Verjaringstermijnen

Duitsland
Inhoud aangereikt door
European Judicial Network
Europees justitieel netwerk (in burgerlijke en handelszaken)

1 Welke termijnen worden gehanteerd in het burgerlijk procesrecht?

In § 214 tot en met § 229 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Zivilprozessordnung) zijn algemene regels voor procestermijnen te vinden, terwijl de specifieke bepalingen van individuele termijnen elders in dit wetboek te vinden zijn.

In beginsel wordt een onderscheid gemaakt tussen zogenaamde “eigenlijke termijnen” (eigentliche Fristen), als periodes, waarin degenen die bij het proces zijn betrokken, proceshandelingen kunnen of - ter voorkoming van verlies van rechten - moeten verrichten, en zogenaamde “oneigenlijke termijnen” (uneigentliche Fristen), waarbinnen het gerecht ingevolge de wet bepaalde ambtelijke handelingen moet verrichten.

Binnen de “eigenlijke termijnen” wordt vervolgens een onderscheid gemaakt tussen de wettelijke termijnen, waarvan de duur door de wet wordt bepaald, en de gerechtelijke termijnen, waarvan de duur door het gerecht naar eigen goeddunken wordt bepaald. Tot de wettelijke termijnen behoren ook de zogenaamde “fatale termijnen” (Notfristen) volgens § 224, lid 1, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die door het burgerlijk procesrecht steeds als zodanig worden aangeduid en die niet ingekort of verlengd mogen worden.

Daarentegen kunnen gerechtelijke en wettelijke termijnen, niet echter fatale termijnen en oneigenlijke termijnen, door een daartoe strekkende afspraak van de partijen worden ingekort, maar niet worden verlengd. Een termijnwijziging (d.w.z. een verlenging alsook een inkorting) door het gerecht is bij termijnen in beginsel mogelijk; in het geval van wettelijke termijnen alleen in de door de wet vastgestelde gevallen, waarbij in beide gevallen een wijziging door het gerecht steeds alleen dan plaatsvindt indien een partij gewichtige redenen voor een termijnwijziging aannemelijk kan maken.

Voor de partijen in de civiele procedure zijn onder andere de volgende termijnen van belang:

a) In de schuldvorderingsprocedure

In de schuldvorderingsprocedure (Mahnverfahren) kan een bezwaar tegen het betalingsbevel krachtens § 692, lid 1, punt 3, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en een bezwaar tegen de executoriale titel krachtens §§ 700, lid 1, en 339, lid 1, van het wetboek slechts binnen een termijn van twee weken worden ingediend. Indien er geen bezwaar wordt gemaakt en de verzoeker niet binnen zes maanden om de afgifte van een executoriale titel vraagt, heeft het betalingsbevel op grond van § 701 niet langer effect.

