Bewijsverkrijging

Als u een gerechtelijke procedure inleidt, is het meestal van cruciaal belang dat u bewijsmateriaal aan het gerecht voorlegt ter staving van uw vordering.

Klik op de vlag van het betrokken land voor gedetailleerde informatie.

Bewijsverkrijging in burgerlijke procedures mag niet stoppen aan de grenzen van een lidstaat. Soms kan het nodig zijn om bewijzen te verkrijgen in een andere lidstaat dan die waar u uw verblijfplaats heeft. Het kan bijvoorbeeld nodig zijn getuigen of deskundigen te horen in andere lidstaten dan wel een inspectiebezoek af te leggen in een andere lidstaat. Wat de grensoverschrijdende bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken binnen de Europese Unie betreft, wordt de justitiële samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten geregeld bij Verordening (EU) 2020/1783 van 25 november 2020, die met ingang van 1 juli 2022 in de plaats is gekomen van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van 28 mei 2001.

Het gedecentraliseerde IT-systeem als verplicht communicatiemiddel voor de verzending en ontvangst van verzoeken, formulieren en andere mededelingen, zal echter pas worden gebruikt vanaf 1 mei 2025 (de eerste dag van de maand volgend op de periode van drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de uitvoeringshandeling als bedoeld in artikel 25 (zie voor nadere gegevens artikel 35 van Verordening (EU) 2020/1783)).

Links

Bewijsverkrijging — kennisgevingen van de lidstaten en een zoekinstrument voor het vinden van de bevoegde (gerechtelijke) instantie(s)

Bewijsverkrijging via videoconferentie

Praktische handleiding voor de toepassing van de verordening betreffende bewijsverkrijging van 2001  PDF (74 Kb) en

Praktische handleiding over het gebruik van videoconferenties om bewijs te verkrijgen in burgerlijke en handelszaken  PDF (724 Kb) en

Laatste update: 20/01/2023

Deze pagina wordt beheerd door de Europese Commissie. De informatie op deze pagina geeft niet noodzakelijk het officiële standpunt van de Europese Commissie weer. De Commissie aanvaardt geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens waarnaar in dit document wordt verwezen. Gelieve de juridische mededeling te raadplegen voor de auteursrechtelijke regeling voor Europese pagina's.

Bewijsverkrijging - België

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

In het Belgische rechtsstelsel wordt er een onderscheid gemaakt tussen het burgerlijk recht en het handelsrecht. Het handelsrecht is bijzonder recht voor handelaars, het burgerlijk recht geldt als gemeen recht.

Het burgerrechtelijke bewijsrecht is terug te vinden in het Burgerlijk Wetboek (hierna het "BW" genoemd), vanaf artikel 1315 BW. Het is een gesloten systeem met strak geregelde bewijsmiddelen (zie punt 5 a voor nadere gegevens).

Het handelsrechtelijke bewijsrecht is opgenomen in artikel 25 van het Wetboek van Koophandel (hierna het "W.Kh." genoemd). Het belangrijkste kenmerk is de openheid van het systeem en de vrijheid van het bewijs in handelszaken. Artikel 25 W.Kh. luidt als volgt: "(b)ehalve door de bewijsmiddelen die het burgerlijk recht toelaat, kunnen handelsverbintenissen ook worden bewezen door getuigen in alle gevallen waarin de rechtbank oordeelt dit te moeten toestaan, behoudens de uitzonderingen bepaald voor bijzondere gevallen. Koop en verkoop kan bewezen worden door middel van een aanvaarde factuur, onverminderd de andere bewijsmiddelen die door de wetten op de koophandel zijn toegelaten."

Procestechnische aspecten van het bewijs in burgerlijke en handelszaken worden geregeld in het Gerechtelijk Wetboek (hierna het "Ger.W." genoemd), vanaf artikel 870 Ger.W. In artikel 876 Ger.W. is bepaald dat de rechtbank het aanhangige geschil berecht volgens de bewijsregels die van toepassing zijn op de aard van het geschil. Het gaat dus om een burgerlijk geschil of om een handelsgeschil.

Het bewijs van een feit, een stelling of een bewering moet worden geleverd door de partij die zich erop beroept. Hij die de uitvoering van een verbintenis vordert, moet het bestaan daarvan bewijzen. Omgekeerd moet hij die beweert bevrijd te zijn, het bewijs leveren van de betaling of van het feit dat het tenietgaan van zijn verbintenis heeft teweeggebracht (artikel 1315 BW). In een rechtsgeding moet iedere partij het bewijs leveren van de feiten die zij aanvoert (artikel 870 Ger.W.: "actori incumbit probatio"). Het is dan aan de tegenpartij om de bewijswaarde van die feiten - indien mogelijk en toegestaan - te weerleggen.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Op voorwaarde dat de openbare orde en de nationale veiligheid er zich niet tegen verzetten, komen alle feiten in aanmerking om te worden bewezen. Er zijn wel drie beperkingen van het recht op bewijs tijdens een geding. Vooreerst moet het te bewijzen feit ter zake dienend zijn. Vervolgens moet het te bewijzen feit afdoend zijn, hetgeen betekent dat het de rechter moet kunnen overtuigen bij de definitieve beslechting van het geschil. Ten slotte moet het bewijzen van bepaalde feiten toelaatbaar zijn: de persoonlijke levenssfeer, het beroepsgeheim en het briefgeheim mogen dus niet worden geschonden.

Vermoedens zijn in beginsel weerlegbaar door de tegenpartij. Enkel de onweerlegbare vermoedens ("iure et de iure") kunnen onmogelijk worden tegengesproken; er is zelfs een verbod op tegenbewijs. De weerlegbare vermoedens ("iuris tantum") kunnen en mogen wel worden weerlegd met bewijsmiddelen: aan de hand van gereguleerde technieken in het burgerlijk recht, vrij in het handelsrecht.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De rechter moet overtuigd zijn van de door de partijen aangevoerde elementen. Het overtuigen van de rechter heeft te maken met de bewijswaarde of de geloofwaardigheid van die elementen. Indien de rechter van oordeel is dat het aangevoerde element het geschil kan helpen oplossen en dat het element een betrouwbare weergave van de realiteit is, kent hij bewijswaarde toe aan het element. Het is trouwens pas vanaf het moment dat de rechter aan iets een bewijswaarde heeft toegekend dat er van een bewijs kan worden gesproken.

Bewijswaarde is eerder subjectief, bewijskracht daarentegen is strikt objectief. De bewijskracht hangt af van de betrouwbaarheid die van een bewijsmiddel kan worden verwacht. De wet zal enkel bewijskracht toekennen aan bewijsmiddelen die een voldoende betrouwbaarheidsgraad bieden, want de rechter wordt immers zijn beoordelingsmacht ontnomen. Dit is het geval voor het schriftelijk bewijs. Indien de rechter de inhoud van een rechtmatig verkregen schriftelijk bewijs interpreteert op een wijze die onverenigbaar is met de bewoordingen ervan, schendt hij de bewijskracht van akten. De benadeelde partij kan dit aanvoeren als middel voor het Hof van Cassatie.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Een partij die een bewering doet, moet deze kunnen bewijzen. In sommige gevallen kan de rechter een partij gelasten om bewijselementen aan te dragen, zoals bij de ambtshalve opgelegde eed (artikel 1366 BW). De rechter kan onder strikte voorwaarden aan een partij de eed opleggen, hetzij om de beslissing van de zaak daarvan afhankelijk te maken, hetzij louter om het bedrag van de veroordeling te bepalen.

De rechter kan de partijen verhoren, en ambtshalve een getuigenverhoor bevelen, tenzij de wet hem dit verbiedt (artikel 916 Ger.W.). Hij kan eveneens een deskundigenonderzoek gelasten om vaststellingen te laten doen of om een technisch advies te verkrijgen (artikel 962 Ger.W.).

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Onderzoeksmaatregelen moeten door een partij worden gevorderd in de vorm van een hoofdvordering of van een tussenvordering. Het daaropvolgende vonnis van de rechter kan de gevraagde onderzoeksmaatregelen, met opgave van redenen, afwijzen of toestaan.

In het geval van schriftonderzoek (artikel 883 Ger.W.) of valsheidsonderzoek (artikel 895 Ger.W.) beveelt de rechter de partijen voor hem te verschijnen (al dan niet bijgestaan door hun advocaten) en alle titels, documenten en stukken van vergelijking, respectievelijk het van valsheid betichte stuk, mee te brengen. De rechter kan de zaak onmiddellijk behandelen of laten neerleggen op de griffie waarna hij zelf onderzoeksmaatregelen kan treffen of laten treffen door een deskundige. Uiteindelijk doet de rechter uitspraak over het schriftonderzoek of het valsheidsonderzoek.

Indien een partij aanbiedt het bewijs te leveren door een of meerdere getuigen, kan de rechter die bewijslevering toestaan indien het bewijs toelaatbaar is (artikel 915 Ger.W.). Indien de wet het hem niet verbiedt, kan de rechter een getuigenverhoor bevelen. De getuigen worden opgeroepen door de griffier ten minste acht dagen vóór de dag van hun verhoor. Ze moeten de eed afleggen en worden afzonderlijk gehoord door de rechter. De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een partij vragen stellen aan de getuige. Het getuigenis wordt op schrift gesteld, voorgelezen, desgevallend verbeterd en aangevuld, waarna het getuigenverhoor wordt gesloten.

Het deskundigenonderzoek kan via een vonnis door de rechter worden gelast om een geschil op te lossen of te vermijden. Het onderzoek mag enkel vaststellingen of een technisch advies betreffen (artikel 962 Ger.W.). De deskundige voert zijn opdracht uit onder toezicht van de rechter. De partijen stellen aan de deskundige alle nodige stukken ter beschikking en voldoen aan al zijn relevante verzoeken. Het verslag moet worden ingediend binnen een door de rechter vastgestelde termijn. Indien het verslag strijdig is met zijn overtuiging, is de rechter niet verplicht het advies van de deskundige te volgen.

De rechter kan, op vraag van de partijen of ambtshalve, een plaatsopneming bevelen (artikel 1007 Ger.W.). Deze geschiedt al dan niet in tegenwoordigheid van de partijen, hetzij door de rechter die de plaatsopneming heeft bevolen, hetzij door een aangewezen rechter, hetzij door een persoon met een ambtelijke opdracht. Van alle verrichtingen en bevindingen wordt een proces-verbaal opgemaakt dat ter kennis wordt gebracht van de partijen.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechter is nooit verplicht om in te gaan op de vraag van een partij om onderzoeksmaatregelen te treffen. Indien daarentegen een ambtelijke opdracht wordt gericht aan een rechter, is de rechter verplicht die te doen uitvoeren (artikel 873 Ger.W.).

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Er bestaan vijf soorten van bewijsmiddelen in het (gemeen) burgerlijk recht: het schriftelijk bewijs, het bewijs door getuigen, de vermoedens, de bekentenis van partijen en de eed (artikel 1316 BW).

Het schriftelijk bewijs (artikel 1317 BW) kan worden geleverd via een authentieke akte of via een onderhandse akte. Een authentieke akte is een akte die in de wettelijke vorm is verleden door een bevoegde openbare ambtenaar (bijvoorbeeld een notaris of een ambtenaar van de burgerlijke stand) en levert tussen partijen en ten aanzien van derden een volledig bewijs op van de overeenkomst die erin is vervat. Een erkende onderhandse akte, ondertekend door alle betrokken partijen en opgesteld in evenveel exemplaren als er partijen zijn, levert tussen partijen een volledig bewijs op. Een akte voor een notaris of een onderhandse akte moet worden opgemaakt voor alle zaken die de som of de waarde van 375 EUR te boven gaan (artikel 1341 BW).

Het bewijs door getuigen (artikel 1341 BW) is niet toelaatbaar tegen en boven de inhoud van schriftelijke akten. Indien er slechts een begin van bewijs door geschrift is, of indien het onmogelijk was om een schriftelijk bewijs op te maken, wordt het getuigenbewijs toch aanvaard.

Vermoedens (artikel 1349 BW) zijn gevolgtrekkingen die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit. Vermoedens kunnen geen afbreuk doen aan de inhoud van schriftelijke akten, maar kunnen wel - zoals getuigenissen - een begin van bewijs door geschrift aanvullen en schriftelijke akten vervangen wanneer het onmogelijk is deze op te stellen.

De bekentenis van partijen (artikel 1354 BW) is hetzij gerechtelijk, hetzij buitengerechtelijk. Een gerechtelijke bekentenis is een verklaring die in rechte wordt gedaan door een partij of door haar bijzonder gevolmachtigde en levert een volledig bewijs op tegen hem die de bekentenis heeft gedaan. Een buitengerechtelijke bekentenis daarentegen is aan geen enkel vormvereiste onderworpen.

De eed (artikel 1357 BW) is ofwel door de ene aan de andere partij opgedragen (de beslissende eed), ofwel ambtshalve door de rechter opgelegd. In het geval van de beslissende eed levert de gedane eed alleen bewijs op ten voordele van hem die de eed heeft opgedragen of tegen hem.

Het bewijs in handelszaken (artikel 25 W.Kh.) is vrij, maar er is wel een specifieke vorm van bewijs, namelijk de aanvaarde factuur bij koopcontracten. Met een aanvaarde factuur kan een handelaar immers voor zichzelf een bewijsstuk creëren, terwijl andere schriftelijke akten moeten uitgaan van de tegenpartij om als bewijsmiddel te kunnen dienen.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Het getuigenbewijs is als zelfstandig bewijsmiddel geregeld in het Burgerlijk Wetboek; de procestechnische aspecten van het getuigenbewijs zijn geregeld in het Gerechtelijk Wetboek. Het deskundigenonderzoek is louter een wijze van bewijsvoering en is geregeld in het Gerechtelijk Wetboek. De partijen kunnen de rechter vragen om getuigen op te roepen, maar zij mogen niet op eigen initiatief deskundigen aanstellen. Enkel de rechter kan dat doen.

Geschreven bewijsmiddelen hebben bewijskracht zodat de rechter de inhoud ervan moet respecteren, het deskundigenadvies of –verslag heeft dat niet. Indien het advies of verslag strijdig is met zijn overtuiging, is de rechter niet verplicht het te volgen (artikel 962 Ger.W.).

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Er bestaat een hiërarchie in de gereguleerde bewijstechnieken. De bekentenis en de eed staan aan de top. Een geschreven akte gaat steeds boven getuigen en vermoedens. Authentieke akten leveren een volledig bewijs op tussen partijen en ten aanzien van derden, terwijl erkende onderhandse akten een volledig bewijs opleveren tussen partijen. Getuigenissen en vermoedens mogen slechts worden ingeroepen indien er een onvolledig geschrift bestaat of indien het onmogelijk was om een geschrift op te stellen voor de te bewijzen verbintenis.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Naargelang het een burgerrechtelijk dan wel handelsrechtelijk te kwalificeren feit is, is men onderworpen aan het gereguleerde dan wel het vrije bewijsrecht. In het burgerlijk recht moet voor alle zaken en transacties die de som of de waarde van 375 EUR te boven gaan, een authentieke of een onderhandse akte worden opgemaakt (artikel 1341 BW). Enkel een dergelijke akte kan dienen als bewijsmiddel; getuigenissen en vermoedens worden niet toegelaten. In handelszaken daarentegen is bewijs via getuigenissen en vermoedens tegen of boven de inhoud van akten in beginsel wel toegelaten.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Neen, het getuigenverhoor gebeurt op voorstel van de partijen of wordt ambtshalve gelast door de rechter (de artikelen 915 en 916 Ger.W.).

