr. 239/291, Provincie Noord-Brabant). De Raad voor Vergunningsbetwistingen volgt dezelfde aanpak (RvVb 5 september 2017, RvVb/A/1718/002, vzw Natuurpunt).

Organisaties zonder rechtspersoonlijkheid kunnen geen eis instellen, doch verschillende personen kunnen een collectieve eis tot nietigverklaring en schorsing instellen, waarbij elke persoon een som dient te betalen aan de rechtbank. De arresten van de Raad van State en de Raad voor Vergunningsbetwistingen hebben een “erga omnes”-werking, zodat elke persoon die nadeel zou hebben ondervonden door de vernietigde rechtshandeling of regulering het voordeel van de vernietiging kan genieten, ook wanneer hij geen partij was in de procedure.

4) Wat zijn de regels voor vertaling en vertolking als er buitenlandse partijen bij betrokken zijn?

1.4.3 Het gebruik der talen

Procedures voor de Raad van State en de Raad voor Vergunningsbetwistingen kunnen enkel gevoerd worden in de officiële landstalen, zijnde Nederlands, Frans en Duits. Buitenlandse partijen zullen in de praktijk een beroep moeten doen op advocaten of vertegenwoordigers die één van de officiële landstalen machtig zijn. Wanneer een zaak door de Raad van State behandeld wordt in een andere taal dan de taal van één van de partijen, kan verzocht worden om een tolk of vertaling. De staat draagt dan de kosten.

1.5. Bewijsstukken en inzet van deskundigen in procedures

Een overzicht van specifieke regels op het gebied van bestuursrechtelijke milieuaangelegenheden, zeggenschap van de rechter, het oproepen van een deskundige in de procedure enz

1) Beoordeling van bewijsstukken — zijn er grenzen aan het verkrijgen of beoordelen van bewijsstukken, kan de rechter ambtshalve om bewijs verzoeken?

2) Kunnen nieuwe bewijsstukken worden ingediend?

3) Hoe kan deskundigenadvies in een procedure worden ingewonnen? Openbaar beschikbare lijsten en registers van deskundigen

3.1) Is het deskundigenadvies bindend voor rechters, is er een beoordelingsmarge?

3.2) Regels voor deskundigen die door de rechtbank worden opgeroepen

3.3) Regels voor deskundigen die door de partijen worden opgeroepen

3.4) Wat zijn de te betalen proceskosten, ook met betrekking tot adviezen van deskundigen en verklaringen van getuigen-deskundigen?

De Raad van State, de Raad voor Vergunningsbetwistingen en het Handhavingscollege kunnen, op eigen initiatief of op verzoek van een partij, externe deskundigen aanstellen om de rechtbank te adviseren in technische aangelegenheden. In de praktijk wordt van deze mogelijkheid evenwel nooit gebruik gemaakt. Indien een rechtbank van oordeel is dat een bepaald relevant element niet voldoende onderzocht werd door de publieke overheid, zal de administratieve beslissing gewoonlijk vernietigd worden, waarna de publieke overheid dit element op adequate wijze zal moeten onderzoeken om tot een nieuwe beslissing te komen. De rechtbank kan dergelijk onderzoek als maatregel opleggen (bv. het verlenen van een vergunning in de omgeving van een speciale beschermingszone zonder adequaat onderzoek: maatregel om een nieuwe beslissing te nemen gebaseerd op de resultaten van een passende beoordeling die de verzoeker dient voor te bereiden).

De rechtbank kan ook de beslissing vernietigen en de vergunningsaanvraag weigeren wegens onvolledigheid (bij afwezigheid van het vereiste onderzoek), zodat de aanvraag opnieuw moet ingediend worden (met de vereiste documenten, zoals een passende beoordeling, een milieueffectrapport (“MER”), een onderzoek naar de luchtkwaliteit, etc.).

De belangrijkste bron van “deskundig advies” in de dossiers van de rechtbanken kan men vinden in het administratief dossier. Het administratief dossier bevat het project-MER (indien vereist), andere documenten die bij de vergunningsaanvraag moeten worden gevoegd (bv. een mobiliteitsrapport; een memorandum betreffende milieueffecten, opgesteld door erkende deskundigen) en het verplichte advies van bepaalde gespecialiseerde agentschappen. De adviezen van deze agentschappen worden verondersteld te zijn voorbereid door technische deskundigen in verschillende domeinen (natuur, erfgoed, water, etc.).

De wetgeving laat een aanzienlijke appreciatiemarge aan de overheid die administratieve beslissingen neemt in milieuzaken. De rechtbanken controleren enkel of de beslissing van de overheidsinstantie in dit verband niet manifest onredelijk is. Indien een partij zich beroept op deskundigenadvies dat afwijkt van het advies waarop de overheid zich steunde om haar besluit te nemen, zal de rechtbank dienen na te gaan of de overheidsinstantie haar beslissing zorgvuldig genomen heeft en of de beslissing niet manifest onredelijk is.

1.6. Juridische beroepen en mogelijke actoren, procesdeelnemers

1) De (verplichte) rol van advocaten. Hoe kan contact met hen worden opgenomen (openbaar toegankelijke internetlink naar het register of de website van de orde van advocaten)? Advocaten gespecialiseerd in milieurecht

1.6.1 Advocaten

Zaken voor de Raad van State, de Raad voor Vergunningsbetwistingen en het Handhavingscollege kunnen persoonlijk worden ingeleid of door een advocaat (inclusief advocaat-stagiairs). Gespecialiseerde advocaten kan men vinden op de website van de balie (NL - FR).

1.1. Bestaat de mogelijkheid van pro-Deobijstand?

1.2 Indien pro-Deobijstand mogelijk is, wat zijn dan de belangrijkste elementen van de procedure die moet worden gevolgd om hiervoor in aanmerking te komen?

1.3 Bij wie of waar moet de pro-Deobijstand worden aangevraagd?

1.6.2 Rechtsbijstand

Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen eerste- en tweedelijnsbijstand. Eerstelijnsbijstand bestaat uit het verstrekken van praktische informatie, doorverwijzing naar een specialist en eenvoudige juridische adviezen door een advocaat of medewerker van een OCMW of Sociaal huis. Dergelijke consultatie is gratis. Eerstelijnsbijstand wordt georganiseerd door de commissies voor rechtsbijstand in elk gerechtelijk arrondissement. Deze bestaan uit advocaten en vertegenwoordigers van de sociale sector.

Tweedelijnsbijstand bestaat uit grondig juridisch advies of bijstand / vertegenwoordiging in een procedure voor de rechtbanken. Deze bijstand wordt enkel verleend door advocaten (NL - FR).

Het systeem van tweedelijnsbijstand wordt gefinancierd door de federale overheid. In elk gerechtelijk arrondissement is er een bureau voor rechtsbijstand dat beheerd wordt door de lokale balie en dat juridische tweedelijnsbijstand aanbiedt. De advocaten die bijstand verstrekken worden jaarlijks door de balie geregistreerd op een lijst. Het bureau voor rechtsbijstand stelt advocaten aan op basis van deze lijst. Het bureau voor rechtsbijstand kan volledige of deels kosteloze rechtsbijstand toekennen, afhankelijk van de inkomenssituatie van de cliënt. In dat geval zal de advocaat (pro deo advocaat) betaald worden door de overheid, na eventuele terugvordering van schadevergoeding of rechtsplegingsvergoeding (infra). Personen met ontoereikende bestaansmiddelen kunnen ook een kosteloze procedure genieten op basis van een beslissing van de betrokken rechtbank (art. 664-699ter Gerechtelijk Wetboek). Deze rechtsbijstand houdt in dat personen met ontoereikende middelen de gerechtskosten (niet de erelonen van advocaten) geheel of gedeeltelijk niet moeten betalen. Deze gerechtskosten worden dan betaald door de staat.

De artikelen 508/13/1 tot 508/13/4 van het Gerechtelijk Wetboek bepalen wie kan genieten van volledig of gedeeltelijk kosteloze rechtsbijstand en procedurevoering. De Raad van State en de Raad voor Vergunningsbetwistingen kunnen onder dezelfde voorwaarden gerechtskosten en andere kosten kwijtschelden.

Er bestaan geen specifieke bepalingen met betrekking tot juridische bijstand voor rechtspersonen of voor ngo’s. Rechtsbijstand kan verleend worden aan rechtspersonen (art. 666 Gerechtelijk Wetboek).

2) Deskundigenregisters of openbaar beschikbare websites van orden van advocaten of registers met de contactgegevens van deskundigen

3) Lijst van ngo’s die actief zijn op dit gebied, links naar sites met contactgegevens van deze ngo’s

4) Lijst van internationale ngo’s die actief zijn in de lidstaat

1.6.3 Milieuorganisaties

Sommige milieuorganisaties nemen deel aan rechtszaken en ondersteunen burgers die naar de rechtbank trekken. Voorbeelden daarvan zijn:

ClientEarth

Greenpeace (FR - NL)

WWF (FR - NL)

Friends of the Earth https://www.foeeurope.org/belgium-flanders-brussels - https://www.foeeurope.org/belgium-wallonia-brussels

Bond Beter Leefmilieu en haar leden

Inter-Environnement Wallonie en haar leden

Inter-Environnement Bruxelles en haar leden

BRAL/ Stadsbeweging voor Brussel en haar leden.

1.7. Waarborgen voor doeltreffende procedures

1.7.1. Procestermijnen

1) Termijn voor het aanvechten van een bestuursrechtelijk milieubesluit (niet gerechtelijk) door een bestuursorgaan (hoger of op hetzelfde niveau).

2) Termijn voor het nemen van een besluit door een bestuursorgaan

3) Is het mogelijk om het bestuursrechtelijke besluit in eerste aanleg rechtstreeks voor de rechter aan te vechten?

4) Is er een termijn waarbinnen de nationale rechter uitspraak moet doen?

5) In de loop van de procedure geldende termijnen (voor partijen, het indienen van bewijsstukken, andere mogelijke termijnen enz.)

Administratieve beroepen in vergunningsprocedures

De procedurele tijdslimieten met betrekking tot administratieve beroepen verschillen naargelang van de toepasselijke wetgeving, waardoor verwezen dient te worden naar elke afzonderlijke wetgeving voor details. Om een idee te geven van dergelijke termijnen zal de meest relevante wetgeving hier besproken worden, namelijk de gewestelijke vergunningswetgeving.

In het Vlaams Gewest voorziet de wetgeving betreffende de omgevingsvergunning in een gewone en een vereenvoudigde procedure. Beslissingen in eerste aanleg kunnen in beginsel worden aangevochten bij een hogere instantie; beslissingen van het college van burgemeester en schepenen kunnen worden aangevochten bij de deputatie van de provincieraad, en beslissingen in eerste aanleg genomen door de provincieraad kunnen worden aangevochten bij de minister van Omgeving. Tegen beslissingen genomen in eerste aanleg door de minister of de gewestelijke omgevingsambtenaar staat evenwel geen administratief beroep open. Deze beslissingen kunnen enkel worden aangevochten voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Het beroep moet ingesteld worden binnen 30 dagen na betekening of bekendmaking van de beslissing. Het beroepsschrift dient de bezwaren te bevatten, en alle informatie die omschreven is in de wetgeving, evenals de onderliggende stukken. Ten slotte dient ook een recht betaald te worden van 100 euro. Het beroep kan aangetekend worden door middel van een aangetekende brief of door middel van het digitale platform Omgevingsloket. Indien de persoon die beroep heeft aangetekend wenst gehoord te worden, dient hij dit aan te geven in zijn verzoekschrift. In principe schorst het beroep de vergunningsbeslissing genomen in eerste aanleg. De hogere instantie dient een beslissing te nemen binnen een termijn van 120 dagen of 60 dagen indien de vereenvoudigde procedure van toepassing is. Deze termijn kan met 60 dagen verlengd worden indien een nieuw openbaar onderzoek nodig is (indien de aanvraag werd aangepast), indien gebruik gemaakt wordt van de administratieve lus (om een procedurefout recht te zetten), of indien tussenkomst van de gemeenteraad vereist is (indien de zaak betrekking heeft op de openbare weg). De overheid dient de zaak in haar volledigheid te beoordelen en is niet gebonden door de opgeworpen argumenten of de specifieke bepalingen die worden aangevochten. Indien de overheid geen beslissing neemt binnen de wettelijke termijn, wordt het beroep geacht te zijn afgewezen. Deze impliciete beslissing kan worden aangevochten voor een rechtbank.