b) In de onderzoeksprocedure

  1. Ten behoeve van een tijdige voorbereiding van de mondelinge behandeling met voldoende garantie voor het horen door de rechter wordt in § 132 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als algemene regel bepaald dat voorbereidende conclusies tijdig bij het gerecht moeten worden ingediend, zodat ze minstens een week voor de mondelinge behandeling naar de tegenpartij kunnen worden verstuurd. Voorbereidende conclusies waarin bezwaar wordt aangetekend tegen het indienen van nieuwe argumenten, moeten tijdig worden ingediend, zodat ze minstens drie dagen voor de mondelinge behandeling naar de tegenpartij kunnen worden verstuurd.
  2. Indien de rechter overgaat tot het vaststellen van een zogenaamde eerdere eerste termijn, moet hij de gedaagde een termijn van minimaal twee weken geven voor het indienen van de conclusie van antwoord (§ 275, lid 1, eerste volzin, § 275, lid 3, en § 277, lid 3, van het wetboek). Indien de rechter een schriftelijk gerechtelijk vooronderzoek gelast, moet de gedaagde krachtens § 276, lid 1, eerste volzin, binnen de fatale termijn van twee weken meedelen of hij bereid is om verweer te voeren tegen de eis; krachtens § 276, lid 1, tweede volzin, verleent het gerecht hem minimaal nog eens twee weken voor het indienen van de schriftelijke conclusie van antwoord. De voorzitter van het gerecht kan op zijn beurt de termijn bepalen waarbinnen de eiser schriftelijk op de conclusie van antwoord kan reageren (§ 276, lid 3).
  3. Indien de gedaagde niet tijdig meedeelt dat hij bereid is om verweer te voeren, geeft het gerecht op verzoek van de eiser zonder mondelinge behandeling een vonnis waarbij de (gegronde) eis krachtens § 331, lid 3, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegewezen (een zogenaamd verstekvonnis (Versäumnisurteil)). Een verstekvonnis wordt ook gewezen indien eiser of gedaagde niet ter zitting verschijnen of niet ingaan op de zaak zelf. De partij tegen wie een verstekvonnis is gegeven, beschikt binnen de fatale termijn van twee weken vanaf de betekening van het verstekvonnis over het rechtsmiddel van verzet (§ 338 en § 339, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Indien het verzet ontvankelijk is (met name voor wat betreft de termijn), wordt de procedure teruggebracht naar de situatie van vóór het verzuim.
  4. De fatale termijn voor het instellen van het rechtsmiddel van hoger beroep (Berufung) bedraagt een maand (§ 517 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), de termijn voor de motivering van het hoger beroep twee maanden (§ 520, lid 2). Beide termijnen beginnen te lopen vanaf het moment van de betekening van de volledige uitspraak, doch uiterlijk na het verstrijken van vijf maanden na de uitspraak zelf. Voor het geven van een reactie op het hoger beroep is een gerechtelijke termijn van minimaal twee weken vastgesteld (§ 521, lid 2, en § 277, lid 3, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
  5. Indien de uitspraak van het Hof van Beroep (Berufungsgericht) het rechtsmiddel van cassatie (Revision) niet toelaat, kan daartegen binnen de fatale termijn van een maand vanaf het moment van de betekening van de volledige uitspraak beroep wegens niet-ontvankelijkheid worden aangetekend (§ 544, lid 1, en lid 3, eerste volzin, van het wetboek). De motivering van het beroep moet plaatsvinden binnen twee maanden na de datum waarop de volledige uitspraak wordt betekend, maar uiterlijk zeven maanden nadat de uitspraak is gedaan.
  6. Ook de termijn van cassatie is een fatale termijn, die een maand bedraagt (§ 548 van het wetboek). De termijn voor motivering bedraagt twee maanden (§ 551, lid 2, tweede volzin). Beide termijnen beginnen te lopen vanaf het moment van de betekening van de volledige uitspraak, doch uiterlijk na het verstrijken van vijf maanden na de uitspraak zelf.
  7. Het rechtsmiddel van onmiddellijk beroep (sofortige Beschwerde) tegen onherroepelijk geworden uitspraken (Beschluss) moet binnen de fatale termijn van twee weken vanaf het moment van de betekening van de uitspraak, doch uiterlijk vijf maanden en twee weken na de uitspraak zelf worden ingediend (§ 569, lid 1). Het beroep dat enkel met een schending van het recht (Rechtsbeschwerde) kan worden onderbouwd, moet binnen een fatale termijn van een maand vanaf het moment van de betekening van de beslissing worden ingediend (§ 575, lid 1, eerste volzin) en binnen een termijn van nog een maand worden gemotiveerd (§ 575, lid 2).
  8. Indien een partij zonder dat dit haar kan worden verweten, verzuimt om gebruik te maken van een van de in § 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering genoemde proceshandelingen, (bijvoorbeeld een fatale termijn of een termijn ter motivering van een rechtsmiddel) kan zij indien zij daarom verzoekt, worden teruggebracht naar de situatie van vóór het verzuim. Dit verzoek moet binnen een termijn van twee weken na het wegvallen van de belemmering worden gedaan (§ 234, leden 1 en 2).