De verschijning van getuigen is geregeld in de artikelen 923 en volgende Ger.W.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Indien een getuige wordt opgeroepen die aanvoert dat hij een wettige reden heeft om geen getuigenis te hoeven afleggen, beslist de rechter over dit tussengeschil. Onder andere het beroepsgeheim van de opgeroepen getuige wordt beschouwd als zo'n wettige reden (artikel 929 Ger.W.).

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Indien een opgeroepen getuige niet verschijnt, kan de rechter hem op verzoek van een partij laten dagvaarden bij deurwaardersexploot (artikel 925 Ger.W.). Een gedagvaarde getuige die niet verschijnt wordt strafrechtelijk veroordeeld tot een geldboete (artikel 926 Ger.W.).

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Nietig is het getuigenis dat uitgaat van een persoon die onbekwaam is om in rechte te getuigen (artikel 961, 1°, Ger.W.).

Een minderjarige beneden vijftien jaar mag niet onder ede worden gehoord. Zijn verklaringen kunnen enkel als inlichtingen gelden (artikel 931, eerste alinea, Ger.W.).

Elke minderjarige heeft het recht te worden gehoord door een rechter in materies die hem aanbelangen aangaande de uitoefening van het ouderlijk gezag, de verblijfsregeling en het recht of het persoonlijk contact; wanneer de rechter beslist een minderjarige te horen, kan die minderjarige weigeren te worden gehoord (artikel 1004/1 Ger.W.).

Bloedverwanten in nederdalende lijn mogen niet worden gehoord in zaken waarin hun bloedverwanten in opgaande lijn tegengestelde belangen hebben (artikel 931, tweede alinea, Ger.W.).

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De partijen mogen de getuige niet rechtstreeks toespreken of onderbreken, maar moeten zich steeds richten tot de rechter (artikel 936 Ger.W.). De rechter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een partij, aan de getuige alle vragen stellen waardoor het getuigenis kan worden verduidelijkt of aangevuld (artikel 938 Ger.W.).

Een indirecte getuigenis is geldig. Geen enkele wetsbepaling of geen enkel rechtsbeginsel verzet zich daartegen. Bovendien is het op grond van artikel 924 Ger.W. mogelijk dat een rechter beslist om bij getuigen die de onmogelijkheid aantonen om persoonlijk te verschijnen, ter plaatse het getuigenis af te nemen.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Bewijsmiddelen die onrechtmatig zijn verkregen, mogen niet worden gebruikt tijdens het proces. De rechter mag er dan ook geen rekening mee houden bij het vormen van zijn oordeel. Indien de persoonlijke levenssfeer, het beroepsgeheim of het briefgeheim zijn geschonden bij het verkrijgen van een bewijsmiddel, is dat bewijsmiddel onrechtmatig en ontoelaatbaar.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Geschreven stukken die uitgaan van een partij zelf, kunnen niet worden gebruikt als bewijsmiddel ten voordele van die partij. Enkel in het handelsrecht geldt de (door de klant aanvaarde) factuur bij koopovereenkomsten als bewijsmiddel ten voordele van de handelaar, hoewel de factuur een document is dat van hem uitgaat. Een regelmatig gevoerde boekhouding kan door de rechter worden aanvaard om tussen kooplieden als bewijs te dienen betreffende handelsverrichtingen.

De bekentenis van een partij is een verklaring die in rechte wordt gedaan door de partij zelf of door haar bijzonder gevolmachtigde. Deze verklaring levert een volledig bewijs op tegen hem die de bekentenis heeft gedaan.

Laatste update: 29/10/2019

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Bulgarije

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

Een bewering van een procespartij wordt door de rechter erkend als de partij die ernaar verwijst er enige vorm van wettelijk toelaatbaar bewijs voor aanvoert. Bijgevolg bestaan er procedurele handelingen van uiteenlopende aard die zijn gegroepeerd in diverse categorieën, naargelang het stadium van de gerechtelijke procedure.

Artikel 153 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (GPK) bepaalt dat alle betwistbare feiten die van belang zijn voor de beslechting van een geschil en voor de verbanden tussen de feiten, moeten worden bewezen; artikel 154 GPK bepaalt dat elke partij de feiten moet vaststellen waarop haar vorderingen en bezwaren zijn gebaseerd.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Volgens de huidige nationale wetgeving zijn feiten waarvoor in de wet een wettelijk vermoeden is vastgesteld, vrijgesteld van de bewijslast. Bewijs dat wordt aangevoerd om aan te tonen dat een bepaald wettelijk vermoeden niet geldig is, wordt altijd toegelaten, behalve indien het wettelijk verboden is (artikel 154, lid 2, GPK).

Daarnaast is vrijstelling van de bewijslast van toepassing op feiten die kennelijk bekend zijn bij het publiek en de rechter; de rechter wordt geacht de partijen daarvan ambtshalve in kennis te stellen (artikel 155 GPK).

In verband hiermee stelt de rechter bij aanvang van de procedure een lijst op met de te bewijzen feiten en vermeldt daarbij welke partijen die feiten moeten bewijzen en bij wie de bewijslast ligt. De rechter spreekt zich ook uit over de verzoeken tot levering van bewijs die worden ingediend door de partijen, en laat bewijs toe als het ter zake, ontvankelijk en nodig is (artikel 146 GPK).

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De feiten die de partijen aanvoeren ter onderbouwing van hun vorderingen, moeten worden gestaafd met de wettelijk voorgeschreven relevante bewijsmiddelen. De rechter onderzoekt ieder bewijsstuk om het gewicht ervan te bepalen voor de zaak in kwestie (bv. het verschil tussen een authentieke akte en een onderhandse akte).

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Bewijs in een rechtszaak wordt verkregen op basis van een schriftelijk verzoek van de desbetreffende partij of een mondeling verzoek tijdens een hoorzitting volgens de voorschriften voor toepassing van het beginsel van vrije beschikking.

Als de rechter evenwel oordeelt dat bepaald bewijs van belang is voor een geschil, kan hij ambtshalve gelasten dat bewijs te vergaren.

In haar verzoek om bewijs te mogen leveren geeft de partij de feiten weer, evenals het bewijs waarmee zij die feiten wil staven.

In het verzoek om toestemming om een getuige te horen, vermeldt de partij de vragen die de getuige zullen worden gesteld, de volledige naam en de adresgegevens van de getuige, en de datum waarop de getuige volgens de partij zou moeten worden opgeroepen.

Het verzoek om de wederpartij vragen te stellen, bevat de vragen die aan die partij ter beantwoording zullen worden voorgelegd.

Het verzoek om toelating van een deskundigenverklaring vermeldt het desbetreffende expertisegebied, het onderwerp van het deskundigenoordeel en de taak van de getuige-deskundige.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Als de rechter het mondelinge verzoek om bewijs toewijst, geeft hij een beslissing waarin een termijn voor bewijsverkrijging wordt gesteld. Die termijn vangt aan op de dag van de terechtzitting waarop de termijn is gesteld, ook voor een partij die niet is verschenen ondanks daartoe naar behoren te zijn opgeroepen.

Ingevolge artikel 131, lid 1, en artikel 127, lid 2, GPK geven de partijen een beschrijving van het bewijs en de specifieke feiten die met dat bewijs worden gestaafd, en verstrekken zij al het schriftelijke bewijs waarover zij beschikken bij indiening van het verzoek en bij ontvangst van het verweer van de wederpartij.

Als het vergaren van bepaalde bewijsstukken zorgt voor twijfels of een specifiek probleem oplevert, kan de rechter overeenkomstig artikel 158 GPK een termijn stellen voor het vergaren van bewijs en, als het niet binnen de vastgestelde termijn wordt verstrekt, de zaak behandelen zonder het desbetreffende bewijs. Het bewijs kan later in de procedure alsnog worden geleverd, mits de procedure daardoor niet onredelijk wordt vertraagd.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechter kan bij speciale uitspraak een verzoek tot het verkrijgen van bewijs afwijzen, als de feiten die de partij wil aantonen niet in verband staan met de zaak en als het verzoek om bewijsverkrijging niet tijdig was ingediend. Als een partij vraagt diverse getuigen te verhoren om een feit vast te stellen, kan de rechter besluiten slechts enkele van de voorgestelde getuigen toe te laten. Als het betwiste feit niet is vastgesteld, worden de andere getuigen opgeroepen (artikel 159 GPK).

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vermeldt de volgende bewijsmiddelen:

  • getuigenverklaringen, die zijn onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 163 tot en met 174;
  • toelichtingen van de partijen:
    • strekkende tot erkenning van een bepaald feit;
    • gegeven in antwoord op bepaalde vragen;
    • de verklaringen van de partijen zijn onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 175 tot en met 177 GPK;
  • schriftelijk bewijs, dat is onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 178 tot en met 194 GPK:
    • authentieke akten;
    • onderhandse akten.

Schriftelijk bewijs kan worden ingediend door beide partijen, maar kan ook worden verlangd door de rechter. Schriftelijk bewijs kan worden ingediend op papier of in elektronische vorm. In laatstgenoemd geval kan de rechter tevens een uitdraai van het elektronische document verlangen. Van een partij die een afschrift van een document overlegt, kan worden verlangd dat zij ook het originele document verstrekt (artikel 183 GPK).

Documenten worden gewoonlijk ingediend in het Bulgaars. In een vreemde taal gestelde documenten moeten vergezeld gaan van een nauwkeurige vertaling in het Bulgaars die de partij heeft laten beëdigen.

Als de rechter gedrukt materiaal zonder moeite kan verkrijgen, volstaat overeenkomstig artikel 187 GPK een vermelding van de plaats waar het materiaal is gepubliceerd.

De rechter kan bevelen dat bepaald schriftelijk bewijs wordt verstrekt door de partijen of door derden die niet bij de zaak zijn betrokken. Overeenkomstig de artikelen 190 en 192 GPK kan elk der partijen daartoe een verzoek indienen bij de rechter, die beslist op grond van al het beschikbare bewijs. Voor de verkrijging van schriftelijk bewijs van een externe partij is een speciaal daartoe opgesteld schriftelijk verzoek aan de rechtbank nodig. Een afschrift van het verzoek wordt beschikbaar gesteld aan de betrokken derde.

Hoewel de partijen wettelijk verplicht zijn bewijs te verstrekken, kunnen zij dat weigeren als een document hun persoonlijk leven of dat van een familielid betreft, of als zij zichzelf daardoor in diskrediet zouden brengen of aan strafvervolging zouden blootstellen. In een dergelijk geval kan de rechter, onder bepaalde voorwaarden, de partij opdragen fragmenten uit het document in te dienen.

Krachtens nationaal recht kan een partij de echtheid van een door de wederpartij ingediend schriftelijk document betwisten, mits zij dat doet zodra een antwoord op haar indiening is ontvangen. In het geval van een tijdens de zitting aangevoerd document, moet betwisting plaatsvinden voor het eind van de zitting. Als de wederpartij het betwiste document wil gebruiken, gelast de rechter een onderzoek naar de echtheid ervan. De bewijslast ligt bij de partij die de echtheid van het document betwist. Als het betwiste document niet is ondertekend door de partij die de echtheid ervan betwist, ligt de bewijslast bij die partij die het document heeft ingediend. Na het betwiste document te hebben onderzocht op echtheid, beslist de rechter of het wel of niet echt is. De rechter kan deze bevinding opnemen in zijn uitspraak in de zaak (artikelen 193 en 194 GPK).

  • De voorschriften in verband met getuige-deskundigen zijn vervat in de artikelen 195 tot en met 203 GPK.

Getuige-deskundigen worden aangewezen op verzoek van de partijen of ambtshalve door de rechter. Getuige-deskundigen presenteren hun rapport uiterlijk één week voor de datum van de zitting waarin het rapport moet worden toegelaten.

Als de conclusie van de getuige-deskundige wordt betwist, kan de rechter een of meer andere getuige-deskundigen aanwijzen. De rechter kan de getuige-deskundige ook verzoeken zijn advies te herzien of een second opinion over de kwestie te verstrekken.

  • De voorschriften voor visuele inspectie en certificering zijn vervat in de artikelen 204 tot en met 206 GPK.

De rechter kan op verzoek van de partijen of ambtshalve gelasten dat roerend of onroerend goed visueel wordt geïnspecteerd of dat een persoon wordt gecertificeerd met of zonder tussenkomst van getuigen en door de rechtbank aangewezen deskundigen.

Visuele inspecties en certificering zijn methoden voor het vergaren en verifiëren van bewijs. Zij vallen onder de bevoegdheid van de gehele rechtbank en kunnen worden gedelegeerd aan een lid van de rechtbank of aan een andere rechtbank.

De rechter stelt de partijen in kennis van de datum en plaats van de visuele inspectie. Van de visuele inspectie wordt een rapport opgemaakt met daarin de bevindingen, de toelichting van de getuige-deskundigen en de verklaringen van de getuigen die zijn ondervraagd op de plaats van de inspectie.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Van getuigen wordt bewijs verkregen via verhoren. Schriftelijk ingediende getuigenverklaringen zijn niet ontvankelijk. De conclusies van getuige-deskundigen worden uiterlijk één week voor de datum van de zitting schriftelijk ingediend en vervolgens tijdens de zitting behandeld en als bewijs toegelaten. De rechter en de partijen kunnen vragen stellen aan de getuige-deskundigen.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Het nationale procesrecht kent niet meer gewicht toe aan sommige soorten bewijs dan aan andere. Bewijs wordt op zijn eigen merites en in zijn geheel beoordeeld zoals het aanwezig is op de datum van beoordeling van de vastgestelde feiten die aanleiding zijn voor de vordering.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

In bepaalde, uitdrukkelijk bij wet bepaalde gevallen - bijvoorbeeld de validatie van rechtshandelingen waarvoor een schriftelijke handeling is vereist - is alleen schriftelijk bewijs ontvankelijk. In de volgende gevallen zijn getuigenverklaringen niet ontvankelijk: weerlegging van de inhoud van een authentieke akte; vaststelling van omstandigheden waarvoor bewijs moet worden verstrekt in de vorm van een schriftelijke handeling; validering van overeenkomsten met een waarde van meer dan 5 000 BGN, tenzij het gaat om een overeenkomst tussen echtgenoten, rechtstreekse bloedverwanten in opgaande of neergaande lijn, familieleden tot en met de vierde graad van bloedverwantschap of aangehuwde familieleden tot en met de tweede graad van aanverwantschap; afwikkeling van geldelijke verplichtingen die zijn vastgesteld bij schriftelijke beslissing; validering van schriftelijke overeenkomsten waarbij de procespartij die verzoekt om toelating van een getuige partij is, of de wijziging of ontbinding van zulke overeenkomsten; weerlegging van de inhoud van een onderhandse akte die afkomstig is van de partij.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Personen mogen uitsluitend weigeren een getuigenverklaring af te leggen, als zij wettelijk uitdrukkelijk van die verplichting zijn ontheven.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Naast de advocaten van de partijen of de bemiddelaars in het geschil kunnen de volgende partijen weigeren te getuigen: de rechtstreekse verwanten in opgaande of neergaande lijn, hun (half-)broers en -zussen, verwanten in de eerste graad van aanverwantschap, echtgenoten, voormalige echtgenoten of geregistreerde partners (artikel 166 GPK). De rechter beoordeelt de getuigenverklaring in het licht van alle overige beschikbare informatie, rekening houdend met het eventuele belang van de getuige bij de zaak.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Overeenkomstig artikel 163 GPK zijn getuigen verplicht voor de rechter te verschijnen en een verklaring af te leggen. Getuigen met geldige redenen om geen verklaring af te leggen of bepaalde vragen niet te beantwoorden, maken die redenen schriftelijk kenbaar aan de rechter voorafgaand aan de zitting waarop zij hun verklaring zouden moeten afleggen, onder overlegging van het benodigde ondersteunende bewijs (artikel 167 GPK). Getuigen die zijn opgeroepen maar niet voor de rechter verschijnen, worden beboet; de rechter kan bovendien gelasten de getuige te laten ophalen door de gerechtelijke politie.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Bewijs kan worden verkregen van alle partijen behalve die genoemd in punt 6B, ook als zij onbekwaam zijn of een belang hebben bij de uitkomst van het geschil. In zijn beoordeling van getuigenverklaringen houdt de rechter rekening met de eventuele onbekwaamheid van de getuige of diens belangen bij de zaak.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Getuigen worden toegelaten op verzoek van de partijen of ambtshalve door de rechter. Een getuige ontvangt de oproep om te verschijnen op het adres dat is opgegeven door de partij die hem laat oproepen. Als het adres onjuist is, stelt de rechter een termijn waarbinnen die partij een nieuw adres moet opgeven.