In het Waalse Gewest kan elke belanghebbende natuurlijke en rechtspersoon, evenals de omgevingsambtenaar bij het Département des Permis et Autorisations du Service public de Wallonie, administratief beroep instellen tegen beslissingen met betrekking tot milieuvergunningen (permis d’environnement) en geïntegreerde vergunningen (permis unique), genomen door de bevoegde lokale overheden in eerste aanleg (collège communal). Het gemeentelijk college van de plaats waar de vestiging gesitueerd is of zal gesitueerd worden kan beroep instellen indien de beslissing in eerste aanleg genomen werd door de gewestelijke omgevingsambtenaar. Het beroep dient ingesteld te worden door middel van een aangetekende brief, binnen 20 dagen na betekening of bekendmaking van de bestreden beslissing, en na betaling van een som van 25 euro. Het beroep heeft geen schorsende werking, behalve indien het werd ingesteld door de omgevingsambtenaar. De beroepsinstantie dient een beslissing te nemen binnen 70 dagen (ingeval sprake is van een klasse 2 inrichting) of 100 dagen (klasse 1 inrichting). Deze termijnen kunnen verlengd worden indien een nieuw openbaar onderzoek georganiseerd wordt. Indien geen beslissing genomen werd binnen de wettelijke termijn, wordt het beroep geacht te zijn afgewezen. Een ander principe geldt indien de beslissing in eerste aanleg niet tijdig werd genomen en beroep werd ingesteld tegen deze impliciete beslissing tot weigering van de vergunning.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is het Milieucollege – Collège d’environnement bevoegd voor de behandeling van administratieve beroepen tegen beslissingen in eerste aanleg betreffende milieuvergunningen, administratieve boetes, handhavingsmaatregelen inzake het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, certificeringsmaatregelen en Natura 2000- beslissingen. Het beroep dient ingesteld te worden door middel van een aangetekende brief, binnen 30 dagen na betekening of bekendmaking van de vergunningsbeslissing. Partijen kunnen ook vragen om gehoord te worden. Het Milieucollege dient een beslissing te nemen binnen 60 dagen. In geval van meerdere beroepen kan deze periode verlengd worden met maximum 25 dagen; indien een hoorzitting georganiseerd wordt, wordt de termijn met 15 dagen verlengd. In de zomerperiode (beroepen ingesteld tussen 15 juni en 15 augustus) geldt een bijkomende termijn van 45 dagen. Het instellen van beroep heeft geen schorsende werking ten aanzien van de bestreden beslissing, behalve in sommige gevallen, wanneer het beroep werd ingesteld door publieke overheden en voldoende gemotiveerd wordt dat er kans is op ernstig gevaar of onherroepelijke schade. Wanneer geen beslissing genomen wordt binnen de wettelijke termijn, wordt het beroep geacht te zijn afgewezen en de bestreden beslissing te zijn bevestigd. Een hoger administratief beroep tegen een expliciete of impliciete beslissing van het Milieucollege is mogelijk bij de Brusselse Hoofdstedelijke Regering binnen 30 dagen, behalve voor beslissingen betreffende certificeringen en administratieve boetes (dergelijke beslissingen van het Milieucollege kunnen worden aangevochten voor de Raad van State). De partijen kunnen vragen om gehoord te worden. De Regering beslist binnen 60 dagen, eventueel verlengd met 15 dagen in geval van een hoorzitting. Indien de beslissing niet binnen deze termijn werd bekendgemaakt, kan de verzoeker een aanmaningsbrief sturen. Indien hierna geen beslissing werd bekendgemaakt binnen 30 dagen, wordt de bestreden beslissing bevestigd. In dat geval kan de beslissing van het Milieucollege worden aangevochten voor de Raad van State.

De procedure staat duidelijk beschreven op de website van Leefmilieu Brussel (FR of NL).

Wat publicatie van de beroepsbeslissing betreft, zal de beslissing van het Milieucollege betekend eerst worden aan de verzoeker en de bevoegde overheid. De beslissing van de Regering wordt betekend aan de partijen. De geadresseerde van de beslissingen is verplicht een bekendmaking aan te plakken, op een plaats die zichtbaar is vanaf de openbare weg. De aanplakking moet in een perfecte staat van zichtbaarheid en leesbaarheid gehouden worden voor een periode van 15 dagen.

Leefmilieu Brussel houdt een register bij van alle beslissingen. Ook de gemeentes doen dit voor beslissingen die betrekking hebben op inrichtingen die op hun grondgebied gelokaliseerd zijn. Het register moet ook de beslissingen van het Milieucollege en de Regering bevatten. De registers moeten minstens de identiteit van de vergunninghouders, de sector, de datum en de aard van de beslissing en de vervaldatum vermelden. Het register van Leefmilieu Brussel wordt voor het publiek ter beschikking gesteld via elektronische weg. De website van Leefmilieu Brussel verschaft informatie over de omgevingsvergunningen die onderzocht worden, geldig zijn, of ongeldig (geweigerd of nietig verklaard binnen de laatste 3 maanden).

Uitputting van administratieve rechtsmiddelen als voorwaarde voor beroep bij een rechtbank

Indien een administratief rechtsmiddel beschikbaar is, dient men hiervan eerst gebruik te maken. Enkel na uitputting van dergelijk administratief beroep kan beroep worden ingesteld bij een administratieve rechtbank.

1.7.2. Tussentijdse en conservatoire maatregelen, uitvoering van rechterlijke beslissingen

1) Wanneer heeft het beroep tegen een bestuursrechtelijk besluit een schorsende werking?

Gevolgen van het instellen van een administratief beroep voor de bestreden beslissing

Er bestaat geen uniforme regel met betrekking tot de gevolgen van het instellen van hoger beroep voor de bestreden beslissing. In het Vlaams Gewest hebben administratieve beroepen schorsende werking ten aanzien van beslissingen in eerste aanleg betreffende de omgevingsvergunning. Bijgevolg kan de bestreden beslissing niet uitgevoerd worden zolang er geen beslissing in beroep genomen werd. In het Waalse Gewest heeft een administratief beroep geen schorsende werking ten aanzien van beslissingen betreffende milieuvergunningen en geïntegreerde vergunningen, behalve wanneer het beroep werd ingesteld door de omgevingsambtenaar. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben administratieve beroepen bij het Milieucollege ten aanzien van beslissingen in eerste aanleg betreffende milieuvergunningen geen schorsende werking. Echter, indien het beroep werd ingesteld door de lokale overheid, Leefmilieu Brussel of de gemachtigde ambtenaar ruimtelijke ordening, en indien er voldoende gemotiveerd werd dat een ernstig gevaar of een onherroepelijk nadeel dreigt, zal de voorzitter van het Milieucollege of een door hem aangewezen lid de beslissing gedurende 5 werkdagen schorsen, nadat de partijen gehoord werden. Beroep bij de Regering heeft geen schorsende werking.

Gevolgen van het instellen van een beroep bij de rechtbank

Het instellen van een beroep bij de rechtbank tegen een definitieve administratieve beslissing heeft op zich geen schorsende werking. Zowel de Raad van State als de Raad voor Vergunningsbetwistingen kunnen evenwel beslissen de bestreden beslissing te schorsen tot de uitspraak ten gronde, indien de schorsing gevraagd werd.

2) Bestaat de mogelijkheid van een dwangmiddel tot rechtsherstel tijdens het bestuursrechtelijke beroep door de autoriteit of de hogere instantie?

3) Is het mogelijk om tijdens de procedure een verzoek om een dwangmiddel tot rechtsherstel in te dienen en zo ja, onder welke voorwaarden? Is er een termijn om dit verzoek in te dienen?

Voorlopige maatregelen

De Raad van State heeft de bevoegdheid om de tenuitvoerlegging van een bestreden administratieve beslissing of reglement te schorsen en voorlopige maatregelen op te leggen. Een vordering tot schorsing kan worden ingesteld samen met de vordering tot nietigverklaring of later, tot zolang de auditeur zijn schriftelijk verslag niet heeft neergelegd (in dat geval kan de partij evenwel vragen aan de voorzitter binnen een korte termijn een hoorzitting te organiseren). Er is geen financiële waarborgsom vereist, doch er moeten rolrechten van 200 euro per verzoekende partij betaald worden. Het arrest over de vordering tot schorsing moet in principe binnen 45 dagen na indiening van het verzoek gewezen worden, doch deze termijn is niet voorgeschreven op straffe van nietigheid en wordt in de praktijk vaak niet nageleefd. De Raad van State kan de bestreden beslissing schorsen indien ernstige middelen worden aangevoerd die de nietigverklaring prima facie kunnen verantwoorden en indien de zaak spoedeisend geacht wordt omdat ernstig nadeel niet vermeden kan worden wanneer de zaak op reguliere wijze zou worden afgehandeld. Zelfs indien aan de voorwaarden voor schorsing voldaan is, is de Raad niet verplicht de uitvoering van de bestreden beslissing te schorsen, rekening houdend met de verschillende betrokken belangen, waaronder deze van de instantie die de bestreden beslissing genomen heeft en deze van de partij die de begunstigde is van de beslissing (bv. de vergunninghouder). Volgens de wet zal de Raad van State het verzoek tot schorsing verwerpen “indien de negatieve gevolgen ervan op een manifest disproportionele wijze de positieve gevolgen ervan tenietdoen”. In geval van “uiterst dringende noodzakelijkheid” kan een kortgedingprocedure gevolgd worden. Indien een voorlopige schorsing werd uitgesproken zonder hoorzitting, zal een hoorzitting georganiseerd worden met het oog op de bevestiging of herroeping van de schorsing. In het geval een schorsing werd bevolen dient een definitieve beslissing genomen te worden binnen 6 maand, doch ook deze termijn wordt in de praktijk vaak met de voeten getreden. Uit de rechtspraak blijkt dat milieuschade die een bepaalde ernst bereikt, aanvaard wordt als reden om een zaak als spoedeisend te beschouwen en voorlopige maatregelen te bevelen (bv. RvS 30 maart 2017, nr. 237.852, vzw Unizo Vlaams-Brabant & Brussel; RvS 20 juni 2017, nr. 238.574, Dieltjens; RvS 7 februari 2019, nr. 243.627, De Jaeghere). Tussenvonnissen kunnen niet aangevochten worden.