Voor zover het moment van de betekening bepalend is voor de aanvang van een termijn (zie het antwoord op vraag 4), moet worden nagegaan of de betekening daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. In het geval van een plaatsvervangende betekeningswijze is het voor de rechtsgeldigheid daarvan in beginsel niet bepalend of de ontvanger het stuk daadwerkelijk ontvangt. Voorwaarde is echter steeds dat zich op het vermelde adres daadwerkelijk (nog) de woning of bedrijfsruimte bevindt van degene aan wie het stuk is gericht.

Indien de ontvanger niet in kennis is gesteld van de procedure en derhalve ook geen rechtsmiddel heeft kunnen instellen tegen de genomen beslissing, kan hij onder bepaalde voorwaarden verzoeken om herstel in de vorige toestand: zie het antwoord op vraag 4. Wat betreft de bepalende aanvang van de termijn wordt verwezen naar het antwoord op vraag 16.

2 Lijst van feestdagen die worden aangemerkt als niet-werkdag zoals voorgeschreven in Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van 3 juni 1971.

  • Nieuwjaarsdag: 1 januari
  • Driekoningen: 6 januari (alleen in Baden-Württemberg, Beieren, Saksen-Anhalt)
  • Internationale Vrouwendag: 8 maart (alleen in Berlijn)
  • Goede Vrijdag: de datum varieert, ongeveer eind maart – begin april
  • Eerste Paasdag: de datum varieert, ongeveer eind maart – begin april
  • Tweede Paasdag: de datum varieert, ongeveer eind maart – begin april
  • Dag van de Arbeid: 1 mei
  • Hemelvaart: de datum varieert, in mei
  • Eerste Pinksterdag: de datum varieert, in mei of juni
  • Tweede Pinksterdag: de datum varieert, in mei of juni
  • Sacramentsdag: de datum varieert, ongeveer eind mei – half juni (alleen in Baden-Württemberg, Beieren, Hessen, Noordrijn-Westfalen, Rijnland-Palts, Saarland, Saksen (regionaal) en Thüringen (regionaal))
  • Maria Hemelvaart: 15 augustus (alleen in Beieren (regionaal) en in Saarland)
  • Dag van de Duitse Eenwording: 3 oktober
  • Hervormingsdag: 31 oktober (alleen in Brandenburg, Bremen, Hamburg, Mecklenburg-Voor-Pommeren, Nedersaksen, Saksen, Saksen-Anhalt, Sleeswijk-Holstein, Thüringen)
  • Allerheiligen: 1 november (alleen in Baden-Württemberg, Beieren, Noordrijn-Westfalen, Rijnland-Palts, Saarland)
  • Boete- en Biddag (Buß- und Bettag): de datum varieert, ongeveer half – eind november (alleen in Saksen)
  • Eerste Kerstdag: 25 december
  • Tweede Kerstdag: 26 december

3 Welke algemene regels gelden er voor de termijnen in de verschillende civiele procedures?

In § 222, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt bepaald dat op het berekenen van alle procestermijnen de voorschriften van het Burgerlijk Wetboek, derhalve § 187 tot en met § 193 van het Burgerlijk Wetboek (Bürgerliches Gesetzbuch), van toepassing zijn.

Voor het berekenen van termijnen zie onder vraag 7 tot en met 9.

4 Indien een handeling of formaliteit binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wat is dan het moment van aanvang?

Doorgaans is de aanvang van een termijn gebonden aan de betekening van een stuk, waarop moet worden gereageerd, of aan de beslissing waartegen een rechtsmiddel kan worden ingesteld (vergelijk bijvoorbeeld § 276, lid 1, eerste volzin, § 329, lid 2, tweede volzin, en § 339, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Ook § 517, § 548 en § 569, lid 1, tweede volzin, van het wetboek bepalen dat de beroepstermijn aanvangt op het moment van de betekening van de beslissing; indien de betekening niet of niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en er geen herstel krachtens § 189 van het wetboek heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan na het verstrijken van vijf maanden na de uitspraak zelf. De termijn van vijf maanden treedt dan in de plaats van de betekening. Een vergelijkbare regeling is te vinden in § 544 lid 3, eerste volzin, van het wetboek voor een beroep wegens niet-ontvankelijkheid, echter hier is pas na het verstrijken van zes maanden sprake van een de betekening vervangende werking.