Elke getuige die naar behoren is opgeroepen en ter zitting verschijnt, wordt apart gehoord in aanwezigheid van de partijen. Een getuige kan meerdere keren worden gehoord. De rechtbank beoordeelt de verklaring van de getuige in het licht van al het overige bewijs in de zaak. Overeenkomstig artikel 170 GPK wijst de rechter de getuige vooraf op de rechtsgevolgen van meineed en noteert hij de persoonsgegevens van de getuige. Als de rechter daarvoor een dwingende reden heeft, kan hij de getuige voor de datum van de hoorzitting horen of het onderzoek buitengerechtelijk uitvoeren. De partijen worden opgeroepen om aanwezig te zijn bij het onderzoek. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat geen bepalingen over getuigenverhoor via videoconferentie of langs andere technische weg. Als het nodig is bewijs te vergaren in een ander rechtsgebied, kan de rechter die taak delegeren aan de plaatselijke rechtbank (rayonen sad) (artikel 25 GPK).

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Onrechtmatig verkregen bewijs of bewijs waarvan na betwisting overeenkomstig de procedure voor het betwisten van schriftelijke documenten is aangetoond dat het vals is, blijft buiten beschouwing in de beraadslaging van de rechter. Dergelijk bewijs kan worden uitgesloten van de zaak. Dezelfde procedure is van toepassing op ingediend bewijs dat van geen belang voor het geschil blijkt te zijn.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Een verklaring van een partij kan worden toegelaten als bewijs, indien zij is afgelegd overeenkomstig de procedure beschreven in artikel 176 GPK, bv. als de rechter de partij heeft bevolen persoonlijk te verschijnen en een toelichting te geven op de omstandigheden van de zaak.

Laatste update: 11/02/2020

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Tsjechië

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De bewijslast vloeit voort uit de “stelplicht”, die in beginsel kan worden afgeleid uit de wettelijke bepaling op grond waarvan een recht in een gerechtelijke procedure kan worden afgedwongen. Het gaat hoofdzakelijk om het feitencomplex dat in een bepaald geding moet worden gesteld. Het Tsjechische wetboek van burgerlijke rechtsvordering (občanský soudní řád) bepaalt dat elke partij haar stellingen moet bewijzen door relevante bewijsmiddelen aan te dragen. Dit is de zogenoemde “bewijslast”. In de regel berust de bewijslast voor een bepaald feit bij de partij die stelt dat het betreffende feit relevant is in een geding.

Alle partijen moeten de voor hun vordering relevante feiten stellen en bewijzen. Als de door een partij gestelde feiten en de aangedragen bewijsmiddelen onvolledig zijn, is de rechter gehouden de partij daarvan op de hoogte te stellen.

Als de rechter in een contentieuze procedure van oordeel is dat de door een partij gestelde feiten niet zijn bewezen, is hij verplicht die partij erop te wijzen dat zij bewijs moet leveren ter onderbouwing van al haar stellingen en dat zij in het ongelijk kan worden gesteld, als zij niet aan deze verplichting voldoet. De rechter hoeft partijen hierop echter enkel tijdens zittingen te wijzen, niet in gerechtelijke stukken die aan de partijen worden toegezonden (bv. in een dagvaarding).

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Feiten van algemene bekendheid (feiten die een grote groep mensen op een bepaalde plek en een bepaald tijdstip bekend zijn) of feiten die de rechter uit hoofde van zijn functie kent en wetgeving die in het Tsjechische staatsblad (Sbírka zákonů) is gepubliceerd of bekendgemaakt, hoeven niet te worden bewezen. De rechter kan zich van buitenlands recht op de hoogte stellen door eigen onderzoek, via een verklaring van het ministerie van Justitie op verzoek van de rechter, via een deskundigenoordeel of door middel van een verzoek overeenkomstig internationale verdragen. Al deze feiten kunnen door tegenbewijs worden weerlegd.

Voor bepaalde categorieën feiten zijn in de wet vermoedens neergelegd. Bij weerlegbare vermoedens is tegenbewijs toegelaten. Onweerlegbare vermoedens kunnen niet worden weerlegd, maar deze categorie vermoedens vormt de uitzondering. De rechter acht een weerlegbaar vermoeden bewezen, als geen van de partijen gedurende het proces bewijsmiddelen overlegt om het vermoeden te ontkrachten en zo bewijst dat de feiten in dit geval anders liggen. Bij sommige weerlegbare vermoedens kan tegenbewijs alleen binnen een wettelijke termijn worden geleverd.

De rechter is gebonden aan beslissingen van bevoegde organen dat een strafbaar feit is gepleegd of een bestuursrechtelijke bepaling is overtreden waarop een sanctie is gesteld ingevolge bijzondere bepalingen, en aan beslissingen over daderschap. Ook is de rechter gebonden aan beslissingen over de staat van personen. De rechter is echter niet gebonden aan een beslissing dat een strafbaar feit is gepleegd of over daderschap, als deze beslissing in een spoedprocedure is genomen. Andere beslissingen in een strafprocedure of beslissingen over bestuurlijke overtredingen hebben geen gezag van gewijsde.

Een bijzonder soort weerlegbaar vermoeden geldt als een partij stelt dat zij, direct of indirect, het slachtoffer is geweest van discriminatie op grond van geslacht, ras, geloof of andere kenmerken. De bewijslast berust dan bij de wederpartij, die moet bewijzen dat de eiser niet is gediscrimineerd.

Akten die door een rechterlijke of andere overheidsinstantie in Tsjechië binnen het kader van haar bevoegdheden zijn afgegeven en akten die bij wet authentiek zijn verklaard, bevestigen dat het gaat om een voorschrift of verklaring van de instantie die de akte heeft afgegeven (behoudens tegenbewijs). Zij bevestigen tevens de juistheid van de daarin verklaarde of bevestigde feiten. Indien feiten worden bewezen door een authentieke akte, rust de bewijslast op de partij die de echtheid van de akte betwist. Gaat het echter om een onderhandse akte, dan rust de bewijslast op de partij die zich op de akte beroept. Als een partij haar stellingen onderbouwt met een onderhandse akte en de wederpartij de echtheid of juistheid van deze akte betwist, dan verschuift de bewijslast weer naar de partij in het geschil die dit bewijsmiddel heeft overgelegd. Zij moet het bewijs van haar stelling dan op een andere wijze leveren.

In de regel hoeven feiten die door geen der partijen worden betwist, niet te worden bewezen. De rechter beschouwt deze als zijn eigen overtuiging.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

In gerechtelijke procedures geldt het beginsel van de vrije waardering van het bewijs, dat wil zeggen dat de wet niet precies bepaalt wanneer een rechter een feit al dan niet als bewezen moet aanvaarden. Het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepaalt dat “de rechter elk bewijsmiddel afzonderlijk en al het bewijsmateriaal in zijn onderlinge samenhang beoordeelt en waardeert, en dat de rechter alles wat tijdens de procedure naar voren is gekomen bij zijn beslissing betrekt, met inbegrip van de feiten die door de partijen zijn gesteld”.

De rechter doet uitspraak op grond van zijn overtuiging. Overtuiging is een situatie waarin er geen redelijke of rechtmatige twijfels zijn.

Als de weging van de bewijsmiddelen tot de conclusie leidt dat de stellingen niet kunnen worden bewezen of weerlegd, zal in het algemeen de partij die de juistheid van haar stellingen moest bewijzen in het ongelijk worden gesteld.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

In contentieuze procedures neemt de rechter in beginsel alleen door partijen aangeboden bewijsmiddelen aan. De rechter kan echter beslissen dat bepaalde bewijsmiddelen niet worden toegelaten, in de regel als hij het feit in kwestie bewezen acht. De rechter kan ook andere dan de door partijen aangeboden bewijsmiddelen toelaten, wanneer de feiten moeten worden vastgesteld en als dat voortvloeit uit de inhoud van het dossier. Als de partijen niet aangeven welk bewijs nodig is om hun stellingen te onderbouwen, baseert de rechter zijn onderzoek van de feiten op het bewijs dat is verkregen. De rechter kan feiten die door geen der partijen worden betwist als zijn eigen overtuiging beschouwen.

In niet-contentieuze (voluntaire) zaken daarentegen, dat wil zeggen in zaken die door de rechter ambtshalve kunnen worden ingeleid, en in bepaalde andere procedures is de rechter verplicht om ook andere dan de door partijen aangedragen bewijsmiddelen toe te laten om de feiten vast te stellen.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

De rechter verkrijgt bewijs tijdens de zitting. Als dat praktisch haalbaar is, kan een andere rechtbank, of de voorzitter in opdracht van de kamer, worden gevraagd het bewijs buiten de zitting om te verkrijgen (afhankelijk van onder meer het soort bewijs). De partijen hebben het recht om bij de bewijsvoering aanwezig te zijn. De uitkomst moet na afloop van de zitting altijd worden bekendgemaakt. De partijen hebben het recht opmerkingen te maken over elk bewijsstuk dat is verkregen.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Het is aan de rechter om te beslissen welke bewijsmiddelen worden toegelaten. De beslissing van de rechter om bepaalde aangedragen bewijsmiddelen niet toe te laten, moet naar behoren worden gemotiveerd. In het algemeen laat de rechter geen bewijsmiddelen toe, als deze naar zijn mening de feiten niet kunnen verhelderen (om het onnodig leveren van bewijs te voorkomen), als de kosten van de verkrijging niet in verhouding staan tot het bedrag van de vordering die het voorwerp van het geding is of als het bedrag van de vordering in het geheel niet kan worden vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat de rechter een duidelijk beeld krijgt van het te verkrijgen bewijs, moeten de partijen een specifiek bewijsaanbod doen. Dat wil zeggen dat zij de namen en andere identificatiegegevens van getuigen moeten opgeven en moeten aangeven over welke feiten de voorgestelde getuige een verklaring zal afleggen. Partijen zijn ook verplicht schriftelijk bewijs te specificeren en de reikwijdte aan te geven van een kwestie die een deskundige in een deskundigenoordeel kan verduidelijken.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Alle middelen die kunnen dienen om de feiten in een zaak vast te stellen, kunnen als bewijsmiddel worden gebruikt. Deze omvatten met name het ondervragen van getuigen, deskundigenoordelen, verslagen en verklaringen van autoriteiten en van natuurlijke en rechtspersonen, akten van notarissen en deurwaarders en andere akten, en het horen en ondervragen van partijen.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Elke natuurlijke persoon die geen partij is bij het geding en als getuige wordt opgeroepen, is verplicht te verschijnen en een verklaring af te leggen. Een getuige legt een verklaring af over wat hij zelf heeft ervaren of waargenomen. Hij moet de waarheid vertellen en mag niets verzwijgen. Getuigen kunnen zich uitsluitend op hun verschoningsrecht beroepen, als zijzelf of hun naasten door het afleggen van een verklaring het risico van strafvervolging zouden lopen. De rechter beslist of de getuige terecht een verschoningsrecht inroept. Aan het begin van een verhoor moet de identiteit van de getuige worden vastgesteld en moet worden bepaald welke omstandigheden van invloed kunnen zijn op zijn geloofwaardigheid. Getuigen moeten ook op de hoogte worden gesteld van de betekenis van hun verklaring, hun rechten en plichten en van de strafrechtelijke gevolgen van een valse getuigenverklaring. De voorzitter vraagt de getuigen alles te beschrijven wat zij weten over het onderwerp van het verhoor. De rechter stelt vervolgens de nodige vragen om hun verklaring aan te vullen of te verduidelijken. Ook de leden van de rechtbank en, na toestemming van de voorzitter, partijen en deskundigen kunnen de getuigen vragen stellen.

De bewijslevering door middel van deskundigen verschilt hiervan hoofdzakelijk omdat deskundigen in de meeste gevallen een schriftelijk oordeel opstellen en daarop tijdens de zitting een mondelinge toelichting geven. Bewijs op basis van een deskundigenoordeel wordt verkregen in gevallen waarin omstandigheden moeten worden beoordeeld waarvoor de kennis van een deskundige nodig is. Een deskundigenoordeel bestaat uit drie delen: de bevindingen, waarin de deskundige de omstandigheden beschrijft die hij heeft onderzocht; het oordeel, met de beoordeling van de feiten door de deskundige (conclusie), en de deskundigenclausule. In de regel behandelen deskundigen specifieke vraagstukken die door de rechter zijn vastgesteld, tenzij voor een oordeel wettelijke eisen gelden (met name in het ondernemingsrecht). Deskundigen worden door de rechter benoemd en gekozen uit een lijst van geregistreerde deskundigen en tolken, die door de regionale gerechten wordt bijgehouden. Deskundigen hebben recht op een financiële vergoeding voor het opstellen van hun oordeel of advies, als de toepasselijke wetgeving daarin voorziet.

De voorzitter kan een partij of een andere persoon gelasten om voor een deskundige te verschijnen, de nodige stukken aan hem over te leggen, hem de nodige toelichtingen te geven, een medisch onderzoek of een bloedproef te ondergaan, of iets te doen of te dulden, als dat nodig is voor het indienen van een deskundigenoordeel.