In het Vlaams Gewest heeft de Raad voor Vergunningsbetwistingen dezelfde bevoegdheden. De rolrechten bedragen 100 euro per verzoekende partij. De procedure is zeer gelijkaardig aan de procedure voor de Raad van State. Ook de rechtspraak toont vele gelijkenissen met deze van de Raad van State (bv. RvVb 14 januari 2020, RvVb-S-1920-0438, Machiels; RvVb 28 januari 2020, RvVb-S-1920-0492, Van Den Broeck; RvVb 4 februari 2020, RvVb-S-1920-0514, Bahri; RvVb 11 februari 2020, RvVb-S-1920-0543, Gommers; RvVb 11 februari 2020, RvVb-S-1920-0539, Belder).

Op grond van artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg voorlopige maatregelen opleggen in een kortgedingprocedure indien deze onder zijn bevoegdheden valt. In spoedeisende zaken kan de voorzitter aldus voorlopige maatregelen bevelen met het oog op het vermijden van ernstig nadeel, zonder afbreuk te doen aan de definitieve uitspraak in de zaak. Deze procedure kan gevolgd worden in het geval een administratieve vordering tot schorsing voor de Raad van State of de Raad voor Vergunningsbetwistingen niet mogelijk is, bijvoorbeeld wanneer sprake is van vermeende schending van subjectieve rechten.

De vergunninghouder wordt geïnformeerd dat er een zaak aanhangig is gemaakt en kan voorafgaand aan de uitspraak in kort geding zijn belang verdedigen in de procedure voor de Raad van State, de Raad voor Vergunningsbetwistingen of de voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg. Tegen de beslissing van laatstgenoemde kan beroep worden aangetekend, ook door de vergunninghouder.

4) Is er sprake van onmiddellijke uitvoering van een bestuursrechtelijk besluit ongeacht het ingestelde beroep? Onder welke voorwaarden?

5) Wordt het bestuursrechtelijke besluit opgeschort indien dit in de gerechtelijke fase voor de rechter wordt aangevochten?

6) Bestaat er een mogelijkheid voor de nationale rechtbanken om in een dwangmiddel tot rechtsherstel te voorzien (afhankelijk van een financiële zekerheid)? Is het mogelijk afzonderlijk beroep in te stellen tegen dit bevel inzake het dwangmiddel tot rechtsherstel of de financiële zekerheid?

Vorderingsrecht met betrekking tot het milieu

De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg heeft tevens bijzondere bevoegdheden met betrekking tot de bescherming van het leefmilieu op grond van de Wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu. Met een versnelde procedure kunnen het openbaar ministerie, een administratieve overheid of een milieuorganisatie met rechtspersoonlijkheid de voorzitter vragen om handelingen te vernietigen die een flagrante inbreuk vormen of dreigen te vormen op het milieurecht. In een arrest van 8 november 1996 (Cass. 8 november 1996, nr. C.95.0206.N, Eurantex nv/Boterstraatcomité vzw) oordeelde het Hof van Cassatie dat het doel van de wet niet enkel het vermijden van milieuschade is, maar ook het waarborgen van een leefbaar milieu voor de bevolking, zodat de bescherming van het leefmilieu zich ook uitstrekt tot de bescherming van de ruimtelijke ordening. Volgens het Hof biedt de wet niet enkel de mogelijkheid om de stopzetting te bevelen van illegale werken die schade aan het leefmilieu veroorzaken, maar ook om reeds voltooide werken ongedaan te maken, indien dergelijke maatregel vereist is om verdere schade aan het leefmilieu te voorkomen.

De stakingsvordering van de Wet van 12 januari 1993 staat in principe enkel ter beschikking van het openbaar ministerie, de administratieve overheden (inclusief de gemeentes), of milieuorganisaties met rechtspersoonlijkheid die aan de volgende voorwaarden voldoen, namelijk: als statutair doel de bescherming van het leefmilieu hebben, in de statuten de territoriale reikwijdte van haar activiteiten hebben afgebakend, en voldoen aan de voorwaarden van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek. Deze voorwaarden zijn:

  1. het maatschappelijk doel van de rechtspersoon is van bijzondere aard, onderscheiden van het nastreven van het algemeen belang;
  2. de rechtspersoon streeft op duurzame en effectieve wijze dit maatschappelijk doel na;
  3. de rechtspersoon treedt op in rechte in het kader van dat maatschappelijk doel, met het oog op de verdediging van een belang dat verband houdt met dat doel;
  4. de rechtspersoon streeft met zijn rechtsvordering louter een collectief belang na.

Artikel 271 van de Gemeentewet en haar gewestelijke tegenhangers, zoals artikel 194 van het Vlaamse Gemeentedecreet – een decreet dat artikel 271 van de Gemeentewet had afgeschaft, werd vernietigd door het Grondwettelijk Hof wegens schending van de standstill-verplichting van artikel 23 van de Grondwet (GwH 10 oktober 2019, nr. 129/2019) – voorzien in de mogelijkheid voor één of meerdere inwoners van een gemeente om in rechte op te treden namens de gemeente indien het college van burgemeester en schepenen dit niet doet. Deze bepaling kan gelezen worden in samenhang met de Wet van 12 januari 1993, zodat individuele burgers die in de betrokken gemeente wonen de mogelijkheid hebben om zelf dergelijke vordering in te stellen namens de gemeente die in gebreke blijft. Uit de gezamenlijke lezing van beide wetten volgt dat indien het college van burgemeester en schepenen niet in rechte optreedt, één of meerdere inwoners juridische actie kunnen ondernemen in naam van de gemeente met het oog op de bescherming van het leefmilieu. Er dient geen specifiek belang aangetoond te worden, aangezien de gemeente verondersteld wordt een belang te hebben. Het feit dat burgers een stakingsvordering kunnen instellen namens de gemeente geeft evenwel aanleiding tot een ander probleem. Wat indien de gemeente zelf medeverantwoordelijk is voor de schending van het milieurecht, door een illegale vergunning af te leveren? Deze kwestie werd beslecht door het Grondwettelijk Hof, dat oordeelde dat het afwijzen van de vordering in dit geval een schending van het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel zou inhouden (GwH 26 april 2007, nr. 70/2007, M. Lenaerts e.a./nv ’s Heerenbosch).

1.7.3. Kosten — rechtsbijstand — pro-Deobijstand, overige financiële bijstandsmechanismen

1) Hoe kan iemand die een procedure wil inleiden de kosten berekenen die daarmee gemoeid zijn — administratieve kosten, proceskosten, griffierechten, honoraria van deskundigen, advocaatkosten, kosten van beroep enz.?

2) Kosten van dwangmiddelen tot rechtsherstel/tussentijdse maatregelen — moet er een zekerheid worden gesteld?

Rolrechten

In zaken voor de Raad van State dienen rolrechten van 200 euro per verzoeker en per verzoek (verzoek tot schorsing en verzoek tot nietigverklaring) betaald te worden. Hetzelfde geldt voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen, zij het dat de rolrechten hier 100 euro per verzoeker bedragen voor een vordering tot schorsing. De rolrechten voor een bemiddeling voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen bedragen 700 euro en worden verdeeld onder de partijen ingeval van een bemiddelingsakkoord. Verder is er een verplichte bijdrage van 20 euro per verzoek aan het Fonds voor Rechtsbijstand.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dient een verzoeker 125 euro te betalen om administratief beroep in te kunnen stellen bij het Milieucollege of de Regering betreffende milieuvergunningen of maatregelen betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodem. Er zijn geen kosten verbonden aan het beroep bij het Milieucollege indien het gaat om de betwisting van een administratieve boete.

Rechtsplegingsvergoeding

De verliezende partij dient een rechtsplegingsvergoeding (indemnité de procedure) te betalen aan de in het gelijk gestelde partij. Deze rechtsplegingsvergoeding wordt forfaitair bepaald voor de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij. Het basisbedrag werd vastgelegd op 700 euro, hetgeen binnen bepaalde limieten kan worden verhoogd of verlaagd rekening houdend met de omstandigheden van de zaak (minimum 140 euro; maximum 1400 euro). Dit bedrag kan met 20 % verhoogd worden indien ook voorlopige maatregelen werden gevraagd. De Raad dient de volgende overwegingen in acht te nemen bij het bepalen van de rechtsplegingsvergoeding in een specifieke zaak: 1° de financiële draagkracht van de verliezende partij, om het bedrag van de vergoeding te reduceren; 2° de complexiteit van de zaak; 3° de manifest onredelijke aard van de situatie. Indien de verliezende partij beroep kan doen op juridische tweedelijnsbijstand wordt de rechtsplegingsvergoeding op het minimumbedrag vastgelegd, tenzij er sprake is van een manifest onredelijke situatie. Indien meerdere partijen een rechtsplegingsvergoeding ontvangen ten koste van een of meerdere verliezende partijen, kan het bedrag daarvan ten hoogste het dubbele bedragen van het maximumbedrag dat de begunstigde die de hoogste vergoeding kan vorderen, kan vorderen. Deze vergoeding wordt verdeeld tussen de partijen. De rechtsplegingsvergoeding kan ook niet worden opgelegd of toegekend aan een tussenkomende partij. De bedragen worden op geregelde tijdstippen aangepast aan de evolutie van de kosten voor levensonderhoud (indexatie). In de meeste gevallen wordt het basisbedrag van 700 euro toegekend.

Verdrag van Aarhus

Het Grondwettelijk Hof oordeelde, met verwijzing onder meer naar de rechtspraak van het Hof van Justitie over het Verdrag van Aarhus en Richtlijn 2011/92/EU, dat het bovenvermelde systeem van rolrechten en rechtsplegingsvergoeding niet in strijd is met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet (GwH 12 februari 2015, nr. 17/2015, Neyrinck c.s.; GwH 30 april 2015, nr. 48/2015, Meurant; GwH 16 juli 2015, nr. 103/2015, GERFA c.s.; GwH 29 oktober 2015, nr. 152/2015, vzw Ademloos c.s.; GwH 5 juli 2018, nr. 87/2018, vzw Aktiekomitee Red de Voorkempen).

Andere vergoedingen

Indien men getuigen oproept, deskundigen aanstelt of bijkomende onderzoeksdaden stelt – hetgeen zeer uitzonderlijk is – zullen de vergoedingen en kosten van de deskundigen, het getuigengeld en de kosten van de onderzoeksdaden ten laste zijn van de verliezende partij.

Advocatenkosten

De voorbereiding van een zaak, de verdere ontwikkeling van stukken en het pleiten zijn tijdsintensieve aangelegenheden. Met een uurtarief tussen de 125 en 200 euro of meer (exclusief BTW) kunnen de advocatenkosten oplopen tot 4.000-10 000 euro, en 5.000-12 000 euro indien er ook een vordering tot schorsing werd ingediend. Indien verder beroep vereist is (bij de Raad van State tegen een uitspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen) zal een bijkomende 4.000 tot 8.000 euro nodig zijn. Milieuorganisaties maken gewag van een gemiddelde kost van 5.000 euro voor een zaak voor de Raad van State en 2.000 euro voor een zaak voor de gewone rechtbanken. Vaak tracht men zelf zo veel mogelijk van het voorbereidende werk te verrichten zodat men de advocatenkosten kan drukken. In sommige gevallen gaan advocaten akkoord met een preferentieel tarief voor ngo’s (bv. een uurtarief van 75 euro). Een zaak voor minder dan 2000 euro kan evenwel niet als realistisch beschouwd worden. In complexe zaken en in zaken waar beroep moet worden aangetekend, kunnen de kosten snel oplopen.