Een andere aanvang van de termijn is in het bijzonder van toepassing op rechtsmiddelen waarmee in bijzondere gevallen de rechtskracht van het vonnis kan worden doorbroken:

  • de termijn voor het verzoek tot herstel in de vorige toestand (Wiedereinsetzung in den vorigen Stand) vangt aan op de dag waarop de belemmering is weggevallen (§ 234, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering);
  • de termijn voor het indienen van een klacht omtrent het horen krachtens § 321 bis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Anhörungsrüge) vangt aan op het moment dat de betrokkene op de hoogte is geraakt van het feit dat het recht om door het gerecht te worden gehoord, is geschonden (§ 321 bis, lid 2, eerste volzin);
  • de termijn voor het indienen van een eis tot nietigverklaring (Nichtigkeitsklage) en de eis tot herroeping ((Restitutionsklage, revisie van de procedure, § 578 e.v. van het wetboek) vangt aan op de dag waarop de partij op de hoogte is geraakt van de vernietigingsgrond, echter niet vóór het intreden van de rechtskracht van de uitspraak (§ 586, lid 2, eerste volzin).

Indien deze vraag gaat over het moment waarop een binnen een termijn te verrichten handeling in werking treedt zodat de termijn in acht wordt genomen, luidt het antwoord als volgt:

Een procestermijn is in acht genomen indien de proceshandeling vóór het verstrijken van de laatste dag van de termijn wordt verricht; in de regel wordt hierbij het betrokken stuk ingediend bij het gerecht. Het gaat derhalve in beginsel niet om het moment van verzenden, maar om het moment van de ontvangst door het gerecht. De termijn kan echter tot het laatste moment worden benut, dat wil zeggen tot 24.00 uur van de laatste dag, ook indien er niet meer van uit kan worden gegaan dat iemand bij het gerecht daadwerkelijk nog kennis kan nemen van het stuk.

Indien deze vraag echter gaat over hoe het begin van de termijn moet worden vastgesteld, luidt het antwoord als volgt:

Indien voor het begin van een termijn een gebeurtenis of een in de loop van een dag vallend moment doorslaggevend is, wordt in § 187, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek bepaald dat deze dag bij het bepalen van de termijn niet wordt meegerekend.

5 Is het moment waarop een termijn begint te lopen afhankelijk van de manier waarop het document wordt bezorgd of betekend (betekening door een deurwaarder of per post)?

Nee. Voor zover het voor de aanvang van een termijn aankomt op het moment van de betekening (zie het antwoord op vraag 4), is de wijze van betekening niet van belang. De betekening vindt plaats op het moment dat het te betekenen stuk wordt overhandigd aan de ontvanger (§ 177 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), of indien een van de in de § 178, § 180, § 181 van het wetboek genoemde plaatsvervangende betekeningswijzen wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld overhandiging aan een volwassen familielid, deponeren in de brievenbus).

6 Als de termijn ingaat vanaf een gebeurtenis, wordt de dag van deze gebeurtenis dan meegerekend in de berekening van de termijn?

Indien voor het begin van een termijn een gebeurtenis of een in de loop van een dag vallend moment doorslaggevend is, wordt in § 187, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek bepaald dat deze dag bij het bepalen van de termijn niet wordt meegerekend.

7 Indien de looptijd van een termijn in dagen is vastgesteld, geldt het aantal dagen dan in kalenderdagen of alleen in werkdagen?

De aangeduide dagen zijn kalenderdagen en geen werkdagen. In het geval echter dat het einde van de termijn zou vallen op een zondag, zaterdag of een algemeen erkende feestdag, zou de termijn niet aflopen op die dag maar op de daaropvolgende werkdag (§ 222, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en § 193 van het Burgerlijk Wetboek).