Een deskundigenoordeel kan ook door een partij in de procedure worden ingediend. Als een door een procespartij ingediend deskundigenoordeel alle wettelijke elementen bevat en als er een clausule in is opgenomen waarin de deskundige verklaart dat hij zich bewust is van de gevolgen van een opzettelijk onjuist oordeel, wordt het bewijs verkregen alsof het oordeel op verzoek van de rechter is opgesteld. De rechter staat toe dat een deskundige die door een der partijen om een deskundigenoordeel is gevraagd, het dossier inziet of anderszins kennisneemt van de informatie die nodig is om het deskundigenoordeel op te stellen.

Getuigen leggen een verklaring af over feiten die zij uit eigen waarneming kennen, terwijl deskundigen enkel een oordeel geven op terreinen waar de beoordeling van de feiten afhankelijk is van de kennis van een deskundige. De conclusies van een deskundige worden door de rechter niet op hun juistheid beoordeeld; de rechter beoordeelt de overtuigingskracht van het advies aan de hand van de volledigheid ervan met betrekking tot de gestelde eisen, de interne samenhang en de overeenstemming met ander geleverd bewijs.

Schriftelijk bewijs wordt verkregen door middel van voorlezing van het document of een deel ervan tijdens de zitting door de voorzitter of bekendmaking van de inhoud ervan. De voorzitter kan een partij die een bepaalde akte bezit die nodig is als bewijs, opdragen deze akte over te leggen of kan deze akte van een andere rechtbank, autoriteit of rechtspersoon verkrijgen.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Er is geen voorkeur voor een bepaalde bewijsmethode, hoewel sommige bewijsmiddelen enkel mogen worden toegelaten, nadat de verkrijging van wettelijke bewijsmiddelen onmogelijk is geworden. Hierbij gaat het in de regel om akten die in de voorgeschreven schriftelijke vorm zijn opgemaakt: alleen als deze akten bijvoorbeeld verloren zijn gegaan, kan bewijs worden verkregen met andere middelen (zoals door het horen van getuigen). Het verkrijgen van bewijs door een partij te horen over haar stellingen, kan in contentieuze zaken alleen worden bevolen, als het betwiste feit niet met andere middelen kan worden bewezen (anders dan via instemming met een verhoor). Andere bewijsmiddelen hebben dus voorrang.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

In sommige gevallen kan de wet voorschrijven welk bewijs moet worden verkregen, afhankelijk van het geschil. In een procedure tot verkrijging van toestemming voor een huwelijk moeten bijvoorbeeld beide aanstaande echtgenoten worden gehoord.

Bepaalde feiten kunnen alleen met bepaalde middelen worden bewezen. Een orderwissel of cheque kan bijvoorbeeld alleen worden afgegeven na overlegging van het originele papier, een aflossingspapier of andere akte; een bevelschrift kan enkel ten uitvoer worden gelegd op grond van een uitvoerbare beslissing of executoriale titel enz.

Voor het vaststellen van bepaalde verplichtingen of zakelijke rechten (vooral met betrekking tot onroerende zaken) vereist de wet een schriftelijke overeenkomst. In dat geval geldt uitsluitend deze overeenkomst als bewijsmiddel.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Ja, eenieder die als getuige wordt opgeroepen, is wettelijk verplicht te verschijnen en een verklaring af te leggen. Vertegenwoordiging is niet mogelijk. Getuigen die voldoen aan hun plicht een verklaring af te leggen, hebben recht op een “getuigenvergoeding” (vergoeding van kosten en gederfde inkomsten).

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Getuigen kunnen zich uitsluitend op hun verschoningsrecht beroepen, als zijzelf of hun naasten door het afleggen van een verklaring het risico van strafvervolging zouden lopen. De rechter beslist of de getuige terecht een verschoningsrecht inroept. De rechter moet ook de wettelijke verplichting van getuigen eerbiedigen om de vertrouwelijkheid van door een bijzondere wet beschermde gerubriceerde gegevens te bewaren en andere wettelijke of door de staat erkende geheimhoudingsplichten in acht nemen (bv. gegevens die onder het medisch beroepsgeheim of het bankgeheim vallen enz.). In deze gevallen mag iemand alleen worden gehoord, als hij van die verplichting is vrijgesteld door de bevoegde autoriteit of door degene die belang heeft bij die verplichting.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

De naleving van de verplichting om te getuigen kan worden afgedwongen door de getuige door de Tsjechische politie te laten ophalen om voor de rechter te verschijnen of, in extreme gevallen, door een geldboete op te leggen.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

In het algemeen zijn er geen categorieën personen die niet kunnen worden verplicht om te getuigen. Er zijn echter wel soorten feiten waarover bepaalde personen geen getuigenverklaring mogen afleggen (zie vraag 2.9).

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Alleen een rechter (de voorzitter van de rechtbank) mag een getuige ondervragen en het is de rechter die het verhoor leidt. De overige leden van de rechtbank, partijen en deskundigen mogen een getuige alleen na toestemming van de voorzitter aanvullende vragen stellen. De voorzitter kan beletten dat een vraag wordt beantwoord, bijvoorbeeld een suggestieve vraag die bedoeld is om de getuige in de val te laten lopen, of een vraag die niet passend of ter zake dienend is.

Het gebruik van moderne technologieën (waaronder videoconferenties) waarmee verhoor op afstand mogelijk is, is momenteel toegestaan in rechtbanken die over de benodigde technische voorzieningen beschikken.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Ja. Als een partij ter staving van haar stellingen bewijs aanbiedt dat zij in strijd met algemeen bindende wetgeving heeft verkregen en bij de verkrijging van het bewijs de rechten van een andere natuurlijke of rechtspersoon zijn geschonden, is dit bewijsmateriaal niet ontvankelijk en laat de rechter het derhalve niet toe.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

De rechter kan gelasten dat bewijs wordt verkregen door de partijen te horen, als het betwiste feit niet op een andere manier kan worden bewezen en als de te horen partij daarmee instemt. Deze regel is niet van toepassing in niet-contentieuze zaken, dat wil zeggen in zaken die door de rechter ambtshalve kunnen worden ingeleid (zie vraag 2.1), en in echtscheidingsprocedures of procedures tot ontbinding, nietigverklaring of nietigheid van een partnerschap. Enkel als een verhoor van partijen door de rechter afzonderlijk is bevolen als procedureel bewijs om gestelde feiten te bewijzen, wordt het als bewijsmiddel beschouwd.

4 Heeft deze lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging andere autoriteiten aangewezen die bevoegd zijn om overeenkomstig de verordening bewijs te verkrijgen met het oog op een gerechtelijke procedure in burgerlijke en handelszaken? Zo ja, in welke procedures zijn zij bevoegd bewijs te verkrijgen? Kunnen zij alleen verzoeken om bewijs te verkrijgen of kunnen zij ook bijstand verlenen bij het verkrijgen van bewijs naar aanleiding van een verzoek van een andere lidstaat? Zie ook de mededeling op grond van artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging.

In Tsjechië bestaan dergelijke autoriteiten niet.

Laatste update: 14/04/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Duits) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
De volgende vertalingen zijn al beschikbaar: Engels

Bewijsverkrijging - Duitsland

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

In beginsel rust de bewijslast in een civiele procedure op elke partij, als het gaat om feiten die betrekking hebben op de voorwaarden van een voor haar gunstige rechtsnorm. Daarom is de verdeling van de bewijslast dikwijls gebaseerd op het materiële civiele recht, omdat dit de grondslagen van een vordering, hulpnormen, juridische verweermiddelen en andere bezwaren bevat. Als een wettelijk beginsel van toepassing is waardoor feiten als rechtsgevolg van een vordering worden aangemerkt (bv.: sluiting van een koopovereenkomst), moet doorgaans de partij die haar vordering daarop baseert (in het voorbeeld het voldoen van een aankoopprijs), deze feiten aandragen (lijdelijkheidsbeginsel) en, als de tegenpartij deze betwist, het bewijs daarvoor leveren. Indien de tegenpartij meent dat zij aanspraak kan maken op tegengestelde rechten of bezwaar mag aantekenen (bv. prestaties), moet zij dit aanvoeren en bewijzen. Wanneer er over de toedracht op een belangrijk punt onzekerheid blijft bestaan, nadat alle in het proces toegelaten bewijsmiddelen naar voren zijn gebracht, moet een beslissing inzake de bewijslast worden genomen. De partij die volgens de regels inzake de bewijslast het bewijs voor het betwiste feit moet leveren, verliest dan de zaak omdat zij het benodigde bewijs niet kan aandragen.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Het Duitse recht voorziet in diverse vormen van verlichting van de bewijslast, onder meer omkering van de bewijslast. Met name:

1. Omkering van de bewijslast

In civiele procedures spreekt men van omkering van de bewijslast wanneer de basisregel dat elke partij de voor haar gunstige feiten moet bewijzen, wordt omgekeerd. Omkering van de bewijslast houdt in dat de tegenpartij een voor de andere partij gunstig feit moet weerleggen. Zo bevat § 477 van het Burgerlijk Wetboek (Bürgerliches Gesetzbuch) een bepaling over de omkering van de bewijslast in het kooprecht (“Indien binnen zes maanden na de datum van risico-overdracht bij een zaak een gebrek zichtbaar wordt, wordt vermoed dat de zaak reeds een gebrek vertoonde toen het risico werd overgedragen, tenzij dit vermoeden onverenigbaar is met de aard van de zaak of van het gebrek.”). In dit geval hoeft de koper niet aan te tonen dat het gebrek bij levering reeds aanwezig was, maar is het aan de verkoper te bewijzen dat het gebrek oorspronkelijk nog niet aanwezig was.

2. Verlichting van de bewijslast

a. Op grond van het vermoeden dat in de wet is opgenomen (gesetzliche Vermutung), moet in bepaalde omstandigheden (de grondslag voor het vermoeden) het bestaan van nadere omstandigheden worden verondersteld en moeten deze feiten als basis voor de juridische beoordeling gelden. Zulke wettelijke vermoedens vormen voor de partij die de bewijslast draagt, in zoverre een verlichting dat deze alleen de feiten die aan het vermoeden ten grondslag liggen, hoeft aan te voeren en te bewijzen. Het tegendeel mag worden bewezen krachtens § 292 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Zivilprozessordnung, ZPO). Wettelijke vermoedens kunnen betrekking hebben op feiten, bijvoorbeeld het vermoeden dat het hypotheekbewijs aan de schuldeiser is overgedragen wanneer deze het bewijs in zijn bezit heeft (§ 1117, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek). Ze kunnen ook betrekking hebben op rechten, bijvoorbeeld het vermoeden dat erfstelling plaatsvindt ten gunste van degene die de verklaring van erfrecht bezit (§ 2365 van het Burgerlijk Wetboek).

b. Er is sprake van een feitelijk vermoeden (tatsächliche Vermutung) wanneer een rechtbank – op basis van haar eigen ervaring of die van een deskundige – niet-bewezen feiten op grond van bewezen feiten kan vaststellen (De link wordt in een nieuw venster geopend.indirect bewijs). Zo kan uit indirect bewijs worden geconcludeerd dat de temperatuur op een bepaald moment duidelijk boven nul lag en dat daarom, op basis van algemene ervaring, een bepaald persoon op dat moment niet door ijzel kon uitglijden. De tegenpartij kan de veronderstelling weerleggen met behulp van feiten die ernstige twijfel doen rijzen omtrent de aanname dat er sprake is van een typisch verloop.

3. In de jurisprudentie komt men op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid of op grond van een rechtvaardige belangenafweging steeds vaker tot een bewijslastverdeling op basis van risicofactoren. De belangrijkste voorbeelden zijn:

  • Aansprakelijkheid van de producent (volgens § 823, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek)

De benadeelde draagt de bewijslast voor de gebrekkigheid van een product, de schending van wettelijke rechten en het causaal verband daartussen. De fabrikant moet echter bewijzen dat hij zich aan zijn verplichtingen op het gebied van organisatie, instructies, het toezicht op het product nadat het in de handel is gebracht, en het voorkomen van gevaarlijke situaties heeft gehouden en dat hem daarom geen fout kan worden aangerekend.

  • Informatie- en adviesplicht

In het geval van verzaking van een specifieke contractuele of precontractuele informatie- of adviesplicht moet de partij die de verplichting niet is nagekomen, bewijzen dat de schade ook zou zijn ontstaan wanneer zij wel aan haar plicht had voldaan. Er is dus sprake van een vermoeden dat de benadeelde op basis van de informatie juist heeft gehandeld.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

Een fundamenteel procesrechtelijk beginsel van de burgerlijke rechtsvordering is volgens § 286 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de vrije bewijswaardering (Freiheit der Beweiswürdigung). Volgens dit principe moet de rechtbank met inachtneming van de volledige inhoud van het onderzoek ter terechtzitting en het resultaat van een eventuele bewijsverkrijging naar eigen oordeel beslissen, of een feitelijke bewering voor juist of onjuist moet worden gehouden.

Een behoorlijke of hoge graad van waarschijnlijkheid volstaat niet als bewijs van een feit. Eventuele twijfels hoeven echter niet volledig te worden uitgesloten. Er volstaat een graad van zekerheid die voor het dagelijkse leven hanteerbaar is en eventuele resterende twijfel wegneemt zonder deze volledig te hoeven uitsluiten.

Een uitzondering met betrekking tot de vereiste bewijsgraad geldt in die gevallen waarin volgens de wet prima facie-bewijs (de aannemelijkheid van feiten) (bv. in geval van maatregelen in kort geding) volstaat. Een bewering geldt als aannemelijk wanneer er een behoorlijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat ze juist is. Om iets aannemelijk te maken, is een partij niet gebonden aan de bewijsmiddelen van het dwingend bewijs (getuige, schriftelijk bewijs, plaatsopneming, deskundige, horen van een partij). Zo is bijvoorbeeld ook de voor de eed in de plaats komende verklaring toegelaten (§ 294 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Volgens het in de civiele procedure geldende beginsel is het uitsluitend aan de partijen om het feitelijke materiaal voor het proces en de bewijsmiddelen aan te dragen. De rechtbank mag niet zelfstandig materiaal voor het proces opsporen en aan haar beslissing ten grondslag leggen. Hooguit heeft de rechtbank een informatie- en adviesplicht (krachtens § 139 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

In weerwil van het lijdelijkheidsbeginsel kan het verkrijgen van bewijs bij uitzondering ook ambtshalve plaatsvinden. Dit moet echter zijn basis hebben in hetgeen partijen overtuigend naar voren brengen en mag niet dienen om de feiten te onderzoeken.