Deze kosten zijn verder gestegen sinds België de BTW-vrijstelling voor advocaten in 2014 heeft afgeschaft. Advocaten dienen thans 21% aan te rekenen op hun erelonen en kosten. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat deze verhoging niet strijdig is met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet (GwH 23 februari 2017, nr. 27/2017, Ordre des barreaux francophones et germanophone c.s.), nadat het een vraag stelde aan het Hof van Justitie omtrent de verenigbaarheid van de Europese BTW-Richtlijn met artikel 47 van het Handvest van de Fundamentele Rechten en het Verdrag van Aarhus (HvJ 28 juli 2016, nr. C-543/14, Ordre des barreaux francophones et germanophone e.a.).

Totale kosten

Een belangrijk obstakel voor natuurlijke personen en ngo’s om zich tot de rechter te wenden zijn de gerechtskosten, en het risico een rechtsplegingsvergoeding te moeten betalen aan de in het gelijk gestelde partij indien men de zaak verliest. Indien deze kosten niet door een verzekering gedekt worden (dit kan het geval zijn indien een private persoon schade ondervindt die als milieuschade gekwalificeerd kan worden), zal men mogelijks twee keer nadenken alvorens een procedure op te starten. Hoewel men niet kan spreken van onbetaalbare procedures in België, hebben advocatenkosten en het nieuwe systeem van rolrechten, rechtsplegingsvergoedingen en BTW duidelijk een ontradend effect. Het valt aan te raden zich te informeren over de te verwachten kosten van een procedure wanneer men voor het eerst contact zoekt met een advocaat.

3) Is er rechtsbijstand beschikbaar voor natuurlijke personen?

4) Is er rechtsbijstand beschikbaar voor verenigingen, rechtspersonen, ngo’s met of zonder rechtspersoonlijkheid? Zo ja, hoe kan rechtsbijstand worden aangevraagd? Is er sprake van pro-Deobijstand?

5) Zijn er andere financiële mechanismen om financiële bijstand te verlenen?

6) Is het beginsel “de verliezer betaalt” van toepassing? Hoe wordt dit toegepast door rechtbanken; zijn er uitzonderingen?

7) Kan de rechtbank voorzien in een vrijstelling van proceskosten, heffingen, griffierechten, begroting van kosten enz.? Zijn er andere nationale kenmerken in verband met dit onderwerp?

Rechtsbijstand

Er bestaan geen specifieke bepalingen betreffende rechtsbijstand en vrijstelling van rolrechten voor rechtspersonen, noch voor ngo’s. Er is slechts één zaak bekend waarin rechtsbijstand werd toegekend aan een milieuorganisatie. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat de artikelen 508/1 en 508/13 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6.3 (c) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, schenden, doordat niet voorzien wordt in rechtsbijstand voor rechtspersonen die vervolgd worden en die onvoldoende inkomsten hebben (GwH 17 november 2016, nr. 143/2016, M.S.). Evenwel werden de betrokken bepalingen nog niet aangepast. Er bestaat geen specifieke overheidssteun voor procesvoering voor milieuorganisaties. Niettemin verschaffen federale en gewestelijke overheden (alsook lokale overheden), naast projectsubsidies, in bepaalde gevallen ook algemene subsidies aan sommige milieuorganisaties. Dergelijke onbestemde subsidies kunnen natuurlijk dienen om procesvoering tot een bepaalde hoogte te financieren, maar zij kunnen niet beschouwd worden als een zeer betrouwbare bron van procesfinanciering. Er bestaat geen traditie van georganiseerde pro deo bijstand, behalve de bijstand die wordt verschaft in het kader van rechtsbijstand (zie supra 1.6) door “pro deo” advocaten (advocaat-stagiairs zijn verplicht deel te nemen aan dit systeem, senior advocaten kunnen dit vrijwillig doen). Het systeem van ‘public interest litigation’ is niet gangbaar in België. Echter zijn er binnen de groep gespecialiseerde milieuadvocaten enkele advocaten die exclusief werken voor milieuorganisaties of burgers die het leefmilieu willen beschermen. Zogenaamde “law school clinics” die zich bezighouden met milieurecht zijn onbestaand.

Waarborgen

De verzoeker in een milieuzaak dient in principe geen waarborgsom te betalen. Echter, wanneer een individuele burger of een groep burgers optreedt in naam van de gemeente op basis van artikel 271 van de Gemeentewet (en haar gewestelijke tegenhangers), bestaat er een verplichting om de waarborg te bieden dat men de kosten van de procedure en schadevergoedingen zal betalen indien men verliest. In principe volstaat een verklaring dat men de kosten zal dragen en dat men de rolrechten betaald heeft. Zogenaamde ‘protective costs orders’ (i.e. het op voorhand limiteren van de kosten waartoe de verliezende partij veroordeeld kan worden) zijn niet bekend in het Belgische rechtssysteem. De nood aan dergelijke orders is misschien minder aanwezig dan in andere rechtssystemen, omdat de meeste kosten bepaald kunnen worden in een vroeg stadium van de procedure of vastgelegd zijn door de wet, met uitzondering van de kosten van deskundigen.

1.7.4. Toegang tot informatie in het kader van de toegang tot de rechter — bepalingen met betrekking tot Richtlijn 2003/4/EG

1) Waar zijn de nationale regels inzake toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden te vinden? Zijn er andere vormen van gestructureerde verspreiding?

Op het federale niveau kan informatie omtrent toegang tot informatie, inclusief toepasselijke regelgeving, gevonden worden op deze websites (NL/FR/DU/EN).

Informatie over de Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie is beschikbaar via onderstaande websites (NL/FR/DU).

Wat het Vlaamse Gewest betreft kan verwezen worden naar deze website.

Voor het Waalse Gewest.

Wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, wordt informatie verschaft via volgende websites (NL/FR):

https://leefmilieu.brussels/leefmilieu-brussel/toegang-tot-informatie/toegang-tot-milieu-informatie

https://environnement.brussels/bruxelles-environnement/acces-linformation-environnementale/acceder-linformation-environnementale

https://be.brussels/over-het-gewest/commissie-voor-toegang-tot-bestuursdocumenten-ctb/ctb?set_language=nl

https://be.brussels/a-propos-de-la-region/commission-dacces-aux-documents-administratifs/cada

https://be.brussels/about-the-region/commission-dacces-aux-documents-administratifs?set_language=en

https://leefmilieu.brussels/wie-zijn-wij/toegang-tot-informatie/toegang-tot-rechtspraak-milieuzaken

https://environnement.brussels/qui-sommes-nous/acces-linformation-environnementale/acceder-la-justice-en-matiere-denvironnement

2) Hoe wordt deze informatie tijdens verschillende milieuprocedures verstrekt? Bij wie of waar moet de aanvrager om informatie vragen?

Vergunningsprocedures

Tijdens de meeste vergunningsprocedures is er een openbaar onderzoek, waarbij informatie betreffende de vergunningsaanvraag ter beschikking van het publiek wordt gesteld. Wat toegang tot informatie betreft is er geen verschil tussen de regelgeving van toepassing op IPPC/IED-inrichtingen en deze van toepassing op andere inrichtingen, zij het dat de vergunningsaanvraag over het algemeen meer informatie zal bevatten in vergelijking met kleinere inrichtingen, dit op grond van Richtlijn 2010/75/EU.

In het Vlaamse Gewest voorziet de wetgeving betreffende de omgevingsvergunning in een openbaar onderzoek van 30 dagen (behalve wanneer de vereenvoudigde procedure van toepassing is). Tijdens die 30 dagen kan de aanvraag worden geconsulteerd bij de lokale overheid van de plaats waar het project zal plaatsvinden. Het onderzoek wordt aangekondigd via een aanplakking op de betreffende plaats, een bericht op de website van de lokale overheid, en voor grotere projecten via een bekendmaking in een dagelijkse of wekelijkse krant en door middel van enkele individuele kennisgevingen. Indien de aanvraag een milieueffectrapport of veiligheidsrapport bevat waarin de lokalisatie alternatieven onderzocht worden, zullen de lokale overheden van de besproken alternatieve plaatsen ook een kennisgeving publiceren op hun website. De aanvraag en de documentatie betreffende de MER en veiligheidsrapportage kunnen op papier geconsulteerd worden bij de lokale overheid, of digitaal via het Omgevingsloket en, wat MER betreft, via de MER-dossierdatabank (op aanvraag). Andere documentatie die aan openbaar onderzoek wordt onderworpen is, indien toepasselijk, de MER-screeningnota, de scopingbeslissing betreffende de MER, de goed- of afkeuring van het milieueffectrapport, de adviezen van de gespecialiseerde agentschappen (op aanvraag), het milieueffectrapport en het veiligheidsrapport. Indien het project grensoverschrijdende (zowel gewestelijk of nationaal) gevolgen heeft, zal de aanvraag worden verstuurd naar de bevoegde overheden van de betreffende gewesten of landen met het oog op het bekomen van advies. Het betrokken publiek van deze gewesten of landen kan deelnemen aan het openbaar onderzoek dat georganiseerd wordt door de lokale overheid in het Vlaamse Gewest of het openbaar onderzoek georganiseerd door de bevoegde overheid van de andere gewesten of landen.

In het Waalse Gewest worden aanvragen voor milieuvergunningen en geïntegreerde vergunningen in principe onderworpen aan een openbaar onderzoek van 30 dagen (indien een MER vereist is) of 15 dagen (in andere gevallen), dat georganiseerd wordt door de betrokken lokale overheid of overheden. Het openbaar onderzoek wordt aangekondigd door middel van aanplakking ter plekke en op de officiële lokale aankondigingsborden. Enkele individuele kennisgevingen (op papier of elektronisch) zijn noodzakelijk. Wanneer een MER vereist is, dient een bijkomende bekendmaking te gebeuren in twee kranten (waarvan minstens één lokale), in het lokale informatiebulletin of gelijkaardige krant en op de website van de lokale overheid. Gedurende het openbaar onderzoek kan het publiek het dossier consulteren. Het dossier bevat de aanvraag en in voorkomend geval het milieueffectrapport (met samenvatting en technische bijlagen), de opmerkingen en aanbevelingen die werden geuit tijdens de initiële consultatie met betrekking tot de MER, en de adviezen van de bevoegde organen zodra deze beschikbaar zijn hier.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn de zogenaamde speciale regelen van openbaarmaking bijna altijd van toepassing op vergunningsprocedures. Dit betekent dat de lokale overheden van de plaats waar de gevolgen van het geplande project zich zullen voordoen, een openbaar onderzoek zullen organiseren. Aan het publiek wordt een redelijke termijn verschaft om deel te nemen aan het openbaar onderzoek (niet minder dan 15 dagen maar over het algemeen 30 dagen (indien een MER vereist is)). Het openbaar onderzoek wordt aangekondigd via verschillende aanplakkingen ter plaatse en in de buurt. Het begrip “publiek” wordt ruim geïnterpreteerd als “één of meer natuurlijke of rechtspersonen, verenigingen, organisaties of groepen” (het Wetboek Ruimtelijke Ordening spreekt zelfs over “eenieder”). Ook zal de lokale overlegcommissie gevraagd worden een advies te geven. Gedurende de periode van het openbaar onderzoek kan het aanvraagdossier geconsulteerd worden bij de lokale overheid, ten minste één avond per week en kan men vragen gehoord te worden door de overlegcommissie.