8 En als die termijn in weken, maanden of jaren is vastgesteld?

Een termijn die op weken, maanden of een periode van meerdere maanden – een jaar, halfjaar of kwartaal – is bepaald, eindigt in het geval dat bij de berekening van de termijn de dag waarop de bepalende gebeurtenis of het bepalende moment valt (aanvangsdag), niet wordt meegerekend, met het verstrijken van de desbetreffende dag van de laatste week of de laatste maand, die door de benoeming of het getal daarvan overeenkomt met de dag waarop de gebeurtenis of het moment valt. In het geval dat het begin van een dag voor de aanvang van de termijn het bepalende moment is, en deze dag dus bij de berekening van de termijn wordt meegeteld, eindigt de termijn daarentegen met het verstrijken van de desbetreffende dag van de laatste week of de laatste maand, die voorafgaat aan de dag die door de benoeming of het getal daarvan overeenkomt met de aanvangsdag van de termijn (§ 222, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en § 188, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek).

Wanneer, in het geval van een door maanden bepaalde termijn, de voor het verstrijken daarvan bepalende dag ontbreekt in de betrokken maand, eindigt de termijn met het verstrijken van de laatste dag van de maand (bijvoorbeeld aanvang van de termijn 30 januari, einde van de termijn 28 februari) (§ 188, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek).

9 Wanneer verstrijken dergelijke termijnen?

Zie vraag 8.

10 Indien de termijn afloopt op een zaterdag, een zondag, een feestdag of een niet-werkdag, wordt deze dan verlengd tot de volgende werkdag?

In het geval dat de termijn afloopt op een zaterdag, zondag of erkende feestdag, is niet die dag beslissend, maar wel de daarop volgende werkdag (§ 222, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en § 193 van het Burgerlijk Wetboek).

11 Zijn er omstandigheden waarin termijnen worden verlengd? Wat zijn de voorwaarden voor dergelijke verlengingen?

In beginsel kan het gerecht naar eigen goeddunken de termijn verlengen. Fatale termijnen kunnen echter niet worden verlengd. In sommige gevallen moet de andere partij toestemming geven.

12 Welke termijnen gelden voor het instellen van een beroep?

  1. De fatale termijn voor het instellen van het rechtsmiddel van hoger beroep (Berufung) bedraagt een maand (§ 517 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), de termijn voor de motivering van het hoger beroep twee maanden (§ 520, lid 2). Beide termijnen beginnen te lopen vanaf het moment van de betekening van de volledige uitspraak, doch uiterlijk na het verstrijken van vijf maanden na de uitspraak zelf. Voor het geven van een reactie op het hoger beroep is een gerechtelijke termijn van minimaal twee weken vastgesteld (§ 521, lid 2, en § 277, lid 3, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
  2. Indien de uitspraak van het Hof van Beroep (Berufungsgericht) het rechtsmiddel van cassatie (Revision) niet toelaat, kan daartegen binnen de fatale termijn van een maand vanaf het moment van de betekening van de volledige uitspraak beroep wegens niet-ontvankelijkheid worden aangetekend (§ 544, lid 1, en lid 3, eerste volzin, van het wetboek). Overeenkomstig § 544 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet de motivering van het beroep plaatsvinden binnen twee maanden na de datum waarop de volledige uitspraak wordt betekend, maar uiterlijk zeven maanden nadat de uitspraak is gedaan.
  3. Ook de termijn van cassatie is een fatale termijn, die een maand bedraagt (§ 548 van het wetboek). De termijn voor motivering bedraagt twee maanden (§ 551, lid 2, tweede volzin). Beide termijnen beginnen te lopen vanaf het moment van de betekening van de volledige uitspraak, doch uiterlijk na het verstrijken van vijf maanden na de uitspraak zelf.
  4. Het rechtsmiddel van onmiddellijk beroep (sofortige Beschwerde) tegen onherroepelijk geworden uitspraken (Beschluss) moet binnen de fatale termijn van twee weken worden ingediend (§ 569, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De fatale termijn begint te lopen vanaf de datum van betekening, doch uiterlijk vijf maanden na de uitspraak zelf. Het beroep dat enkel met een schending van het recht (Rechtsbeschwerde) kan worden onderbouwd, moet binnen een fatale termijn van een maand vanaf het moment van de betekening van de beslissing worden ingediend (§ 575, lid 1, eerste volzin) en binnen een termijn van nog een maand worden gemotiveerd (§ 575, lid 2).
  5. Indien een partij zonder dat dit haar kan worden verweten, verzuimt om gebruik te maken van een van de in § 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering genoemde proceshandelingen, (bijvoorbeeld een fatale termijn of een termijn ter motivering van een rechtsmiddel) kan zij indien zij daarom verzoekt, worden teruggebracht naar de situatie van vóór het verzuim. Dit verzoek moet binnen een termijn van twee weken na het wegvallen van de belemmering worden gedaan (§ 234, leden 1 en 2).