Zo mag de rechtbank ambtshalve een plaatsopneming of een beoordeling door en bijstand van deskundigen (§ 144 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), het overleggen van schriftelijk bewijs (§ 142) en subsidiair het horen van een partij (§ 448) gelasten. Ook het horen van een partij is ambtshalve mogelijk (§ 448). Voor het te bewijzen feit is echter in aanleg een zekere waarschijnlijkheid vereist.
In niet-contentieuze procedures en in familiezaken die geen geschillen vormen (d.w.z. die niet onder het bewijsrecht krachtens het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vallen), geldt het beginsel van een onderzoek ambtshalve op grond van § 26 van de Wet inzake procedures in familiezaken en niet-contentieuze procedures (Gesetz über das Verfahren in Familiensachen und in den Angelegenheiten der freiwilligen Gerichtsbarkeit, FamFG). Dit houdt in dat de rechtbank zelf ambtshalve de feiten moet vaststellen die voor de beslissing van belang zijn, en het bewijs moet verzamelen dat zij nodig acht, indien er twijfels rijzen over de nauwkeurigheid van bepaalde feiten. Wat dit betreft is de rechtbank niet gebonden aan verzoeken van de partijen om bewijs te leveren.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Formeel bewijs:

Wanneer de feiten door de partijen worden betwist, wordt op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de procedure voor het verkrijgen van formeel bewijs in gang gezet. Daarbij zijn de volgende bewijsmiddelen toegestaan: deskundigenverklaring, plaatsopneming, akten, getuigenverklaring en horen van de partijen (zie hieronder). Nadat een partij een bewijsaanbod heeft gedaan, beveelt de rechter dat er bewijs wordt geleverd over feiten die moeten worden aangetoond. Dat gebeurt in beginsel vormvrij ter terechtzitting of ex § 358 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij tussenvonnis. Overeenkomstig § 359 van het wetboek bevat dit tussenvonnis een omschrijving van de betwiste feiten waarvoor bewijs moet worden geleverd, een opsomming van de bewijsmiddelen onder vermelding van de te horen getuigen en deskundigen of van de te horen partij en een vermelding van de partij die zich op het bewijsmiddel heeft beroepen.

Aansluitend wordt het bewijs verzameld conform de wettelijke bepalingen inzake de bewijsverkrijging (§ 355 tot en met § 484 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Hierbij moet met name rekening worden gehouden met de beginselen van onmiddellijkheid (§ 355) en toegankelijkheid voor partijen (§ 357).

Het beginsel van onmiddellijkheid houdt in dat de bewijsverkrijging plaats moet vinden voor de rechter die de zaak behandelt, omdat deze ook belast is met de waardering van het bewijs. Uitzonderingen zijn slechts toegestaan in die gevallen waarin de wet bepaalt dat de bewijsverkrijging moet worden overgedragen aan een lid van de behandelende rechtbank (§ 361 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) of aan een andere rechtbank (§ 362). Het beginsel van toegankelijkheid voor partijen legt vast dat partijen het recht hebben bij de bewijsverkrijging aanwezig te zijn en vragen te stellen aan getuigen (§ 397).

Volgens § 285 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt het resultaat van de bewijsverkrijging behandeld in de aansluitende terechtzitting met partijen. Volgens § 286 van het wetboek moet de rechter op grond van het algehele resultaat van het onderzoek, inclusief de bewijsverkrijging, vervolgens de feitelijke juistheid vaststellen, waarbij de waardering van het bewijs aan zijn oordeel is overgelaten.

Informele bewijsverkrijging:

In tegenstelling tot het verzamelen van formele bewijzen geldt voor het verkrijgen van informele bewijzen dat de feiten kunnen worden vastgesteld via elk bewijsmiddel dat de rechter nodig acht, en dat dit grotendeels zonder formele vereisten kan plaatsvinden. Conform § 284 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mogen er in de civiele procedure alleen dan op informele wijze bewijzen worden vergaard wanneer de partijen daarvoor toestemming hebben verleend.

Indien in een procedure op grond van de Wet inzake procedures in familiezaken en niet-contentieuze procedures niet wordt gezocht naar formele bewijzen volgens de bepalingen van § 30, leden 2 en 3, van deze wet, verzamelt de rechtbank het benodigde bewijs op een passende manier, in overeenstemming met § 291, lid 1, van de wet. De partijen kunnen de rechtbank op bepaalde bewijzen attenderen, maar de rechter bepaalt zelf of bewijsverkrijging nodig is en in welke mate en op welke manier dat moet gebeuren.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Een bewijsaanbod kan op procesrechtelijke of bewijsrechtelijke gronden worden afgewezen indien:

  • het feit geen bewijs behoeft, dat wil zeggen reeds bewezen, algemeen bekend of onbetwist is;
  • het feit irrelevant is, dat wil zeggen geen invloed kan hebben op de beslissing;
  • het bewijsmiddel ongeschikt is om het aangevoerde feit te bewijzen (komt zelden voor, aangezien bewijzen niet mogen worden gewaardeerd voordat ze zijn verkregen);
  • het bewijsmiddel onbereikbaar is;
  • het bewijsmiddel niet is toegelaten, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van rechtsmisbruik door een bewering “in het wilde weg” of omdat de plicht tot geheimhouding van de getuige dit in de weg staat (tenzij de getuige van zijn plicht tot geheimhouding is ontheven);
  • de verkrijging van bewijs aan de beoordeling van de rechtbank is overgelaten, bijvoorbeeld bij het vaststellen van schade ex § 287 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
  • het feit in een ander proces op een voor beide partijen bindende wijze bij gewijsde is vastgesteld;
  • het bewijsaanbod te laat is gedaan (§ 296, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering);
  • de bewijsverkrijging voor onbepaalde duur wordt belemmerd, een daarvoor gestelde termijn is verstreken en het proces anders zou worden vertraagd (§ 356 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

De vijf formele bewijsmiddelen zijn:

  • Plaatsopneming, § 371 tot en met § 372 bis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Plaatsopneming en bezichtiging is iedere vorm van directe zintuiglijke waarneming door de rechter die strekt tot het verkrijgen van bewijs. De term "Augenschein" is in zoverre misleidend dat de zintuiglijke waarneming ook door voelen, ruiken, luisteren of proeven kan plaatsvinden. Tot de objecten voor plaatsopneming behoren daarom ook geluidsdragers, beelddragers en dragers van digitale bestanden.

  • Getuigenbewijs, § 373 tot en met § 401 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

De getuige wordt opgeroepen om het bewijs te leveren voor feiten uit het verleden die hem uit eigen waarneming bekend zijn. Alleen wie geen partij is in het geding, kan als getuige optreden.

Wanneer de getuige voor de waarneming van de feiten een speciale deskundigheid nodig heeft, spreekt men van een getuige-deskundige (sachverständiger Zeuge, § 414 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), bijvoorbeeld bij een verklaring van de dienstdoend arts over verwondingen die het gevolg zijn van een ongeval.

  • Deskundigenverklaring, § 402 tot en met § 414 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

De deskundige (Sachverständiger) helpt de rechter aan de ontbrekende vakkennis die nodig is om de feiten te beoordelen. Hij onderzoekt de feiten niet zelf. De deskundige mag zijn waardeoordeel uitsluitend baseren op vaststaande feiten, de zogenoemde aanknopingsfeiten (Anschlusstatsachen).

Alleen wanneer het vaststellen van de feiten zelf een bijzondere vakkennis vereist, kan de vaststelling van deze onderzoeksfeiten aan de deskundige worden overgelaten. Een voorbeeld hiervan is de diagnose van een arts.

Een beoordeling die in opdracht van een partij is opgesteld, kan slechts bij uitzondering met instemming van beide partijen als deskundigenbewijs gelden.

  • Schriftelijk bewijs, § 415 tot en met § 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Een akte in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een verklaring waarin een bepaalde gedachte schriftelijk is vastgelegd en waarmee bewijs kan worden geleverd voor de betwiste argumentatie van een partij. De wet maakt met het oog op de bewijskracht een onderscheid tussen authentieke akten (§§ 415, 417 en 418 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en onderhandse akten (§ 416 ).

  • Het horen van een partij, § 445 tot en met § 455 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Het horen van een partij is subsidiair ten opzichte van andere bewijsmiddelen en slechts toegelaten als bewijsmiddel van de partij die de bewijslast draagt (§ 445, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In principe kan de partij die het bewijs moet leveren, slechts een verzoek indienen om de tegenpartij te horen (§ 445, lid 1). Afgezien daarvan is het horen van een partij slechts met toestemming van de tegenpartij of ambtshalve mogelijk.

Bij de informele bewijsverkrijging verzamelt de rechtbank het benodigde bewijs op een passende manier. Een tussenvonnis is niet nodig om de onderzoeksactiviteiten van de rechtbank en de bewijsvergaring naadloos in elkaar te laten overlopen. De formele bewijsverkrijging kan bijvoorbeeld officiële informatie van autoriteiten, informele telefonische of schriftelijke enquêtes, het gebruik van geluids- en beeldopnamen en geregistreerde gegevens omvatten. De uitkomsten van de bewijsverkrijging moeten worden vastgelegd, zie § 29, lid 3, van de Wet inzake procedures in familiezaken en niet-contentieuze procedures.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Alle bewijsmiddelen zijn ingevolge het beginsel van de vrije bewijswaardering gelijkwaardig; met betrekking tot de bewijskracht doen zich geen verschillen voor. Er zijn alleen verschillen in de procedure voor het vergaren van bewijsmateriaal:

Getuigen

Iedere getuige moet apart en buiten tegenwoordigheid van de later te horen getuigen worden gehoord (§ 394, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Getuigen die tegenstrijdige verklaringen afleggen, kunnen met elkaar worden geconfronteerd (§ 394, lid 2).

Iedere getuige wordt voor de aanvang van het verhoor aangemaand de waarheid te zeggen en erop gewezen dat hij zijn verklaring later eventueel onder ede moet bevestigen (§ 395, lid 1). Het verhoor begint met vragen over de persoonsgegevens van de getuige (§ 395, lid 2). Vervolgens wordt de getuige overeenkomstig § 396 ondervraagd over de zaak. Daarbij stuurt de rechtbank erop aan dat de verklaring van de getuige verband houdt met het onderwerp van het verhoor. Ter wille van de duidelijkheid of volledigheid van de verklaring van de getuige moet de rechtbank zo nodig aanvullende vragen stellen.

Partijen hebben het recht bij het getuigenverhoor aanwezig te zijn en vragen te stellen. In een procedure met verplichte vertegenwoordiging door een advocaat mag een partij zelf in beginsel alleen vragen aan de getuige voorleggen, terwijl de advocaat de getuige direct mag ondervragen (§ 397).

De regels met betrekking tot de procedure voor het horen van een getuige zijn van toepassing op het horen van deskundigen of van een partij (§ 402 en § 451).

Akten

Levering van het schriftelijk bewijs geschiedt in beginsel door het overleggen van de akte. Indien de partij die het bewijs moet leveren niet in het bezit is van de akte, maar deze zich bij de tegenpartij of bij derden bevindt, vindt bewijslevering plaats door middel van het verzoek om de tegenpartij of de derde op te dragen de akte over te leggen (§ 421 en § 428 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De tegenpartij of derde is daartoe verplicht wanneer degene die het bewijs moet leveren, krachtens de bepalingen van het burgerlijk recht kan eisen dat de akte door de tegenpartij of de derde wordt afgegeven of overgelegd (§ 422). De omstandigheid die als reden voor deze verplichting wordt aangevoerd, moet aannemelijk worden gemaakt (§ 424, lid 5, tweede volzin). Ook bij het schriftelijke deskundigenrapport gaat het om een akte in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

In beginsel is het antwoord nee. Alle bewijsmiddelen zijn gelijkwaardig. Dit vloeit voort uit het beginsel van de vrije bewijswaardering ingevolge § 286 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Derhalve vormt het algehele resultaat van de bewijsverkrijging de basis voor de waardering van het bewijs door de rechter. Slechts bij uitzondering gelden voor de rechter bindende bewijsregels zoals de bewijskracht van het proces-verbaal ex § 165 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, van het vonnis ex § 314, of van andere akten ex § 415 tot en met § 418.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Nee, dergelijke verplichte bewijsmiddelen om bepaalde feiten te bewijzen, kent het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in beginsel niet.

Een uitzondering geldt alleen voor bepaalde soorten procedures. Zo is in het proces dat betrekking heeft op notariële akten en wissels, de bewijslevering voor de feiten die aan de vordering ten grondslag liggen, alleen door middel van schriftelijk bewijs en voor alle andere feiten alleen door middel van schriftelijk bewijs of door het horen van een partij toegestaan (§§ 592 e.v. van het wetboek).

Voor bepaalde procedures die gaan over een vergaande inmenging in grondrechten, wordt in de Wet inzake procedures in familiezaken en niet-contentieuze procedures bepaald dat verplicht van het oordeel van een deskundige gebruik moet worden gemaakt, bijvoorbeeld voordat conform § 280 van de wet een curator wordt aangesteld of voordat krachtens § 312 van de wet een maatregel tot gedwongen opname wordt toegepast.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Iedere op wettige wijze opgeroepen getuige die onder de Duitse jurisdictie valt, heeft de plicht om voor de rechtbank te verschijnen, getuigenis af te leggen en de eed te zweren.

De getuigplicht omvat ook de plicht van de getuige om aan de hand van documenten zijn kennis te verifiëren en zijn geheugen op te frissen (§ 378 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De getuige is niet verplicht feiten na te trekken die hem niet bekend zijn.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt onderscheid gemaakt tussen verschoningsrechten op persoonlijke gronden (§ 383 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en op objectieve gronden (§ 384). Het verschoningsrecht van § 383 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is enerzijds gebaseerd op familiale banden en anderzijds op de geheimhoudingsplicht van de getuige. Het is bedoeld om belangenconflicten te voorkomen.

Het verschoningsrecht op persoonlijke gronden geldt voor de verloofde (punt 1), de echtgenoot (punt 2) en de partij in een geregistreerd partnerschap (punt 2a) gedurende en zelfs na het einde van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap. Het verschoningsrecht komt bovendien toe aan de bloed- of aanverwanten van een van de partijen in de rechte lijn, de bloedverwanten van een van de partijen in de zijlijn tot en met de derde graad en de aanverwanten van een van de partijen in de zijlijn tot en met de tweede graad (punt 3). Zijlijn wil zeggen dat men niet in de rechte lijn, maar van dezelfde derde persoon afstamt. De graad van bloedverwantschap of aanverwantschap wordt bepaald door het aantal tussenliggende geboorten.

Bovendien geldt volgens § 383, lid 1, het verschoningsrecht ook voor geestelijken (punt 4) en voor personen die beroepsmatig aan de voorbereiding, productie of verspreiding van periodieke drukwerken of uitzendingen meewerken of hebben meegewerkt (punt 5), alsmede voor degenen aan wie uit hoofde van hun ambt, stand of beroep feiten zijn toevertrouwd waarvan geheimhouding door de aard van die feiten of door wettelijk voorschrift is geboden (punt 6).

Het functionele verschoningsrecht omvat alles wat de genoemde personen juist vanwege hun specifieke functie ter kennis is gekomen.

Het recht van een getuige om niet te getuigen ex § 384 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is bedoeld om de getuige te beschermen tegen de gevolgen van zijn getuigplicht. Het geeft hem het recht om specifieke vragen niet te beantwoorden, maar verschaft hem niet het recht om in het geheel geen verklaring af te leggen.

Het verschoningsrecht van § 384 geldt voor vragen waarvan beantwoording zou leiden tot een directe vermogensrechtelijke schade voor de getuige of voor een persoon met wie hij een familierelatie heeft zoals bedoeld in § 383 (punt 1), of waarvan beantwoording de getuige of bedoelde persoon tot oneer zou strekken dan wel zou blootstellen aan het gevaar van vervolging wegens een misdrijf of overtreding (punt 2). Bovendien hoeft een getuige een vraag ook niet te beantwoorden wanneer hij daardoor een vak- of bedrijfsgeheim zou moeten prijsgeven (punt 3).