De website https://openpermits.brussels/ informeert over alle lopende openbare onderzoeken betreffende stedenbouwkundige- en milieuvergunningen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Door middel van een interactieve kaart kan men het dossier van de vergunningsaanvraag selecteren op de website. Een andere website van Leefmilieu Brussel informeert over de milieuvergunningen die ofwel onderzocht worden (vanaf het moment dat het dossier volledig is), ofwel geldig of ongeldig bevonden werden (geweigerd of nietig verklaard binnen de laatste 3 maanden). Om participatie verder te faciliteren, zullen openbare onderzoeken binnenkort gecentraliseerd worden op één webpagina op de website van Leefmilieu Brussel. Deze webpagina zal zowel lopende als afgelopen openbare onderzoeken toelichten.

3) Wat zijn de sectorale voorschriften (milieueffectbeoordeling), IPPC/IED (richtlijn industriële emissies) met betrekking tot plannen en programma’s enz.?

Milieueffectrapportage

In het Vlaams Gewest worden het milieueffectrapport en alle gerelateerde documenten (screening-, scoping- en kwaliteitscontrolebeslissingen) samen met de vergunningsaanvraag onderworpen aan het openbaar onderzoek in het kader van de geïntegreerde omgevingsvergunningsprocedure (zie hierboven). Alvorens de vergunningsaanvraag in te dienen bij de bevoegde overheid, kan de aanvrager vragen dat bepaalde informatie uit het milieueffectrapport wordt onttrokken aan het openbaar onderzoek, indien die informatie valt onder een van de gronden van weigering van toegang tot milieu-informatie. De aanvrager moet aangeven om welke informatie het gaat en op welke gronden de onttrekking aan het openbaar onderzoek zou moeten plaatsvinden. De overheid zal de verschillende belangen afwegen ten opzichte van het recht op toegang tot milieu-informatie. De overheid kan de informatie volledig of deels aan de openbaarheid onttrekken. Indien men beslist de informatie geheel of gedeeltelijk geheim te maken, dient deze informatie te worden opgenomen in een bijlage. Deze bijlage bij het milieueffectrapport wordt niet ter beschikking van het publiek gesteld tijdens de vergunningsprocedure.

Indien een milieueffectrapport (étude d’incidence) vereist is in een procedure in het Waalse Gewest, zal een eerste consultatie van het publiek plaatsvinden met betrekking tot een scopingsbeslissing. Verder kan in het kader van de vergunningsprocedure een publiek beschikbaar dossier geconsulteerd worden tijdens de kantooruren, op een plaats die wordt aangewezen door de bevoegde overheid. Het dossier omvat de vergunningsaanvraag, een niet-technische samenvatting, de aanmelding van het MER (notice d’évaluation) of het milieueffectrapport en de ontvangen adviezen. De bevoegde overheid kan beslissen bepaalde informatie aan het dossier te onttrekken indien deze valt onder één of meerdere van de gronden tot weigering van toegang tot milieu-informatie. Het onderzoek duurt 30 dagen.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is het milieueffectrapport deel van de vergunningsaanvraag en wordt het onderworpen aan de bijzondere openbaarmakingsmaatregelen zoals hierboven vermeld. Het milieueffectrapport wordt opgesteld door een erkend bureau dat aanbevelingen verschaft en een niet-technische samenvatting opstelt. De verdere opvolging van de studie wordt gewaarborgd door het Begeleidingscomité, waarvan Leefmilieu Brussel, de Stad Brussel en Brussel Mobiliteit lid zijn.

De ordonnantie van 5 juni 1997 voorziet in een sui generis beroep bij de Brusselse Regering indien het Begeleidingscomité verzuimt de termijn te respecteren om een beslissing te nemen betreffende de scope van de studie (art. 24) of de volledigheid van het milieueffectrapport, en ook indien het Begeleidingscomité beslist tot onvolledigheid van de studie (art. 28, §4). De Regering neemt de plaats in van het Begeleidingscomité en maakt haar beslissing bekend binnen 60 of 30 dagen na verwijzing.

Strategische Milieubeoordeling

Op het federale niveau beslist de bevoegde overheid op een ‘case by case’-basis, en op basis van het advies van een Bijzonder Adviescomité, bestaande uit verschillende federale overheden, welke federale plannen en programma’s aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben en dus al dan niet onderworpen moeten worden aan een strategische milieubeoordeling (“SMB”). De overheid die de strategische milieubeoordeling opstart, dient een ontwerpregister over te maken aan het Comité, dat een scoping advies zal verlenen. De initiatiefnemende overheid neemt vervolgens een scopingbeslissing, rekening houdend met dit advies. De ontwerper van het plan of programma dient het ontwerp ervan samen met het milieueffectrapport ter beschikking te stellen van het publiek. Niet later dan 15 dagen voor aanvang wordt het openbaar onderzoek aangekondigd door middel van een bericht in het Belgisch Staatsblad, op de federale portaalsite en door middel van minstens één ander communicatiemiddel, gekozen door de initiatiefnemer. Het openbaar onderzoek duurt 60 dagen en wordt geschorst tussen 15 juli en 15 augustus. De publicatie in het Belgisch Staatsblad vermeldt de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek en de manier waarop het publiek haar standpunten en adviezen kenbaar kan maken. De opmerkingen en opinies worden binnen de periode van het onderzoek naar de ontwerper van het plan of programma verstuurd, per post of elektronisch. Bijkomende modaliteiten betreffende het openbaar onderzoek zijn mogelijk met het oog op een zo ruim mogelijke openbaarmaking van het ontwerpplan of -programma (EN/NL/FR/DU).

In het Vlaamse Gewest zal het Team MER van het Departement Omgeving op basis van een melding van de betrokken overheid en na consultatie met gespecialiseerde agentschappen, in de screeningsfase beoordelen of een strategische milieubeoordeling nodig is voor een bepaald plan of programma. Indien een strategische milieubeoordeling nodig is, zal een gedetailleerde kennisgeving worden gedaan met het oog op scoping. Deze kennisgeving wordt gepubliceerd op de website en kan geconsulteerd worden bij de lokale overheden en de overheid die het initiatief neemt voor het plan of programma. Binnen een termijn van 30 dagen kan eenieder zijn opmerkingen en suggesties indienen bij het Team MER of de lokale overheden met het oog op de scopingbeslissing door het Team MER. Eens het milieueffectrapport werd opgesteld zal het samen met het betrokken plan of programma gedurende 60 dagen onderworpen worden aan een openbaar onderzoek in alle betrokken gemeentes. Indien er sprake is van grensoverschrijdende gevolgen zal er een grensoverschrijdend openbaar onderzoek plaatsvinden. Gelijkaardige regels gelden voor strategische milieubeoordelingen met betrekking tot ruimtelijke plannen in het kader van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) .

In het Waalse Gewest bepaalt de Waalse Regering de inhoud van het strategische milieubeoordelingsrapport, na consultatie met de Milieuafdeling van de Economische, sociale en milieuraad van Wallonië, de betrokken lokale overheden en de agentschappen en personen die men beslist te consulteren. Indien een strategische milieubeoordeling vereist is, zal het rapport samen met het ontwerpplan of -programma onderworpen worden aan openbaar onderzoek. Het openbaar onderzoek wordt aangekondigd via aanplakking en op websites, en afhankelijk van de categorie door middel van melding in het Belgisch Staatsblad, in kranten, op de radio of in het lokale informatiebulletin. Het openbaar onderzoek duurt 45 of 30 dagen, afhankelijk van de categorie waartoe het betrokken plan of programma behoort. Het onderzoek wordt geschorst tussen 16 juli en 15 augustus en tussen 24 december en 1 januari. Het publiek toegankelijke dossier omvat het ontwerpplan of -programma, de MER-melding of het milieueffectrapport, alle bijkomende documentatie en de ontvangen adviezen.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest begint de strategische milieubeoordelingsprocedure met een ontwerpbestek (projet de cahier des charges) dat de initiatiefnemer dient over te dragen aan enkele adviserende instanties. Deze instanties verlenen advies binnen 30 dagen, waarna de overheid die het initiatief neemt betreffende het plan of programma de scope van de strategische milieubeoordeling zal bepalen. Wanneer het rapport klaar is, wordt het samen met het ontwerpplan of -programma onderworpen aan openbaar onderzoek. Het openbaar onderzoek wordt aangekondigd via aanplakking in elke gemeente van het Gewest, door middel van een melding in het Belgisch Staatsblad en in ten minste drie Nederlandstalige en drie Franstalige kranten die worden uitgegeven in het Gewest, alsmede via de radio en televisie. De bekendmaking vermeldt de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek. Het openbaar onderzoek wordt ook elektronisch bekendgemaakt op de website van Leefmilieu Brussel. Nadat deze aankondigingen hebben plaatsgevonden, worden het ontwerpplan of -programma en het rapport in het gemeentehuis van elke gemeente in het Gewest ter beschikking gesteld van het publiek gedurende ten minste 60 dagen. De opmerkingen en suggesties, waarvan de auteurs een kopie kunnen sturen naar de burgemeester en schepenen van de betrokken gemeentes, worden toegezonden aan de initiatiefnemende overheid binnen de termijn van het onderzoek, per post of elektronisch. In geval van grensoverschrijdende gevolgen zal een grensoverschrijdend openbaar onderzoek georganiseerd worden.

4) Is het verplicht om in het bestuursrechtelijke besluit en in het vonnis toegang tot gerechtelijke informatie te verschaffen?

Informatie over toegang tot de rechter

Volgens artikel 19 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State dienen individuele administratieve beslissingen informatie te bevatten omtrent de mogelijkheid de beslissing aan te vechten voor de Raad van State. Indien dit niet het geval is, zal de termijn van 60 dagen om beroep tot nietigverklaring in te stellen niet beginnen lopen.

Wat het Vlaamse Gewest betreft, moeten beslissingen inzake omgevingsvergunningen openbaar gemaakt worden en worden betekend aan de betrokken partijen, en moeten zij de mogelijkheid van beroep en de modaliteiten ervan vermelden. Dit omvat informatie omtrent de mogelijkheid een vordering tot nietigverklaring en schorsing in te dienen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen in het geval sprake is van een beslissing die niet meer administratief kan worden aangevochten.

Hetzelfde geldt voor administratieve beslissingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: burgers dienen geïnformeerd te worden over de beroepsmogelijkheden. Elke eenzijdige administratieve rechtshandeling met een individuele reikwijdte die wordt betekend aan een burger of elke beslissing tot weigering van toegang tot informatie (volledig, gedeeltelijk of in de gevraagde vorm) moet het volgende vermelden:

  1. de mogelijkheid de Brusselse bemiddelaar aan te spreken (inclusief de modaliteiten) en
  2. de beroepsmogelijkheden en termijnen voor administratief beroep en de bevoegde overheden en procedures.

De betrokken partijen kunnen een beroepsprocedure instellen bij:

  1. het Milieucollege tegen beslissingen, handelingen of verzuimen van de bevoegde overheid, en
  2. de Regering tegen beslissingen van het Milieucollege. Verder beroep is mogelijk bij de Raad van State.

5) Wordt er gezorgd voor vertaling en/of vertolking voor buitenlandse deelnemers? Welke regels zijn hier van toepassing?

Vertaling en tolken

Voor de Raad van State kunnen natuurlijke personen en ngo’s de taal van hun keuze gebruiken (Nederlands, Frans of Duits), terwijl publieke overheden de taal dienen te gebruiken die wordt opgelegd door de strenge en complexe Belgische administratieve taalwetgeving. In uitzonderlijke omstandigheden zal de zaak behandeld worden door de tweetalige kamer van de Raad. Wanneer de zaak door de Raad van State behandeld wordt in een andere taal dan deze van de private partij – in principe zal de zaak behandeld worden in de taal van de bestreden beslissing – kan die partij om vertaling en een tolk verzoeken. De kosten zijn ten laste van de Staat. Er zijn geen bepalingen omtrent het gebruik van andere talen. Om zich voor de Raad te laten vertegenwoordigen dienen buitenlanders dus beroep te doen op advocaten die één van de landstalen spreken, waarbij zij zich kunnen laten bijstaan door een tolk.