Daarnaast kennen het Duitse burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht bijvoorbeeld de volgende bijzondere termijnen:

  1. In een scheidsrechterlijke procedure kan de scheidsrechterlijke uitspraak, voor zover de partijen niet anderszins zijn overeengekomen, binnen drie maanden na datum van ontvangst van de scheidsrechterlijke uitspraak met een eis tot vernietiging bij het gerecht worden aangevochten (§ 1059, lid 3, eerste en tweede volzin).
  2. De heropening van een procedure die is afgesloten met een einduitspraak die rechtskracht heeft gekregen, kan plaatsvinden door middel van een eis tot nietigverklaring (Nichtigkeitsklage) of een eis tot herroeping (Restitutionsklage) (§ 586, leden 1 en 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) binnen de fatale termijn van een maand vanaf de dag waarop de partij op de hoogte is geraakt van de vernietigingsgrond.
  3. Voorts kan het gerecht in geval van de zelfstandige bewijsprocedure (selbständiges Beweisverfahren) (§ 494 bis, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en beslag (Arrest) (§ 926, lid 1) de partij een termijn stellen ten behoeve van het indienen van een eis.
  4. Indien een huurder niet uiterlijk na het verstrijken van de tweede kalendermaand na de ontvangst van een daartoe strekkend verzoek heeft ingestemd met een verhoging van de huur tot de ter plaatse gangbare huurprijs, kan de verhuurder binnen nog eens drie maanden een eis instellen tot het verlenen van instemming (§ 558 ter, lid 2, eerste en tweede volzin).
  5. Indien een werknemer zich wil beroepen op de nietigheid van zijn ontslag, moet hij binnen drie weken na ontvangst van de schriftelijke ontslagmededeling een eis indienen bij de rechtbank voor arbeidszaken (§ 4, eerste volzin, van de arbeidsbeschermingswetgeving (Kündigungsschutzgesetz)). Indien hij deze termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wordt de geldigheid van het ontslag verondersteld.

13 Kunnen rechtbanken termijnen veranderen, met name de termijnen waarbinnen een partij moet verschijnen, of een bijzondere datum vaststellen waarop een partij moet verschijnen?

In beginsel kan het gerecht naar eigen goeddunken het tijdstip en de datum van zittingen vaststellen, waarbij dit eigen goeddunken gebonden is aan de verplichting tot procesbevordering en de bepaling om zittingen alleen in noodgevallen naar zondagen, algemene feestdagen of zaterdagen te verplaatsen.

Bij de oproeping voor een zitting moet het gerecht een oproepingstermijn in acht nemen van minimaal een week bij processen waarbij procesvertegenwoordiging vereist is en van drie dagen in overige processen. Deze termijnen kunnen alleen met overeenstemming van de partijen of op verzoek van een partij worden ingekort.