§ 385 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering regelt enkele uitzonderingen op de beschreven verschoningsrechten. Van bijzonder belang is de ontheffing van de plicht tot geheimhouding op grond van § 385, lid 2, waardoor geestelijken en personen die volgens § 383, lid 1, punt 6, ten aanzien van bepaalde feiten die hun zijn toevertrouwd, tot geheimhouding zijn verplicht, alsnog een getuigplicht hebben.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Ja. Indien een op wettige wijze opgeroepen getuige niet verschijnt, legt de rechtbank overeenkomstig § 380, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een administratieve boete op, en voor het geval deze niet kan worden geïnd, vervangende hechtenis. De boete bedraagt ten minste 5 en ten hoogste 1 000 euro (§ 6, lid 1, van de Duitse Invoeringswet Wetboek van Strafrecht (Einführungsgesetz zum Strafgesetzbuch)), de vervangende hechtenis duurt ten minste een dag en ten hoogste zes weken (§ 6, lid 2, van deze wet). Bovendien wordt de getuige verplicht tot het betalen van de kosten die door zijn niet-verschijnen zijn ontstaan.

Indien de getuige voor een tweede keer niet verschijnt, kan de rechter naast het opleggen van een boete of vervangende hechtenis bevelen dat de getuige door de openbare macht voor hem wordt gebracht (§ 380, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Deze maatregelen blijven achterwege, wanneer de getuige zijn niet-verschijnen tijdig in voldoende mate rechtvaardigt. Bij een verontschuldiging achteraf moet de getuige aannemelijk maken dat de te late verschijning hem niet kan worden aangerekend (§ 381 van het wetboek).

Indien de getuige weigert zijn verklaring of de eed af te leggen en daarvoor geen reden aanvoert of daarvoor een reden aanvoert die door een rechterlijke beslissing irrelevant is verklaard, kunnen tegen hem op grond van § 390, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dezelfde maatregelen worden genomen als tegen de getuige die zonder opgaaf van redenen niet verschijnt. Bij een tweede weigering wordt de getuige op verzoek in gijzeling gesteld om hem tot zijn verklaring te dwingen. De gijzeling mag echter niet langer duren dan tot het einde van het proces in de lopende instantie (§ 390, lid 2, van het wetboek).

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Nee, een algemene “onbekwaamheid om te getuigen” bestaat niet. Derhalve kan iedereen als getuige optreden wiens verstandelijke vermogens zodanig zijn ontwikkeld dat hij in staat is tot feitelijke waarnemingen en vragen daaromtrent kan begrijpen en beantwoorden, ongeacht leeftijd en handelingsbekwaamheid.

Voor personen die wegens het opzettelijk afleggen van een valse verklaring of wegens meineed eerder zijn veroordeeld, gelden geen bijzondere regels.

Wie zelf als partij of als wettelijke vertegenwoordiger van een partij direct bij het proces is betrokken, kan echter niet als getuige optreden. Een uitzondering geldt voor personen die als medepartij optreden ten aanzien van feiten die uitsluitend andere medepartijen betreffen. Een vertegenwoordiger mag onder bepaalde omstandigheden als getuige optreden, wanneer het onderwerp van verhoor buiten het kader van de vertegenwoordiging valt. Zo kan een curator een verklaring afleggen over feiten die losstaan van zijn taakgebied in een proces waarin de onder curatele gestelde persoon (curandus) partij is.

Of iemand in staat is om als getuige op te treden, wordt altijd bepaald op het tijdstip waarop het verhoor plaatsvindt.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Het getuigenverhoor geschiedt door de rechtbank. Het verhoor kan ook worden opgedragen aan een lid van de rechtbank die dan als bevoegde rechter optreedt, of aan een andere rechtbank, indien in het bijzonder vanaf het begin kan worden verondersteld dat de rechtbank het resultaat van de bewijsverkrijging op passende wijze kan beoordelen zelfs zonder een directe indruk te hebben van het verloop van de bewijsvergaring.

Iedere getuige moet apart en buiten tegenwoordigheid van de later te horen getuigen worden gehoord (§ 394, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Getuigen die tegenstrijdige verklaringen afleggen, kunnen met elkaar worden geconfronteerd (§ 394, lid 2).

Partijen hebben het recht bij het getuigenverhoor aanwezig te zijn en vragen te stellen. In een procedure met verplichte vertegenwoordiging door een advocaat mag een partij zelf in beginsel alleen vragen aan de getuige voorleggen, terwijl de advocaat de getuige direct mag ondervragen (§ 397).

Het horen van een getuige door middel van videoconferencing is toegestaan, wanneer de rechtbank hiervoor op verzoek van (slechts) een van de partijen, conform § 128 bis, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, toestemming verleent.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

In beginsel bestaat er in het burgerlijk procesrecht geen wettelijk verbod om een bewijs te gebruiken. De enige uitzondering is het verbod op het gebruik van veroordelingen die uit het Duitse centrale strafregister zijn geschrapt of voor schrapping in aanmerking komen (§ 51 van de Wet inzake het Duitse centrale register (Bundeszentralregistergesetz)).

Uit de jurisprudentie van het constitutioneel hof van de Bondsrepubliek Duitsland (Bundesverfassungsgericht) blijkt echter dat in een civiele procedure het gebruik van een bewijs is verboden, als er sprake is van onwettige inmenging in de grondwettelijk beschermde fundamentele situatie van de partij die het bewijs betwist – met name menselijke waardigheid en algemene persoonlijke rechten – die niet als uitzondering wordt aanvaard. Het is nodig de voordelen en belangen tegen elkaar af te wegen, met inachtneming van alle omstandigheden van het specifieke geval.

Zo bestaat er volgens deze jurisprudentie in beginsel een verbod op het gebruik van bewijs wanneer dit is verkregen door geheime geluidsopnamen, het afluisteren van gesprekken via minizenders, richtmicrofoons of intercoms en het gebruik van onrechtmatig verkregen persoonlijke aantekeningen, zoals dagboeken of vertrouwelijke correspondentie.

In al deze gevallen kan echter een afweging van rechtsbelangen die op het concrete geval betrekking heeft, bij uitzondering leiden tot de toepasbaarheid van de onrechtmatig verkregen bewijzen, zolang de persoonlijke levenssfeer niet in de kern is aangetast.

Of ook een overtreding van procesrechtelijke regels een reden is voor een verbod op het gebruik van een bewijs, moet voor iedere regel afzonderlijk worden beslist. Fouten die het proces en de vorm van een proceshandeling betreffen, hoeven volgens § 295, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen gevolgen te hebben. Zo is het horen van een partij als getuige een procedurefout waarin men zich kan schikken, dat wil zeggen dat het als bewijs kan worden gebruikt wanneer partijen afstand doen van naleving van de regel of niet voor het einde van de volgende terechtzitting bezwaar hebben gemaakt tegen de fout. Ook het feit dat een getuige niet is gewezen op zijn verschoningsrecht, hoeft volgens § 295, lid 1, van het wetboek geen gevolgen te hebben.

Er kan echter geen afstand worden gedaan van de naleving van normen die het algemeen belang dienen (§ 295, lid 2). Voorbeelden hiervan zijn alle aspecten die ambtshalve in acht moeten worden genomen, zoals ontvankelijkheid, toegestane rechtsmiddelen of wraking.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Zoals al onder punt 2.4 is uiteengezet, is het horen van een partij onder bepaalde voorwaarden als bewijsmiddel toegelaten. De waardering van het bewijs wordt vervolgens aan het oordeel van de rechter overgelaten (§ 286 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Laatste update: 11/03/2024

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Ests) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.

Bewijsverkrijging - Estland

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De regeling van de bewijslast is onderworpen aan artikel 230 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (tsiviilkohtumenetluse seadustik), waarin wordt gesteld dat elke partij in een geding de feiten dient te bewijzen waarop haar eisen en bezwaren zijn gebaseerd, behoudens waar de wet anders bepaalt. Bovendien kunnen de partijen, tenzij de wet anders voorschrijft, een andere verdeling van de bewijslast overeenkomen dan door de wet bepaald, en met elkaar een overeenkomst sluiten over de aard van het bewijs dat tot staving van bepaalde feiten moet dienen. Tenzij de wet anders bepaalt, kan de rechtbank op eigen initiatief bewijs verzamelen in zaken betreffende huwelijk of verwantschap, geschillen die de belangen van een kind betreffen of verzoekprocedures.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Een feit dat de rechtbank als algemeen bekend beschouwt, hoeft niet te worden bewezen. Een feit waarover betrouwbare informatie beschikbaar is van bronnen die niet bij het proces zijn betrokken, kan door de rechtbank tot algemeen bekend feit worden verklaard. Voorts hoeft een argument van een partij met betrekking tot een feit niet te worden bewezen indien de wederpartij het feit erkent. Een erkentenis houdt in dat er onvoorwaardelijk en expliciet met een feitelijke bewering wordt ingestemd door middel van een schriftelijke, aan de rechtbank gerichte verklaring of een verklaring die tijdens een rechtszitting wordt afgelegd en in het verslag van de zitting wordt opgenomen. De erkentenis kan alleen worden ingetrokken met toestemming van de wederpartij of als de partij die de erkentenis intrekt, bewijst dat de bewering met betrekking tot het al dan niet bestaan van het feit onjuist is en dat de erkentenis voortvloeide uit onjuiste kennis over het feit. In dergelijke gevallen wordt het feit als niet erkend beschouwd. De erkentenis wordt vermoed zolang de andere partij niet expliciet een vordering betreffende een feitelijke omstandigheid heeft betwist, en de intentie om een feit te betwisten, niet duidelijk blijkt uit de andere verklaringen van de partij.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De rechtbank beoordeelt al het bewijs conform de wet grondig en objectief vanuit alle gezichtspunten en besluit naar eer en geweten of een argument dat door een partij in een proces wordt aangevoerd, wel of niet is bewezen, waarbij de rechtbank onder andere in overweging neemt of partijen met elkaar een overeenkomst hebben gesloten over de verschaffing van bepaalde bewijzen.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Ofschoon in artikel 236, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt gesteld dat over het algemeen de betrokken partijen de rechtbank dienen te verzoeken om bewijs te verzamelen, biedt artikel 230, lid 3, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de rechtbank de mogelijkheid om op eigen initiatief bewijs te verzamelen. De rechtbank kan in het bijzonder, tenzij de wet anders bepaalt, op eigen initiatief bewijs verzamelen in zaken betreffende huwelijk of verwantschap, geschillen die de belangen van een kind betreffen of verzoekprocedures.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Als er aanvullend bewijs moet worden verzameld om bewijs te kunnen beoordelen, regelt de rechtbank dat door een rechterlijke beslissing te nemen die aan de betrokkenen in het proces wordt medegedeeld. Als er bewijs moet worden verzameld van buiten de territoriale bevoegdheid van de rechtbank die het proces in een zaak leidt, kan de rechtbank die de zaak behandelt een schriftelijk verzoek indienen bij de rechtbank die wel de territoriale bevoegdheid heeft om het bewijs te verzamelen, om het besluit te nemen een proceshandeling te verrichten. Bovendien mag er ook buiten Estland bewijs worden verzameld.

Nadat een besluit hiertoe is genomen, moet het bewijs worden verzameld in overeenstemming met de bepalingen betreffende het verzamelen van bewijs, afhankelijk van het soort bewijs, zoals beschreven in de hoofdstukken 27–32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechtbank mag een verzoek tot het verzamelen van bewijs afwijzen indien:

  1. het bewijs niet relevant is voor de zaak (met name als het bewezen feit niet hoeft te worden bewezen of als de rechtbank van oordeel is dat er al voldoende bewijzen voor het feit zijn verschaft);
  2. een feit conform de wet of op grond van een overeenkomst tussen de partijen moet worden gestaafd door bewijs van een bepaalde soort of vorm, maar er een verzoek is ingediend om bewijs van een andere soort of vorm te verzamelen;
  3. het bewijs niet toegankelijk is, met name als de gegevens van een getuige onbekend zijn, als de locatie van een document onbekend is, of als de relevantie van het bewijs niet in verhouding staat tot de tijd die nodig is om het bewijs te verzamelen, of als er andere ermee samenhangende bezwaren zijn;
  4. het verzoek tot het verzamelen van bewijs te laat is ingediend;
  5. de noodzaak tot het verzamelen van bewijs niet kan worden aangetoond;
  6. de partij in het proces die om het verzamelen van bewijs verzoekt, verzuimt om te voldoen aan het verzoek van de rechtbank tot vooruitbetaling van de kosten die gepaard gaan met het verzamelen van het bewijs.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Volgens artikel 229, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bewijs in een civiele zaak alle informatie in een door de wet bepaalde procedurele vorm op basis waarvan de rechtbank, conform de in de wet vastgelegde procedure, vaststelt of de feiten waarop de eisen en bezwaren van de partijen zijn gebaseerd, alsmede andere feiten die relevant zijn voor de correcte behandeling van de zaak, wel of niet bestaan.

Op grond van lid 2 kan bewijs bestaan uit de verklaring van een getuige, verklaringen die door de partijen in het proces onder ede zijn afgelegd, schriftelijk bewijsmateriaal, fysiek bewijsmateriaal, een inspectie of de verklaring van een deskundige. In verzoekprocedures en vereenvoudigde procedures kan de rechtbank ook oordelen dat andere bewijsmiddelen, bijvoorbeeld een verklaring van een partij in het proces die niet onder ede is afgelegd, voldoende is ter staving van de feiten.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

1) Getuigenverklaring

Volgens artikel 251, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan elke persoon die op de hoogte kan zijn van de feiten die relevant zijn voor de zaak, als getuige worden gehoord, tenzij die persoon een partij in het proces of een vertegenwoordiger van een partij in het proces is. Getuigen dienen informatie te verschaffen over de feiten die zij rechtstreeks hebben waargenomen. Een persoon die als getuige wordt opgeroepen is verplicht om ter zitting te verschijnen en voor de rechter een waarheidsgetrouwe verklaring af te leggen over de feiten die deze persoon bekend zijn. In plaats van opgeroepen te worden voor het bijwonen van een zitting kan een getuige ook verzocht worden om een schriftelijke verklaring af te leggen, indien het voor de getuige een onredelijke belasting is om ter zitting te verschijnen en de rechtbank van mening is dat het afleggen van een schriftelijke verklaring gezien de inhoud van de vragen en aard van de persoon van de getuige voldoende is om bewijs te verschaffen. De rechtbank kan ook het verslag van een zitting van andere gerechtelijke procedures gebruiken, indien dit het proces duidelijk vereenvoudigt en verondersteld mag worden dat de rechtbank het verslag naar behoren kan beoordelen zonder de getuige rechtstreeks te ondervragen.