In de wetgeving betreffende de Raad voor Vergunningsbetwistingen, waar de werktaal Nederlands is, zijn geen regels voorhanden met betrekking tot de vertaling van documenten voor buitenlanders. Tijdens hoorzittingen kan de Raad evenwel ambtshalve of op verzoek van de betrokken partij de bijstand van een tolk verschaffen voor personen die onvoldoende Nederlands spreken of verstaan. De kosten worden gedragen door de Raad. Het lijkt erop dat van deze mogelijkheid tot nu toe nog geen gebruik werd gemaakt.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan de verzoeker ervoor kiezen het beroep in het Frans of Nederlands in te stellen. Het Milieucollege zal haar beslissing in beide talen vellen indien één van de partijen de andere taal spreekt. Beslissingen van de Regering zijn tweetalig.

Toegang tot informatie en het recht op administratief beroep

Toegang tot informatie is essentieel met het oog op participatie van het publiek en toegang tot de rechter.

Op federaal niveau wordt de toegang tot milieu-informatie geregeld in de federale wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie. Beroep tegen weigeringen en het uitblijven van een beslissing binnen de termijn van 30 dagen kan worden gericht aan de Federale Beroepscommissie voor toegang tot milieu-informatie (Commission fédérale de recours pour l'accès aux informations environnementales). Het beroep is kosteloos. Een beroep wordt bij de Commissie ingediend binnen 60 dagen nadat de verzoeker op de hoogte is gebracht van de weigering of, bij gebreke van een dergelijk besluit, na het verstrijken van de termijn waarbinnen de milieu-instantie een besluit moest nemen over het verzoek. De Commissie heeft onderzoeks- en beslissingsbevoegdheden. Ze neemt haar beslissing binnen 30 dagen na het indienen van het beroep. De Commissie publiceert haar besluiten zo spoedig mogelijk nadat de aanvrager het besluit heeft ontvangen. De Commissie heeft ook een adviesfunctie voor federale milieu-instanties. Alle beslissingen en adviezen zijn terug te vinden op haar website. Tegen de beslissingen van de Commissie is beroep mogelijk bij de Raad van State.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft recentelijk haar regelgeving betreffende toegang tot informatie, inclusief milieu-informatie, gestroomlijnd tot een enkelvoudige en uitgebreide tekst. De nieuwe Brusselse wetgeving betreffende openbaarheid van bestuur voorziet tevens in specifieke regionale beroepsinstanties: een bemiddelaar (nog niet in werking) en een Gewestelijke Commissie voor Toegang tot Bestuursdocumenten (CTB) (la Commission d’accès aux documents administratifs (CADA)). Deze Commissie behandelt beroepen betreffende het delen van informatie, de weigering van toegang tot informatie en de weigering onjuiste of onvolledige informatie betreffende een persoon te corrigeren. Het beroep is kosteloos. Het beroep dient ingesteld te worden bij de Commissie binnen 30 dagen (5 werkdagen in geval van hoogdringendheid) na kennisname van de weigeringsbeslissing of, bij ontstentenis van dergelijke beslissing, na afloop van de termijn waarbinnen de administratieve overheid een beslissing had moeten nemen.

Deze Commissie heeft onderzoeks- en dwingende bevoegdheden. Ze heeft ook de bevoegdheid toegang te verlenen tot informatie of de rechtzetting ervan te bevelen. De Commissie publiceert haar beslissingen, adviezen en voorstellen op haar website binnen 20 dagen. Tevens wordt een jaarlijks rapport gepubliceerd. De beslissing van de Commissie kan worden aangevochten voor de Raad van State.

In het Vlaamse Gewest wordt het recht op toegang tot milieu-informatie (en andere informatie) geregeld door het Bestuursdecreet. Tegen elke beslissing van een overheidsinstantie met betrekking tot de toegang tot informatie kan beroep worden aangetekend, hetzij tegen het uitblijven van een beslissing nadat de termijn waarbinnen de beslissing moest worden genomen, verstreken is, hetzij tegen een onwillige uitvoering van een beslissing tot openbaarmaking, aanvulling of verbetering.

Dit beroep moet worden ingediend bij een Beroepsinstantie openbaarheid van bestuur samengesteld uit ambtenaren aangesteld door de Vlaamse Regering. Dit beroep is kosteloos en moet schriftelijk, per webformulier of per e-mail worden ingediend binnen dertig kalenderdagen na verzending van de beslissing of na het verstrijken van de uitvoeringstermijn. De beslissingen van de beroepsinstantie zijn openbaar en worden gepubliceerd op internet (Publicaties | Vlaanderen.be). De overheidsinstantie moet de beslissing van het beroepsorgaan zo snel mogelijk uitvoeren en uiterlijk binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van de beslissing. Indien de overheidsinstantie de beslissing van de beroepsinstantie niet tijdig heeft uitgevoerd, zal de beroepsinstantie de beslissing zo spoedig mogelijk zelf uitvoeren. Tegen de beslissing van de beroepsinstantie kan binnen zestig dagen beroep tot vernietiging worden ingesteld bij de Raad van State.

1.8. Bijzondere procedurele voorschriften

1.8.1. Milieueffectbeoordeling (MEB) — bepalingen met betrekking tot Richtlijn 2003/35/EG

Landspecifieke regels voor milieueffectbeoordeling (MEB) met betrekking tot de toegang tot de rechter

1) Regels inzake procesbevoegdheid en toegang tot de rechter met betrekking tot onderzoek (voorwaarden, termijnen, betrokken publiek)

2) Regels inzake procesbevoegdheid met betrekking tot afbakening (voorwaarden, termijnen, betrokken publiek)

3) In welke fase(n) kan het publiek de bestuursrechtelijke besluiten inzake milieuprojecten aanvechten? Is er een termijn voor het aanvechten van besluiten?

4) Kan de definitieve vergunning worden aangevochten? Onder welke voorwaarden, als het gaat om een individuele persoon, een ngo of een buitenlandse ngo?

5) Reikwijdte van beroep bij een rechterlijke instantie — controle van de materiële/procedurele rechtmatigheid. Kan de rechter ambtshalve optreden?

6) In welke fase zijn besluiten, handelingen of nalatigheden vatbaar voor beroep?

7) Moeten eerst de bestuursrechtelijke toetsingsprocedures doorlopen zijn alvorens er beroep bij een rechterlijke instantie kan worden ingesteld?

8) Is het voor procesbevoegdheid voor de nationale rechter noodzakelijk om deel te nemen aan de fase van openbare raadpleging van de bestuursrechtelijke procedure — opmerkingen formuleren, deelnemen aan hoorzittingen enz., anders dan de eis zoals gesteld in punt 12?

9) Eerlijk, billijk — hoe wordt dit toegepast in het nationale rechtsgebied?

10) Hoe is het begrip “snel” in de nationale wetgeving omgezet?

11) Zijn er dwangmiddelen tot rechtsherstel beschikbaar? Zo ja, wat zijn de procedurele vereisten om hiervoor in aanmerking te komen? Gelden er bijzondere regels voor deze sector, afgezien van de algemene nationale bepalingen?

Screening- en scopingbeslissingen

In België kunnen screening- en scopingbeslissingen, net zoals beslissingen betreffende de goedkeuring van milieueffectrapporten of SMB-rapporten, niet afzonderlijk worden aangevochten voor de rechter. Zij worden beschouwd als “voorbereidende beslissingen” die enkel kunnen worden aangevochten samen met de administratieve rechtshandelingen die onderworpen zijn aan de MER of SMB, namelijk de betrokken plannen, programma’s en vergunningen. De ontvankelijkheidsregels en regels inzake toegang tot de rechter zijn derhalve deze die van toepassing zijn met betrekking tot plannen, programma’s en vergunningen. Het is vaste rechtspraak van de Raad van State dat de Raad niet bevoegd is om haar beoordeling van de MER-screening, -scoping of -kwaliteitscontrole in de plaats te stellen van de bevoegde overheid. Bij de beoordeling van de wettigheid kan de Raad enkel nagaan of de bevoegde overheid in alle redelijkheid heeft geoordeeld op basis van correcte feitelijke informatie dat het plan, programma of project geen aanleiding geeft tot aanzienlijke milieueffecten, dat het opmaken van een MER of SMB niet vereist was, dat de scope van de MER of SMB acceptabel was of dat de kwaliteit van het rapport volstond. Hoewel de Raad zichzelf beperkt tot een marginale toetsing van de wettigheid van screening-, scoping- en kwaliteitsbeslissingen, zien we dat de Raad deze beslissingen gaandeweg strenger is gaan beoordelen. De wettigheidstoetsing omvat zowel de materiële als procedurele wettigheid. De Raad kan een pleidooi houden op eigen initiatief. Indien voorzien werd in de mogelijkheid tot het instellen van administratief beroep, dient dit eerst te zijn uitgeput vooraleer de beslissing in administratief beroep kan worden aangevochten voor de Raad van State, doch het is niet noodzakelijk dat men deelgenomen heeft aan het openbaar onderzoek. Er kan gesteld worden dat de procedure die wordt toegepast door de Raad eerlijk en rechtvaardig is, maar ze is nog steeds tijdrovend (zie supra), hoewel er tekenen van beterschap zijn. Voorlopige maatregelen zijn beschikbaar onder de algemene voorwaarden die eerder besproken werden.

Hetzelfde kan gezegd worden voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen in het Vlaamse Gewest, met dat verschil dat het sinds het nieuwe systeem van omgevingsvergunningen en het bijhorende Decreet van 8 december 2017 niet meer mogelijk was om als lid van het betrokken publiek administratief beroep en beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen in te stellen indien men niet had deelgenomen aan het openbaar onderzoek door het kenbaar maken van een gemotiveerd standpunt, opmerkingen of bezwaren. Deze beperkingen werden evenwel opgeheven door het Grondwettelijk Hof, wegens schending van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet (GwH 14 maart 2019, nr. 46/2019, vzw Aktiekomitee Red de Voorkempen e.a.).

1.8.2. Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC)/richtlijn industriële emissies — bepalingen in verband met Richtlijn 2003/35/EG

Landspecifieke regels inzake de richtlijn industriële emissies met betrekking tot de toegang tot de rechter

1) Regels inzake procesbevoegdheid, in welke fasen kan een besluit worden aangevochten (als het om een ngo, een buitenlandse ngo of een burger gaat)? Kan het definitieve besluit worden aangevochten?

2) Regels inzake procesbevoegdheid en toegang tot de rechter met betrekking tot onderzoek (voorwaarden, termijnen, betrokken publiek)

3) Regels inzake procesbevoegdheid met betrekking tot afbakening (voorwaarden, termijnen, betrokken publiek)

4) In welke fase(n) kan het publiek de bestuursrechtelijke besluiten inzake milieuprojecten aanvechten? Is er een termijn voor het aanvechten van besluiten?

5) Kan het publiek de definitieve vergunning aanvechten?

6) Reikwijdte van beroep bij een rechterlijke instantie — controle van de materiële/procedurele rechtmatigheid. Kan de rechter ambtshalve optreden? Is het mogelijk om besluiten, handelingen of nalatigheden aan te vechten?

7) In welke fase kunnen deze worden aangevochten?