Ten behoeve van de zitting voor de mondelinge behandeling moet het gerecht krachtens § 141, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepalen dat beide partijen in persoon behoren te verschijnen, indien dat ter verduidelijking van de feiten lijkt geboden. Het gerecht kan echter afzien van deze eis indien van de partij wegens een grote afstand (zie vraag 8) of wegens een andere gewichtige reden niet kan worden verlangd om in persoon te verschijnen. Als “overige gewichtige reden” (sonstiger wichtiger Grund) in de zin van § 141, lid 1, tweede volzin, geldt elke voor de partij gewichtige reden, zoals bijvoorbeeld ziekte, reeds geplande vakantie, overwerktheid of de te verwachten psychische belasting bij de ontmoeting met de andere partij.

Voorts wordt in § 227, lid 1, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaald dat het gerecht op verzoek van een partij om “substantiële redenen” (erhebliche Gründe) een zitting ten behoeve van de mondelinge behandeling kan schorsen of verzetten, en een behandeling kan verdagen. Als substantiële reden in de zin van dit voorschrift wordt niet aangemerkt het verwijtbare wegblijven van een partij of haar niet verschoonbare slechte voorbereiding. Als substantiële redenen worden de niet-naleving van oproepings- of indieningstermijnen, een noodzakelijke wisseling van advocaat, de ziekte van een getuige, advocaat, partij of hun verhindering wegens het overlijden van een naaste bloedverwant aangemerkt. De substantiële reden voor een verzoek voor verzetting van de zitting moet op verzoek van het gerecht aannemelijk worden gemaakt en wordt strenger gecontroleerd naarmate het verzoek korter voor de zitting wordt gedaan. Na het afschaffen van de gerechtelijke vakantieperiode maakt § 227, lid 3, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering het bovendien mogelijk om in de periode van 1 juli tot en met 31 augustus op verzoek van een partij de zitting te verzetten.

14 Indien een partij die verblijft op een plaats waar hij voor een termijnverlenging in aanmerking komt, van een tot hem gerichte beslissing in kennis wordt gesteld op een plaats waar degenen die daar verblijven niet voor een termijnverlenging in aanmerking komen, verliest die partij dan het recht op termijnverlenging?

Omdat het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland niet over dergelijke geografische bijzonderheden beschikt, is er geen reden voor bijzondere regelingen. Het Duitse burgerlijke procesrecht kent derhalve geen algemene termijnverlenging voor personen waarvan de woonplaats op grotere afstand van het bevoegde gerecht is gelegen. In § 141, lid 1, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt echter bepaald dat het gerecht in individuele gevallen kan afzien van de eis dat een partij in persoon moet verschijnen, indien van die partij niet kan worden verlangd om in persoon te verschijnen, vanwege de “grote afstand” (große Entfernung) van de woonplaats van die partij tot het gerecht. Daarbij geldt een afstand van honderden kilometers gezien de tegenwoordig meestal goede verkeersomstandigheden niet als “groot”. Niettemin moet er worden gekeken naar alle omstandigheden van het specifieke geval, waaronder de gezondheidstoestand van de partij.

Daar een regeling ontbreekt voor verlenging van een termijn voor partijen waarvan de woonplaats zich in een afgelegen gebied bevindt, kent de Duitse rechtsorde ook niet het probleem van erkenning van hun andere woonplaats.

15 Welke sancties staan op de niet-naleving van een termijn?

De niet-naleving van een termijn kan verschillende rechtsgevolgen hebben, bijvoorbeeld:

  1. In § 296, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt bepaald dat aanklagende en verwerende rechtsmiddelen die pas na het verstrijken van een daartoe bepaalde termijn worden ingediend, alleen kunnen worden toegelaten indien volgens de eigen overtuiging van het gerecht de toelating daarvan de afronding van het rechtsgeding niet zal vertragen of indien de partij afdoende redenen heeft aangedragen ter verschoning van de niet-naleving. Krachtens dit voorschrift blijven rechtmatig afgewezen aanklagende en verwerende rechtsmiddelen ook in de beroepsprocedure buiten beschouwing (§ 531, lid 1, van het wetboek).
  2. Indien de gedaagde in het gerechtelijk vooronderzoek krachtens § 276 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet binnen twee weken na de ontvangst van de eis zijn bereidheid tot verweer toont, kan op verzoek van de eiser tegen hem een verstekvonnis worden uitgevaardigd (§ 276, lid 1, eerste volzin, § 276, lid 2 en § 331, lid 3, van het wetboek).
  3. Indien de schuldenaar in de schuldvorderingsprocedure de termijn voor het indienen van een verweer tegen een betalingsbevel ongebruikt voorbij laat gaan (§ 692, lid 1, punt 3, en § 694 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), wordt op verzoek van de schuldeiser een executoriale titel uitgevaardigd (§ 699, lid 1, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
  4. De niet-naleving van een termijn voor het instellen van een rechtsmiddel heeft tot gevolg dat de beslissing rechtskracht verkrijgt (§ 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Hetzelfde geldt voor de niet-naleving van de termijn voor het aantekenen van verzet tegen een verstekvonnis of een executoriale titel. (Bij het verzet (Einspruch) gaat het niet om een “rechtsmiddel” in technische zin, omdat daarover niet een hogere, maar dezelfde instantie beslist.) De niet-naleving van de termijn voor het motiveren van het hoger beroep, de cassatie of het beroep in verband met schending van het recht heeft tot gevolg dat het rechtsmiddel als niet-ontvankelijk wordt verworpen (§ 522, lid 1, § 552, lid 1, en § 577, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
  5. Hetzelfde geldt met betrekking tot de termijn voor motivering van het beroep wegens niet-ontvankelijkheid (§ 544, lid 4).

16 Als de termijn is verstreken, welke rechtsmiddelen hebben dan de partijen die deze hebben laten verstrijken, d.w.z. de niet verschenen partijen?

Bij niet-naleving van een termijn beschikt de partij, gelet op de onder punt 15 genoemde sancties, over de volgende rechtsmiddelen:

  1. In gevallen als bedoeld in § 296, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de partij de mogelijkheid zich te verschonen van de niet-naleving van de termijn (zie hierboven). De desbetreffende partij moet in dat geval uiteenzetten en op verzoek van het gerecht aantonen dat haar de niet-naleving van de termijn niet kan worden verweten. Indien zij dat inderdaad kan aantonen, moet het gerecht ook de te late reactie in zijn overwegingen meenemen.
  2. De partij tegen wie een verstekvonnis is uitgevaardigd, kan hiertegen verzet aantekenen (§ 338 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Indien het verzet ontvankelijk is, dat wil met name zeggen dat het met inachtneming van de wettelijke vorm en termijn is ingediend (§ 339 en § 340 van het wetboek), wordt de procedure, voor zover het verzet daartoe strekt, teruggebracht naar de situatie van vóór het verstek (§ 342).
  3. Ook tegen een in een schuldvorderingsprocedure uitgevaardigde executoriale titel kan verzet worden aangetekend, omdat deze krachtens § 700 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelijk is aan een verstekvonnis.
  4. Bij de termijnen voor rechtsmiddelen en de termijn om verzet aan te tekenen, gaat het om zogenaamde fatale termijnen. Indien een partij buiten haar schuld heeft verzuimd om een fatale termijn na te leven, kan zij verzoeken om herstel in de vorige toestand (§§ 233 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De partij moet hierbij de wettelijke termijn en vorm in acht nemen (§ 234 en § 236, lid 1, van het wetboek). De feiten die de niet-naleving van de termijn moeten rechtvaardigen, moeten worden uiteengezet en aangetoond (§ 236, lid 2). Binnen de verzoektermijn moet de niet verrichte proceshandeling worden verricht; een voorbeeld hiervan is het instellen van hoger beroep.
  5. De mogelijkheid tot herstel in de vorige toestand bestaat onder andere ook in het geval van niet-naleving van de termijn voor motivering van een hoger beroep, cassatie of beroep in verband met schending van het recht.
Laatste update: 18/01/2024

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.