Elke getuige wordt individueel gehoord en getuigen die niet zijn gehoord mogen tijdens de behandeling van de zaak niet in de rechtszaal aanwezig zijn. Als een rechtbank reden heeft om te geloven dat een getuige bang is of een andere reden heeft om in aanwezigheid van een partij in het proces niet de waarheid voor de rechter te vertellen of als een partij in het proces de verklaring van een getuige beïnvloedt door tussenbeide te komen of anderszins, kan de rechtbank die persoon uit de rechtszaal verwijderen terwijl de getuige wordt gehoord. In dergelijke gevallen wordt de verklaring van de getuige na de terugkeer van die persoon aan de partij in het proces voorgelezen en heeft de partij in het proces het recht om de getuige te ondervragen. Als de verklaring van een getuige tegenstrijdig is, kan de rechtbank de getuige verschillende malen tijdens dezelfde rechtszitting horen en ondervragen.

In het geval van schriftelijke verklaringen hebben de partijen in het proces het recht om via de rechtbank schriftelijke vragen aan getuigen voor te leggen. De rechtbank bepaalt welke vragen de getuige moet beantwoorden. Zo nodig kan de rechtbank een getuige oproepen om ter zitting te verschijnen om een mondelinge verklaring af te leggen.

Als een persoon niet ter zitting kan verschijnen ten gevolge van ziekte, ouderdom, invaliditeit of een andere geldige reden, of als het om een andere reden nodig is, kan de rechtbank de getuige bezoeken om diens verklaring af te nemen.

De rechtbank beoordeelt bewijzen rechtstreeks (artikel 243, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Om de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen te controleren kan de rechtbank gebruik maken van de verschillende methoden die worden beschreven in artikel 262, lid 1 en lid 8, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; op grond van lid 1 stelt de rechtbank bijvoorbeeld de identiteit van een getuige vast, alsmede diens werkzaamheden, opleiding, woonadres, verband met de zaak en relatie tot de partijen in het proces. Voordat een getuige een verklaring aflegt, vertelt de rechtbank de getuige dat deze verplicht is om de waarheid te spreken en wordt de procedure uiteengezet die volgt wanneer de getuige weigert om een verklaring af te leggen; op grond van lid 8 kan de rechtbank, indien nodig, op elk moment tijdens de ondervraging aanvullende vragen stellen om de verklaring te verduidelijken of te vervolledigen of om te achterhalen hoe de getuige aan diens kennis komt.

2) Deskundigenverklaring

Om nadere informatie te verkrijgen over bijzonderheden van een zaak die specifieke expertise behoeven, heeft de rechtbank het recht om op verzoek van een partij in het proces een deskundige om een verklaring te vragen. Om vast te stellen welke wetgeving buiten de republiek Estland van kracht is, welke internationale wetgeving of welk gewoonterecht geldt, kan de rechtbank op verzoek van een partij in het proces of op eigen initiatief een juridisch deskundige raadplegen. De bepalingen betreffende het horen van getuigen zijn ook van toepassing op het horen van personen met specifieke expertise met als doel een omstandigheid of gebeurtenis te bewijzen waarvoor specifieke expertise benodigd is om juist te worden geïnterpreteerd. Als een partij in het proces de schriftelijke verklaring van een persoon met specifieke expertise aan de rechtbank heeft voorgelegd en de persoon niet als getuige wordt gehoord, wordt deze verklaring als schriftelijk bewijsmateriaal beschouwd. In plaats van een deskundige te verzoeken om diens oordeel te geven, kan de rechtbank ook een deskundigenverklaring gebruiken die door de rechtbank in een andere gerechtelijke procedure is gevraagd of een die is opgesteld in opdracht van een orgaan dat een gerechtelijke procedure uitvoert in verband met een misdrijf of overtreding, indien dit het proces duidelijk vereenvoudigt en verondersteld mag worden dat de rechtbank de deskundigenverklaring naar behoren kan beoordelen zonder om een nieuw oordeel van een deskundige te vragen. In dergelijke gevallen kunnen aanvullende vragen aan de deskundige worden gesteld of kan de deskundige bij de rechtbank worden ontboden voor ondervraging.

Een deskundigenbeoordeling wordt uitgevoerd door een forensisch deskundige of andere bevoegde persoon die in dienst is van een overheidsinstantie voor forensisch onderzoek, door een officieel erkende deskundige of door een andere door de rechtbank aangewezen persoon met specifieke expertise. De rechtbank kan een persoon als deskundige aanwijzen als de persoon over de kennis en ervaring beschikt die nodig is om een deskundigenverklaring af te leggen. Als een officieel erkende deskundige beschikbaar is om een deskundigenbeoordeling uit te voeren, worden andere personen alleen met een goede reden als deskundige aangewezen. Als de partijen instemmen met een deskundige, kan de rechtbank die persoon als deskundige aanwijzen indien die persoon in de hoedanigheid van een deskundige volgens de wet kan optreden.

Een partij in het proces heeft het recht om via de rechtbank vragen aan een deskundige te stellen. De rechtbank bepaalt welke vragen een deskundigenverklaring vereisen. Indien de rechtbank vragen verwerpt, dient zij die beslissing met redenen te omkleden. Deskundigen dienen hun deskundigenverklaring schriftelijk aan de rechtbank aan te bieden, tenzij de rechtbank bepaalt dat zij hun verklaring mondeling of, met toestemming van de deskundige, in een andere vorm moeten geven. Een deskundigenverklaring moet een gedetailleerde beschrijving bevatten van alle uitgevoerde onderzoeken, de conclusies die uit die onderzoeken zijn getrokken en onderbouwde antwoorden op de vragen van de rechtbank.

Deskundigen dienen een correcte en onderbouwde verklaring af te leggen als antwoord op de aan hen gestelde vragen. Voor het afleggen van een deskundigenverklaring kunnen deskundigen elk bij de zaak behorend materiaal dat zij daarvoor nodig hebben bestuderen, deelnemen aan het onderzoeken van het bewijs ter zitting en referentiematerialen en aanvullende informatie bij de rechtbank opvragen.

Een deskundigenverklaring wordt tijdens een rechtszitting in de openbaarheid gebracht. Tenzij de deskundigenverklaring schriftelijk wordt gegeven of in een vorm die schriftelijk kan worden gereproduceerd, legt de deskundige de verklaring tijdens een zitting af. De rechtbank kan een deskundige die een deskundigenverklaring schriftelijk of in een schriftelijk reproduceerbare vorm heeft overgelegd, oproepen om tijdens een zitting te worden ondervraagd. De rechtbank kan ook een deskundige die een deskundigenverklaring heeft gegeven oproepen om ter zitting te verschijnen, indien een van de betrokken partijen hierom verzoekt.

Na bestudering van een deskundigenverklaring kunnen de partijen in het proces tijdens een zitting vragen stellen aan de deskundige om meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent de verklaring, mits de deskundige door de rechtbank is opgeroepen. De vragen kunnen ook vooraf bij de rechtbank worden ingediend en vervolgens door de rechtbank aan de deskundige worden doorgezonden. De rechtbank laat geen vragen toe die niet relevant zijn of buiten de bevoegdheid van de deskundige vallen.

De bepalingen betreffende het horen van getuigen gelden ook voor het horen van deskundigen.

3) Schriftelijk bewijs

Schriftelijk bewijsmateriaal bestaat uit een schriftelijk document of enig ander document of vergelijkbaar gegevensmedium dat is vastgelegd door middel van fotografie, video, audio, elektronische opslag of anderszins, bevat informatie betreffende de feiten die relevant zijn voor de behandeling van een zaak en kan in waarneembare vorm tijdens een zitting worden overgelegd.

Officiële en persoonlijke correspondentie, uitspraken in andere zaken en de verklaringen van personen met specifieke expertise die door partijen in het proces aan de rechtbank zijn overgelegd, worden ook als documenten beschouwd.

Schriftelijke documenten die worden overgelegd dienen originelen of afschriften te zijn. Als partijen in het proces originele documenten samen met een afschrift overleggen, kan de rechtbank de originele documenten teruggeven en in het dossier een door de rechter gewaarmerkt exemplaar van het afschrift opnemen. Op verzoek van personen die schriftelijke documenten overleggen, kunnen de in het dossier opgenomen originele documenten worden teruggegeven nadat de uitspraak van de rechtbank van kracht is geworden en het proces is afgesloten. Het afschrift wordt in het dossier bewaard. De rechtbank kan een uiterste tijdstip vaststellen voor het onderzoeken van een overgelegd document, waarna de rechtbank het document moet teruggeven. In dergelijke gevallen moet het afschrift van het document in het dossier worden bewaard. Als een document in de vorm van een afschrift is overgelegd, heeft de rechtbank het recht om te verzoeken dat het originele document wordt overgelegd of dat wordt gemotiveerd waarom het originele document niet is overgelegd. Als niet aan de verzoeken van de rechtbank wordt voldaan, dient de rechtbank vast te stellen of het afschrift van het document bewijskracht heeft.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

In civiele procedures geldt de algemene regel van de vrije beoordeling van bewijzen, maar er kunnen beperkingen worden toegepast indien de betrokken partijen daarmee instemmen. In het bijzonder wordt in artikel 232, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gesteld dat geen enkel bewijs vooraf vastgestelde waarde voor een rechtbank heeft, tenzij anders door partijen overeengekomen. De partijen kunnen derhalve overeenkomen om een beslissend gewicht toe te kennen aan bepaalde bewijsstukken.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Ja. Op grond van de wet of een overeenkomst tussen de partijen kan een bepaald feit alleen worden gestaafd door middel van bewijs van een bepaald type of in een bepaalde vorm.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Ja. Krachtens artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een persoon die als getuige wordt opgeroepen, verplicht om ter zitting te verschijnen en voor de rechter een waarheidsgetrouwe verklaring af te leggen over de feiten die deze persoon bekend zijn.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

De volgende personen hebben het recht om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen:

  1. afstammelingen of bloedverwanten in opgaande lijn van de eisende of verwerende partij;
  2. een zuster, stiefzuster, broer of stiefbroer van de eisende of verwerende partij, of een persoon die gehuwd is of is geweest met een zuster, stiefzuster, broer of stiefbroer van de eisende of verwerende partij;
  3. een stiefouder of pleegouder of een stiefkind of pleegkind van de eisende of verwerende partij;
  4. een adoptieouder of een geadopteerd kind van de eisende of verwerende partij;
  5. de echtgenoot of samenwonende partner van de eisende of verwerende partij, en de ouders van de echtgenoot of samenwonende partner, ook als het huwelijk of het samenwonen is beëindigd.

Een getuige kan ook weigeren om een getuigenverklaring af te leggen als de getuigenis bezwarend is voor de getuige zelf of voor een hierboven omschreven persoon in verband met een misdrijf of overtreding.

Een getuige heeft het recht om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen met betrekking tot feiten waarop de wet ter bescherming van staatsgeheimen en gerubriceerde informatie van buitenlandse staten (riigisaladuse ja salastatud välisteabe seadus) van toepassing is.

Elke persoon die informatie voor journalistieke doeleinden verwerkt, heeft het recht om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen met betrekking tot feiten waardoor de identiteit kan worden vastgesteld van de persoon die de informatie heeft verschaft.

Ongeacht het bovenstaande is het een getuige niet toegestaan om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen met betrekking tot:

  1. de verrichting of inhoud van een transactie waarbij de getuige was uitgenodigd om daarvan getuige te zijn;
  2. de geboorte of het overlijden van een familielid;
  3. een feit dat verband houdt met een eigendomsrelatie die voortvloeit uit een betrekking krachtens het familierecht;
  4. een handeling die verband houdt met een betwiste rechtsbetrekking en die de getuige zelf heeft verricht als rechtsvoorganger of wettelijke vertegenwoordiger van een partij.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Ja. Als een getuige zonder geldige reden weigert om een getuigenverklaring af te leggen, kan de rechtbank een boete opleggen of de getuige voor een periode van maximaal 14 dagen in hechtenis nemen. De getuige dient onmiddellijk te worden vrijgelaten als de getuige de verklaring aflegt of als de behandeling van de zaak wordt beëindigd of de noodzaak om de getuige te horen vervalt.

Daarenboven draagt de getuige de proceskosten die het gevolg zijn van het feit dat de getuige zonder geldige reden heeft geweigerd om een getuigenverklaring af te leggen.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

In artikel 256 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt beschreven welke personen niet als getuige mogen worden gehoord. In het bijzonder mogen geestelijken van een in Estland geregistreerd kerkgenootschap of hun medewerkers niet worden gehoord of ondervraagd over bijzonderheden die hun in het kader van zielzorg zijn toevertrouwd. De volgende personen mogen niet als getuige worden gehoord zonder de toestemming van de persoon in wiens belang zij een geheimhoudingsplicht hebben:

  1. vertegenwoordigers in civiele of bestuursrechtelijke zaken, raadslieden in zaken die een misdrijf of overtreding betreffen, en notarissen, waar het feiten betreft die zij bij de uitoefening van hun beroep te weten zijn gekomen;
  2. artsen, apothekers of andere medische hulpverleners, waar het feiten betreft die een patiënt hun heeft toevertrouwd, met inbegrip van feiten die verband houden met afstamming, kunstmatige inseminatie, familie of gezondheid van een persoon;
  3. andere personen die door hun beroep of professionele of economische activiteiten deelgenoot zijn geworden van vertrouwelijke informatie die zij op grond van de wet niet mogen openbaren.

Ondersteunende medewerkers van de hierboven bedoelde personen kunnen ook niet als getuigen worden gehoord zonder de toestemming van de persoon in wiens belang zij een geheimhoudingsplicht hebben.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

In artikel 262 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt de procedure voor het horen van getuigen beschreven. De rechtbank begint het horen van een getuige met een uitleg aan de getuige van het doel van het verhoor en de dringende aansporing om alles te openbaren wat de getuige met betrekking tot het doel van het verhoor weet. Daarna hebben de partijen in het proces het recht om via de rechtbank vragen aan de getuige te stellen. De partijen in het proces kunnen, met toestemming van de rechtbank, ook rechtstreeks vragen stellen.

De rechtbank laat geen vragen toe die suggestief zijn, vragen die niet relevant zijn voor de zaak, vragen die zijn gesteld met het oogmerk om nieuwe feiten te onthullen die niet eerder zijn gepresenteerd en vragen die al eerder zijn gesteld. De rechtbank heeft op elk moment tijdens de ondervraging het recht om, indien nodig, aanvullende vragen te stellen om de verklaring te verduidelijken of te vervolledigen of om te achterhalen hoe de getuige aan diens kennis komt.

Op grond van artikel 350 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechtbank een zitting in de vorm van een videoconferentie organiseren, zodat de partijen in het proces of hun vertegenwoordigers of raadslieden tijdens de rechtszitting op een andere locatie kunnen zijn en de proceshandelingen in real time op die locatie kunnen verrichten. Een getuige of deskundige die zich op een andere locatie bevindt, kan ook worden gehoord en een partij in het proces die zich elders bevindt, kan vragen aan hen stellen via een rechtszitting die in de vorm van een videoconferentie wordt gehouden.