8) Moeten eerst de bestuursrechtelijke toetsingsprocedures doorlopen zijn alvorens er beroep bij een rechterlijke instantie kan worden ingesteld?

9) Is het voor procesbevoegdheid voor de nationale rechter noodzakelijk om deel te nemen aan de fase van openbare raadpleging van de bestuursrechtelijke procedure — opmerkingen formuleren, deelnemen aan hoorzittingen enz.?

10) Eerlijk, billijk — hoe wordt dit toegepast in het nationale rechtsgebied?

11) Hoe is het begrip “snel” in de nationale wetgeving omgezet?

12) Zijn er dwangmiddelen tot rechtsherstel beschikbaar? Zo ja, wat zijn de procedurele vereisten om hiervoor in aanmerking te komen? Gelden er bijzondere regels voor deze sector, afgezien van de algemene nationale bepalingen?

13) Wordt informatie over de toegang tot de rechter op gestructureerde en toegankelijke wijze aan het publiek verstrekt?

IPPC-inrichtingen zijn onderworpen aan de algemene regels van de verschillende vergunningsprocedures. Er kan verwezen worden naar wat werd uiteengezet in 1.7.1-1.7.4.

1.8.3. Milieuaansprakelijkheid[1]

Landspecifieke rechtsregels inzake de toepassing van Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid, artikelen 12 en 13

1) Aan welke eisen moeten natuurlijke of rechtspersonen (met inbegrip van milieu-ngo’s) voldoen om het besluit inzake milieuherstel van de bevoegde instantie te laten toetsen door een rechtbank of een ander onafhankelijk en onpartijdig orgaan, overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn?

2) Wat is de termijn voor het instellen van beroep?

3) Zijn er vereisten voor opmerkingen bij het verzoek om maatregelen overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn, en zo ja, welke?

4) Zijn er specifieke eisen met betrekking tot de “aannemelijkheid” om aan te tonen dat er zich milieuschade heeft voorgedaan, en zo ja, welke?

5) Is een bepaalde vorm en/of termijn vereist voor de kennisgeving van het besluit door de bevoegde instantie aan de gerechtigde natuurlijke of rechtspersonen (met inbegrip van de gerechtigde milieu-ngo’s)? Zo ja, welke?

6) Past de lidstaat in geval van onmiddellijke dreiging van schade aan het milieu een uitbreiding toe van het recht om een bevoegde instantie te verzoeken maatregelen te nemen tegen milieuschade?

7) Welke bevoegde autoriteiten zijn aangewezen door de lidstaat?

8) Verlangt de lidstaat dat de bestuursrechtelijke toetsingsprocedure doorlopen moet zijn alvorens er beroep bij een rechterlijke instantie kan worden ingesteld?

In het Vlaamse Gewest kunnen de volgende personen die milieuschade gewaar worden opmerkingen indienen bij de Afdeling Handhaving van het Departement Omgeving, en vragen dat actie ondernomen wordt: 1° natuurlijke en rechtspersonen die getroffen worden of dreigen getroffen te worden door milieuschade; 2° natuurlijke en rechtspersonen die belang hebben bij de besluitvorming betreffende de schade; 3° rechtspersonen zoals bedoeld in artikel 2 van de Wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu (zie 1.7.2). Een verzoek tot maatregelen moet de volgende elementen bevatten: naam, hoedanigheid en adres van de verzoeker; de wijze waarop men schade lijdt of dreigt te lijden; omschrijving van de aard, grootte, locatie en datum van beoordeling van de schade; aanwijzing dat het gaat om een verzoek tot maatregelen zoals bedoeld in Titel XV, hoofdstuk VI van het Decreet van 5 april 1995; datum en handtekening van de verzoeker. Indien mogelijk dient het verzoek tot maatregelen het volgende te bevatten: 1° een beschrijving van de mogelijke oorzaak van de milieuschade; 2° aanwijzing van de exploitant die vermoed wordt de milieuschade te veroorzaken; 3° een inventaris van de bijgevoegde documenten. De bevoegde overheid moet binnen 30 dagen beslissen over het verzoek. Beroep kan binnen 30 dagen na betekening ingediend worden bij de Vlaamse Regering door middel van een aangetekende brief. De Vlaamse Regering dient een beslissing te nemen binnen 105 dagen. Het beroep heeft geen schorsende werking. De beslissing in beroep kan vervolgens nog aangevochten worden voor de Raad van State.

In het Waalse Gewest kunnen natuurlijke of rechtspersonen die (a) getroffen worden of dreigen getroffen te worden door milieuschade of (b) een voldoende belang hebben bij de besluitvorming betreffende de milieuschade, bij de Direction de la Politique Environnementale du SPW Agriculture, Ressources Naturelles et Environnement hun opmerkingen indienen betreffende het voorkomen van enige milieuschade waarvan zij kennis nemen, en vragen dat actie ondernomen wordt. Milieuorganisaties worden geacht een voldoende belang te hebben, op voorwaarde dat ze rechtspersoonlijkheid hebben en milieubescherming als hun statutair doel hebben. Deze organisaties dienen dan ook te bewijzen, door middel van een activiteitenverslag of andere documenten, dat ze werkelijk activiteiten uitoefenen die in overeenstemming zijn met hun statutair doel. Het verzoek tot maatregelen dient gepaard te gaan met relevante informatie en gegevens die de opmerkingen betreffende de milieuschade ondersteunen. Indien een verzoek tot maatregelen te vaag of algemeen geformuleerd is, zal de bevoegde overheid de verzoeker zo snel mogelijk uitnodigen om meer duiding te geven, en hierbij adequate hulp verschaffen. Indien sprake is van bodemschade kan het verzoek tot maatregelen enkel betrekking hebben op vervuiling die een risico inhoudt op ernstige negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid. Indien het verzoek tot maatregelen en de opmerkingen die ermee gepaard gaan het bestaan van milieuschade voldoende aannemelijk maken, zal de bevoegde overheid deze opmerkingen en het verzoek tot maatregelen onderzoeken. In dit geval zal de bevoegde overheid de exploitant de mogelijkheid bieden zijn standpunt kenbaar te maken omtrent het verzoek tot maatregelen en de bijhorende opmerkingen. De bevoegde overheid bevestigt de ontvangst van het verzoek binnen 10 werkdagen na ontvangst. Ze informeert de personen die opmerkingen hebben ingediend over haar beslissing al dan niet op te treden, en geeft de redenen: (1) zo snel mogelijk en ten laatste één maand na ontvangst van het verzoek; (2) of binnen twee maand na ontvangst van het verzoek, wanneer de omvang of de complexiteit van de situatie ertoe leidt dat de termijn van één maand niet gerespecteerd kan worden. De betekening van de gemotiveerde beslissing vermeldt het beroep dat kan worden aangetekend alsook de procedure die gevolgd moet worden. Indien de bevoegde overheid haar beslissing omtrent het verzoek niet binnen de wettelijke termijn betekent, wordt het verzoek geacht te zijn afgewezen. Elke verzoeker die meent dat zijn verzoek geheel of gedeeltelijk ten onrechte werd verworpen of niet behandeld, of dat het onvoldoende onderzocht werd of niet behandeld werd in overeenstemming met het Milieuwetboek, kan beroep aantekenen bij de Waalse Regering. Op straffe van onontvankelijkheid dient het beroep ingesteld te worden binnen 10 dagen na betekening van de beslissing van de bevoegde overheid of, bij ontstentenis van een beslissing, binnen 10 dagen na het verstrijken van de toepasselijke termijnen. De Waalse Regering doet uitspraak in beroep na ontvangst van de adviezen van de milieuadministratie en van elke persoon of instelling waarvan men het nuttig acht ze te consulteren. De Regering oordeelt zo snel mogelijk en ten laatste 90 dagen na ontvangst van het beroep. De beslissing van de Waalse Regering wordt betekend aan de verzoeker, waarbij de mogelijkheid en termijn van beroep wordt vermeld. De beslissing kan aangevochten worden voor de Raad van State.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan elke natuurlijke of rechtspersoon die getroffen wordt of dreigt getroffen te worden door milieuschade bij de leidend ambtenaar Leefmilieu Brussel (fonctionnaire dirigeant de Bruxelles Environnement) elke opmerking indienen die gerelateerd is aan het zich voordoen of dreigen voor te doen van milieuschade. Men kan ook verzoeken dat de bevoegde overheid maatregelen neemt in overeenstemming met het Wetboek van 25 maart 1999 betreffende inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven en milieuaansprakelijkheid. Elke organisatie die de bescherming van het leefmilieu in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot doel heeft wordt geacht een belang te hebben, op voorwaarde dat:

  1. de vereniging geen winstoogmerk heeft (vzw/asbl);
  2. de vereniging reeds bestond op het ogenblik dat de milieuschade of dreiging ervan zich voordeed;
  3. het statutair doel de bescherming van het leefmilieu is;
  4. het belang dat blijkt uit de opmerkingen en/of het verzoek tot maatregelen valt binnen het statutaire doel van de vereniging zoals dit bestaat op het ogenblik dat de milieuschade of dreiging ervan zich voordoet.

Deze bepaling geldt, onverminderd het vorderingsrecht van de Wet van 12 januari 1993 (zie 1.7.2). Het verzoek wordt vergezeld van relevante informatie en gegevens die de opmerkingen omtrent de milieuschade ondersteunen. Wanneer het verzoek en de bijhorende opmerkingen het bestaan van milieuschade aannemelijk maken, zal de overheid de opmerkingen en het verzoek onderzoeken. Aan de exploitant wordt de mogelijkheid geboden zijn standpunten kenbaar te maken volgens de vormen en termijnen zoals vastgelegd door de Regering. De overheid informeert de personen die opmerkingen hebben ingediend zo snel mogelijk en ten laatste één maand na ontvangst van het verzoek over haar beslissing al dan niet te handelen, alsook de redenen daarvoor. Bij de betekening van de gemotiveerde beslissing worden de beroepsmiddelen en -termijnen aangegeven, evenals de te volgen procedures. De hierboven vermelde personen kunnen beroep instellen bij:

  1. het Milieucollege tegen beslissingen, handelingen of verzuimen van de bevoegde overheid en
  2. de Regering tegen beslissingen van het Milieucollege.

Verder beroep bij de Raad van State is mogelijk.

1.8.4. Grensoverschrijdende procedurele voorschriften in milieuzaken

1) Zijn er voorschriften met betrekking tot de betrokkenheid van andere landen? In welke fase van de procedure kunnen milieubesluiten worden aangevochten?

2) Het begrip “betrokken publiek”?

3) Hebben ngo’s van het betrokken land procesbevoegdheid? Wanneer en bij welk gerecht moeten zij beroep instellen? Voor welke procedurele bijstand komen zij in aanmerking (rechtsbijstand, verzoek om dwangmiddelen tot rechtsherstel/tussentijdse maatregelen, pro-Deo)?

4) Hebben personen uit het betrokken land procesbevoegdheid? Voor welke procedurele bijstand komen zij in aanmerking (rechtsbijstand, verzoek om dwangmiddelen tot rechtsherstel/tussentijdse maatregelen, pro-Deo)?

5) In welke fase wordt de informatie aan het betrokken publiek (inclusief de bovengenoemde partijen) verstrekt?

6) Wat zijn de termijnen voor betrokkenheid van het publiek, met inbegrip van de toegang tot de rechter?

7) Hoe wordt informatie over de toegang tot de rechter aan de partijen verstrekt?

8) Wordt er gezorgd voor vertaling en/of vertolking voor buitenlandse deelnemers? Welke regels zijn hier van toepassing?

9) Zijn er andere relevante regels?

Federale plannen en programma’s

Strategische milieubeoordelingen voor federale plannen en programma’s die een aanzienlijk effect op het milieu van een andere EU-lidstaat of partij bij het Espoo-Verdrag hebben, geven aanleiding tot communicatie van de volgende gegevens aan de bevoegde autoriteiten van die staten: 1° het ontwerpplan of ontwerpprogramma, samen met het milieueffectrapport en elke informatie omtrent grensoverschrijdende gevolgen; 2° een beschrijving van de voorbereidings- en beoordelingsprocedure die van toepassing is op het betrokken plan of programma. De bevoegde autoriteiten worden ervan op de hoogte gesteld dat ze binnen 45 dagen kunnen aangeven of ze van plan zijn samen te werken in de beoordelingsprocedure van het plan of programma. De betrokken staat brengt de ontwerper van het plan of programma er binnen 45 dagen van op de hoogte of men al dan niet een grensoverschrijdend overleg zal organiseren betreffende het plan of programma. De ontwerper van het plan of programma en de betrokken staat bepalen in onderling overleg een redelijke termijn waarbinnen het grensoverschrijdend overleg georganiseerd zal worden. De betrokken staat die de organisatie van een grensoverschrijdend overleg heeft bekendgemaakt zal haar opmerkingen binnen die periode toezenden aan de ontwerper van het plan of programma.

Nucleaire installaties

Exploitatievergunningen voor nucleaire installaties zijn een federale bevoegdheid. Ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 juli 2019, C-411/17, vzw Inter-Environnement Wallonie & vzw Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen, heeft het Grondwettelijk Hof (GwH 5 maart 2020, nr. 34/2020, vzw Inter-Environnement Wallonie & vzw Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen) geoordeeld dat de verlenging van de levensduur van kerncentrales een ‘project’ uitmaakt in de zin van Richtlijn 2011/92/EU, zodat in principe een milieueffectbeoordeling dient uitgevoerd te worden met betrekking tot dat project vooraleer een beslissing genomen kan worden. Dergelijk project dient een beoordelingsprocedure betreffende haar grensoverschrijdende gevolgen te ondergaan in overeenstemming met artikel 7 van de Richtlijn project-MER.

Gewestelijke plannen en programma’s

In het Vlaamse Gewest gebeuren grensoverschrijdend overleg en openbaar onderzoek in de eerste plaats in het kader van de strategische milieubeoordeling. Indien het plan of programma aanzienlijke gevolgen kan hebben ten aanzien van mensen of het leefmilieu in andere EU-lidstaten en/of partijen bij het Verdrag van Aarhus en/of andere gewesten, of indien de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten/partijen/ gewesten dit verzoeken, zal het Team MER een kopie van de volledige aanmelding sturen naar de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, partijen of gewesten. Bij het versturen van de kopie wordt duidelijk aangegeven dat men opmerkingen omtrent de strategische milieubeoordeling met oog op scoping kan overmaken aan de overheid binnen een termijn van 60 dagen vanaf de ontvangst van de kopie. Een gelijkaardige aanmelding is nodig wanneer het ontwerpplan of -programma en de SMB-documentatie onderworpen worden aan openbaar onderzoek. In onderling akkoord worden praktische regelingen getroffen betreffende de wijze waarop de burgers van de betrokken landen en gewesten hun opmerkingen kunnen indienen. Gelijkaardige bepalingen gelden in het geval van de milieueffectrapportage, zij het dat grensoverschrijdend overleg betreffende het milieueffectrapport gecombineerd wordt met het overleg betreffende de toepassing van een omgevingsvergunning. Indien de bevoegde overheid van oordeel is dat het onderwerp van de vergunningsaanvraag aanzienlijke gevolgen kan hebben op mensen en het leefmilieu in een ander gewest, een andere EU-lidstaat of een partij bij het Espoo-Verdrag, of indien de bevoegde overheid van dat gewest, die EU-lidstaat of partij bij het Espoo-Verdrag daarom verzoekt, stelt de bevoegde overheid de aanvraag ter beschikking van de betrokken staat met oog op advies. Verder zal worden uitgemaakt of de aanvraag onderworpen dient te worden aan een MER of grensoverschrijdend overleg tussen de gewesten, EU-lidstaten of andere verdragspartijen. Deze informatie dient als basis voor het nodige overleg volgens het principe van wederkerigheid en gelijke behandeling. Zo snel mogelijk en niet later dan de dag voor de start van het openbaar onderzoek zal de overheid bij wie het dossier ter inzage ligt de bevoegde overheid informeren. De belanghebbende inwoners van het betrokken gewest, de EU-lidstaat of partij bij het Espoo-Verdrag kunnen deelnemen aan: 1° het openbaar onderzoek georganiseerd door het Vlaamse Gewest; 2° het openbaar onderzoek dat de bevoegde overheid kan organiseren op haar eigen grondgebied op basis van het aanvraagdossier dat men ontvangen heeft. De bevoegde overheid zal haar eventuele opmerkingen samen met de resultaten van het eventuele openbaar onderzoek dat men georganiseerd heeft, communiceren aan de bevoegde vergunningsinstantie en de MER-instantie binnen een termijn van 50 dagen vanaf de datum van ontvangst van het dossier. Indien de aanvraag betrekking heeft op een MER-plichtige inrichting, wordt overleg gepleegd met het betrokken gewest of de EU-lidstaat over onder andere de potentieel grensoverschrijdende gevolgen van de inrichting en de maatregelen die beoogd worden om die gevolgen binnen een overeengekomen redelijke termijn te beperken of elimineren. Gelijkaardige regels gelden wanneer de bevoegde overheid oordeelt dat het voorwerp van de aanvraag de exploitatie van een zogenaamde Seveso-inrichting uitmaakt met een aanzienlijk risico op grensoverschrijdende ongevallen.

Wanneer een plan, programma of project in het Waalse Gewest voorwerp is van een SMB of MER, en de Regering of bevoegde autoriteit oordeelt dat het waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen zal hebben voor het milieu in een ander gewest, EU-lidstaat of partij bij het Espoo-Verdrag, of indien het gewest, de EU-lidstaat of partij bij het Espoo-Verdrag hierom verzoekt, zal het ontwerpplan, -programma of de vergunningsaanvraag, samen met de SMB of het MER en informatie betreffende de grensoverschrijdende gevolgen van de zaak, worden overgemaakt aan de bevoegde autoriteiten van dat gewest, die EU-lidstaat of partij, op hetzelfde ogenblik als dat waarop deze documenten onderworpen worden aan het openbaar onderzoek in het Waalse Gewest. Bijkomend wordt ook de volgende informatie overgemaakt:

  1. de contactinformatie van de autoriteiten die bevoegd zijn om de beslissing te nemen, van deze bij wie relevante informatie kan worden bekomen, en van deze aan wie opmerkingen of vragen kunnen worden overgemaakt, alsook de termijnen om dergelijke opmerkingen of vragen in te dienen;
  2. de aard van de mogelijke beslissingen of, indien van toepassing, de ontwerpbeslissing;
  3. indien van toepassing, details betreffende een voorstel om een vergunning of de modaliteiten ervan aan te passen;
  4. een indicatie van de datum en plaats waar de relevante informatie aan het publiek kenbaar gemaakt zal worden en de manier waarop dit zal gebeuren;
  5. de precieze modaliteiten van het openbaar onderzoek;
  6. de voornaamste verslagen en adviezen die gericht werden tot de bevoegde overheid of overheden op het moment waarop het publiek geïnformeerd werd.

De consultatieprocedure kan worden uitgevoerd door middel van een gemeenschappelijk orgaan.

Wanneer de uitvoering van een plan of programma in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen heeft voor het milieu in het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest of een EU-lidstaat, of wanneer het Vlaamse of Waalse Gewest of een EU-lidstaat die waarschijnlijk getroffen zal worden, hierom verzoekt, stuurt de Regering een kopie van het ontwerpplan of -programma, alsook een kopie van de SMB, naar het Gewest of de EU-lidstaat vooraleer het plan of programma wordt aangenomen of wordt onderworpen aan de wetgevingsprocedure. Wanneer het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest of een EU-lidstaat een kopie van het ontwerpplan of -programma en de SMB ontvangt, informeert men de Regering indien men grensoverschrijdend overleg wenst op te starten voor het plan of programma wordt aangenomen of wordt onderworpen aan de wetgevingsprocedure en, indien deze situatie zich voordoet, zullen de Regering en het Gewest of de EU-lidstaat overleg plegen omtrent de mogelijke grensoverschrijdende gevolgen van de uitvoering van het plan of programma en de beoogde maatregelen om deze gevolgen te beperken of elimineren. Wanneer dergelijk overleg plaatsvindt, zullen de Regering en het Gewest of de EU-lidstaat een regeling afspreken om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten en het publiek in het Gewest of de lidstaat wiens grondgebied waarschijnlijk aanzienlijk zal getroffen worden, geïnformeerd zullen worden en hun opmerkingen binnen een redelijke termijn kenbaar kunnen maken. Wanneer de Gewesten of lidstaten overleg dienen te plegen zullen zij in het begin een redelijke termijn afspreken waarbinnen het overleg zal plaatsvinden. Wanneer de bevoegde overheid, wat betreft MER en milieuvergunningen, oordeelt dat een project een aanzienlijke impact kan hebben op het milieu van een ander Gewest, een andere lidstaat of een andere partij bij het Espoo-Verdrag, of wanneer het Gewest, de lidstaat of partij hierom verzoekt, zal de bevoegde overheid alle beschikbare informatie over het project en haar mogelijke grensoverschrijdende gevolgen, alsook de aard van de beslissing die genomen kan worden, overmaken aan de bevoegde overheid. De bevoegde overheid verleent de geadresseerde van deze informatie een redelijke termijn om aan te geven of men wenst deel te nemen aan de besluitvormingsprocedure. Bij een positief antwoord overhandigt de bevoegde overheid zo snel mogelijk de volgende zaken met het oog op de organisatie van het openbaar onderzoek:

  1. de relevante inhoud van het aanvraagdossier van het project;
  2. de gegevens van de overheid waarbij men relevante informatie kan bekomen en waarbij men opmerkingen kan indienen;
  3. de modaliteiten aangaande het openbaar onderzoek;
  4. de termijn waarbinnen de beslissing genomen dient te worden.

De bevoegde autoriteit neemt de opmerkingen die tijdens de procedure geuit werden in overweging en communiceert haar beslissing aan het orgaan dat heeft deelgenomen aan de besluitvormingsprocedure.

Buitenlandse individuen en ngo’s

In België zijn er geen bijzondere ontvankelijkheidsregels voor particulieren of ngo’s van een betrokken land. Derhalve zijn de algemene regels betreffende ontvankelijkheid, termijnen en het gebruik der talen, zoals uiteengezet in 1.4, 1.6 en 1.7 van toepassing. Vreemdelingen of personen die in het buitenland wonen kunnen onder dezelfde voorwaarden als Belgen een verzoek tot nietigverklaring en voorlopige maatregelen indienen (bv. RvS 17 november 2008, nr. 187.971, De Cloedt; RvS 18 januari 2011, nr. 210.478, De Cloedt). Hetzelfde geldt voor buitenlandse ngo’s (bv. RvS 18 juni 2015, nr. 231.609, Sucaet; RvS 14 juni 2018, nr. 241.778, Sucaet).



[1] Zie ook zaak C-529/15.

Laatste update: 28/07/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.