Als een rechtszitting in de vorm van een videoconferentie wordt gehouden, moet het recht van iedere partij in het proces om verzoeken en aanvragen in te dienen en om standpunten te formuleren ten aanzien van de verzoeken en aanvragen van andere partijen in het proces op een technisch betrouwbare manier worden gewaarborgd, en moet de realtime-overdracht van beeld en geluid van de partijen in het proces die niet in de rechtszaal aanwezig zijn naar de rechtbank en vice versa tijdens de rechtszitting op technisch betrouwbare wijze plaatsvinden. De getuige kan tijdens een videoconferentie telefonisch worden gehoord als de partijen en de getuige daarmee instemmen of, bij een verzoekprocedure, als alleen de getuige daarmee instemt. De minister van Justitie kan specifieke technische eisen vaststellen voor het houden van een rechtszitting in de vorm van een videoconferentie.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Op grond van artikel 238, lid 3, sub 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechtbank weigeren om een bewijsstuk te accepteren en het bewijs teruggeven als het verkregen is door een strafbare handeling of door onrechtmatige schending van een grondrecht.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Volgens artikel 267 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft een partij die een door haar te bewijzen feit niet door enig ander bewijs heeft kunnen staven of die geen ander bewijs heeft verschaft, het recht om te verzoeken dat de wederpartij of een derde partij onder ede wordt gehoord om het feit te bewijzen. In het geval van een rechtspersoon kan een vertegenwoordiger daarvan onder ede worden gehoord.

De rechtbank kan ook onder ede een partij horen die bewijs moet verschaffen betreffende een betwist feit, indien de ene partij dit verzoekt en de andere partij daarmee instemt.

Ongeacht de verzoeken van de partijen en de verdeling van de bewijslast kan de rechtbank op eigen initiatief een van beide of beide partijen onder ede horen, indien de rechtbank op basis van het eerdere rechtsplegingsproces en het verschafte en verzamelde bewijs zich geen oordeel kan vormen over de waarheid van een beweerd feit dat moet worden bewezen. De rechtbank kan ook op eigen initiatief onder ede een partij horen, indien de partij die bewijs moet verschaffen verklaringen onder ede wil afleggen zonder de instemming van de wederpartij.

In vereenvoudigde procedures en in verzoekprocedures kan de rechtbank ook oordelen dat een verklaring van een partij in het proces die niet onder ede is afgelegd, voldoende is om een feit te bewijzen, tenzij uit de voorschriften voor het relevante type verzoekprocedure voortvloeit dat uitsluitend verklaringen die onder ede door partijen in het proces zijn afgelegd, toelaatbaar zijn. Een uitspraak in een geding mag niet worden gebaseerd op een door een partij afgelegde verklaring die niet onder ede is afgelegd.

Laatste update: 18/04/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Ierland

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De bewijslast betreffende een bepaalde vordering rust in het algemeen op de partij die de desbetreffende stelling of vordering aanvoert. Zo rust in een zaak met betrekking tot nalatigheid de bewijslast inzake de nalatigheid op de eiser en de bewijslast voor medeaansprakelijke nalatigheid op de verweerder. In het algemeen draagt de eiser de bewijslast betreffende de feiten die noodzakelijk zijn tot staving van zijn vordering, terwijl de verweerder in het algemeen zijn verweer tegen de vordering moet staven. Indien de verweerder een tegenvordering instelt, rust de bewijslast betreffende die tegenvordering op de verweerder. In de wetgeving wordt echter soms voorgeschreven dat de bewijslast op de verweerder rust. In zaken over onterecht ontslag rust de bewijslast op de verwerende werkgever, d.w.z. de werkgever moet aantonen dat er gegronde redenen waren voor het ontslag (zie de De link wordt in een nieuw venster geopend.Unfair Dismissals Act 1977, als gewijzigd).

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Erkende feiten hoeven niet te worden bewezen. Rechters kunnen zich ook baseren op algemene bekendheid of 'juridisch kennisnemen' van feiten die duidelijk vaststaan of algemeen bekend zijn; dergelijke feiten hoeven niet te worden bewezen. Er zijn ook verschillende wettelijke vermoedens die door tegenbewijs kunnen worden weerlegd. Het gaat onder meer om vermoedens inzake de wettigheid van kinderen, de geldigheid van huwelijken, de geestelijke gezondheid van volwassen personen en de dood van vermisten waarvan al meer dan zeven jaar niets is vernomen ondanks dat alle desbetreffende onderzoeken zijn gedaan. Het beginsel res ipsa loquitur ('de feiten spreken voor zich') is van toepassing indien er wordt uitgegaan van een vermoeden van nalatigheid in omstandigheden waarin is aangetoond dat de oorzaak van het ongeval op het moment van het ongeval onder de controle van de verweerder of diens personeelsleden of vertegenwoordigers stond en het ongeval van dien aard was dat het zich normaliter niet zou hebben voorgedaan als degenen die de controle hadden, voldoende zorgvuldig hadden gehandeld. Indien een beroep wordt gedaan op res ipsa loquitur, komt de bewijslast daardoor op de verweerder te rusten en moet hij vervolgens aantonen dat hij niet nalatig is geweest. De bewijslast inzake het aantonen van het oorzakelijke verband blijft echter op de eiser rusten. Van belang is het feit dat indien uit de feiten blijkt dat het beginsel res ipsa loquitur duidelijk van toepassing is, de eiser zich hierop tijdens de terechtzitting kan beroepen zelfs wanneer deze regel niet is aangevoerd of niet is opgenomen in de vordering van de eiser.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

In een burgerlijke zaak wordt een partij op een bepaald punt in het gelijk gesteld indien hij het gerecht op basis van een balance of probabilities ('afweging van waarschijnlijkheid') van dat punt weet te overtuigen. Dit betekent dat indien een partij er niet in slaagt het gerecht ervan te overtuigen dat zijn versie van de gebeurtenissen waarschijnlijker is dan de versie van de tegenpartij, eerstbedoelde partij in het ongelijk zal worden gesteld. Dit is een flexibele maatstaf en rechters eisen in het algemeen meer bewijzen in bepaalde zaken, zoals fraudezaken, vanwege de ernst van de betrokken beschuldiging.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

In burgerlijke procedures worden bewijzen verkregen door discovery (overlegging van informatie op verzoek van de andere partij), disclosure (overlegging van relevante documenten en informatie door de partijen) en verklaringen van getuigen en deskundigen.

Discovery: in procedures voor het High Court kan de ene partij de andere partij schriftelijk verzoeken om vrijwillig informatie over te leggen. Het gerecht zal alleen maar een bevel tot dergelijke overlegging van informatie (discovery) uitvaardigen indien de andere partij nalaat of weigert de informatie vrijwillig over te leggen of het verzoek om overlegging van informatie negeert (zie die De link wordt in een nieuw venster geopend.Rules of the Superior Courts, Ord. 31, r. 12, als gewijzigd). De informatie waar op deze wijze om wordt verzocht, moet relevant en noodzakelijk zijn voor de feiten die in het geding zijn. Het is ook mogelijk te verzoeken om overlegging van documenten van een derde die geen partij is in de procedure.

Disclosure: partijen in een procedure met betrekking tot een vordering wegens persoonlijk letsel moeten aan de andere partij, zonder dat daartoe een verzoek hoeft te worden ingediend bij het gerecht, alle medische dossiers ter inzage geven die zijn opgesteld door deskundigen die als getuigen zullen worden opgeroepen om ter terechtzitting een verklaring af te leggen (zie die De link wordt in een nieuw venster geopend.Rules of the Superior Courts, Ord. 39, r. 46, als gewijzigd). Beide partijen moeten ook lijsten uitwisselen met de namen en adressen van alle getuigen die zij willen oproepen. Bovendien moet de eiser een volledige staat overleggen van alle vergoedingen van bijzondere schade of directe contante uitgaven in verband met de schade die of het letsel dat het voorwerp is van de vordering.

Getuigen: het gebruik door partijen van getuigenbewijs in hun voordeel is niet afhankelijk van de toestemming van de rechter, met uitzondering van procedures van de Commercial List of the High Court, waarbij een partij die zich wil baseren op getuigenbewijs een door de getuige ondertekende getuigenverklaring moet verstrekken waarin dit getuigenbewijs is opgenomen en de getuige moet oproepen om ter terechtzitting een mondelinge verklaring af te leggen. Indien de partij vóór de terechtzitting in de High Court Commercial List geen getuigenverklaring verstrekt, mag de partij deze getuige niet zonder toestemming van het gerecht oproepen. Bovendien heeft het gerecht uitgebreide bevoegdheden om te controleren welke bewijselementen toelaatbaar zijn en kan het bewijzen die anders toelaatbaar zouden zijn, uitsluiten of beperkingen opleggen aan het kruisverhoor van getuigen. In bepaalde omstandigheden kan een partij ook verzoeken om een gerechtelijk bevel tot opname van getuigenbewijs in een beëdigde getuigenverklaring die vóór de terechtzitting wordt afgelegd voor een door het gerecht aangewezen onderzoeker. In het algemeen is het de taak van de rechter om kennis te nemen van alle door de partijen aangevoerde bewijzen en is het niet zijn taak om zelf de feiten vast te stellen. In het algemeen heeft de rechter niet het recht zonder instemming van de partijen een getuige op te roepen, hoewel hij dit wel mag doen in geval van belemmering van de rechtsgang of in bepaalde procedures die de zorg voor kinderen betreffen. Een rechter heeft ook de bevoegdheid een getuige die eerder door een partij is opgeroepen, opnieuw op te roepen.

Deskundigen: het gebruik door partijen van deskundigenbewijs in hun voordeel is in het algemeen niet afhankelijk van de toestemming van de rechter. Waar deskundigenbewijs dient te worden voorgelegd, dienen de partijen eventuele deskundigenverslagen voorafgaand aan de terechtzitting uit te wisselen. In procedures van de Commercial List of the High Court kan de rechter in het kader van de procedure voorafgaand aan de terechtzitting de deskundigen gelasten met elkaar in overleg te treden teneinde de punten vast te stellen waarover zij voornemens zijn een verklaring af te leggen en tot overeenstemming te komen over de verklaring die zij willen afleggen met betrekking tot die punten, waarbij zij rekening dienen te houden met eventuele zaken die de rechter hun ter overweging meegeeft. Het gerecht kan deze deskundigen gelasten een memorandum met het resultaat van hun bijeenkomsten en beraadslagingen op te stellen, dat door hen gezamenlijk aan de griffier en de partijen dient te worden overgelegd. Dit resultaat van de beraadslagingen van deskundigen is niet bindend voor de partijen (zie die De link wordt in een nieuw venster geopend.Rules of the Superior Courts, Ord. 63A, r. 6(1)(ix)).

Het gerecht kan zelf een deskundige als assessor (bijzitter) aanwijzen om het gerecht bij te staan in het geding. Het gerecht kan de assessor gelasten een verslag op te stellen (waarvan een kopie aan de partijen moet worden verstrekt) en het proces bij te wonen om het gerecht advies te verlenen of bij te staan.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Discovery: het gerecht zal uitsluitend bevelen dat bepaalde informatie moet worden overgelegd (discovery) indien de partij die verzocht is dergelijke informatie over te leggen er niet in is geslaagd, heeft geweigerd of heeft nagelaten de gevraagde informatie vrijwillig over te leggen. Indien het gerecht overlegging van informatie (discovery) beveelt, zal het gerecht meestal beslissen dat de kosten van de partij die om de overlegging van die informatie heeft verzocht, moeten worden vergoed. Indien een partij in een procedure het bevel krijgt bepaalde documenten die hij in zijn bezit heeft of waarover hij beschikt over te leggen, dient de partij in kwestie kopieën van de desbetreffende documenten aan de andere partij ter beschikking te stellen. Aan een bevel tot overlegging van informatie (order for discovery) wordt voldaan door een beëdigde verklaring af te leggen waarin de desbetreffende documenten als bijlage bij de verklaring worden opgenomen. Teneinde zeker te stellen dat procespartijen voldoen aan bevelen tot overlegging van informatie, kan het verzuim om te voldoen aan een dergelijk bevel ertoe leiden dat de vordering niet ontvankelijk wordt verklaard of dat het verweer wordt geschrapt.

Getuigen: het gebruik door partijen van getuigenbewijs in hun voordeel is niet afhankelijk van de toestemming van de rechter. Indien het gerecht beveelt getuigenbewijs in een beëdigde getuigenverklaring op te nemen, zal de getuige zijn verklaring mondeling afleggen voor een door het gerecht aangewezen onderzoeker. Het getuigenverhoor verloopt dan op dezelfde wijze als op een terechtzitting met een onbeperkte mogelijkheid tot kruisverhoor; van dit getuigenverhoor wordt een transcriptie opgesteld.

Deskundigen: het gebruik door partijen van deskundigenbewijs in hun voordeel is in het algemeen niet afhankelijk van de toestemming van de rechter. Deskundigen kunnen schriftelijke verslagen opstellen waarin zij hun bevindingen noteren en hun onpartijdige advies als deskundige geven. Indien er deskundigenverslagen worden opgesteld, dienen deze voorafgaand aan de terechtzitting te worden uitgewisseld. De deskundige heeft in de eerste plaats een verplichting jegens het gerecht en niet jegens de partijen in de procedure, hoewel de deskundige wordt betaald door de partij die hem instructies geeft.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Het gerecht kan een verzoek van een partij tot verkrijging of overlegging van bepaald bewijs afwijzen indien het gerecht van oordeel is dat het bewijs in kwestie irrelevant, onbruikbaar of ontoelaatbaar is. Volgens de "best evidence rule" (regel van het beste bewijs), moet het beste en meest directe bewijs van een feit worden overgelegd of, indien het beste bewijs niet beschikbaar is, moet er verantwoording worden afgelegd van het ontbreken ervan. Zo is bijvoorbeeld het beste bewijs van de inhoud van een bepaalde brief overlegging van de brief op zich, in plaats van een mondelinge verklaring over de inhoud ervan. In het algemeen zijn alle bewijselementen die relevant zijn voor in het geding zijnde feiten toelaatbaar. Bepaalde bewijselementen zijn echter niet toelaatbaar, zoals vertrouwelijke communicatie (bijvoorbeeld bewijs betreffende vertrouwelijke communicatie tussen een cliënt en een advocaat). Derhalve beslist de rechter van geval tot geval over de toelaatbaarheid van bewijselementen.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Feiten kunnen worden aangetoond aan de hand van bewijzen, vermoedens en gevolgtrekkingen afgeleid uit bewijzen. Het gerecht kan ook 'juridisch kennisnemen' van feiten. In burgerlijke procedures kunnen getuigenbewijs, documenten en materiële bewijzen als bewijsmiddel worden gebruikt. Documenten kunnen papieren documenten, computerbestanden, foto’s, alsook video- en geluidsopnamen omvatten.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Getuigenverklaringen worden in beginsel mondeling ter terechtzitting afgelegd. Ter terechtzitting zal de getuige worden gevraagd de echtheid en de juistheid van zijn verklaring te bevestigen.

Deskundigenbewijs wordt in een schriftelijk verslag opgenomen, tenzij het gerecht anders beveelt. In een deskundigenverslag moeten de conclusies, de feiten, de aan het verslag ten grondslag liggende hypothesen en de essentie van de instructies voor de deskundige worden vermeld. Het gerecht beslist of het ook nodig is dat een deskundige de terechtzitting bijwoont om een mondelinge verklaring af te leggen.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Het gerecht heeft een ruime beoordelingsmarge met betrekking tot het gewicht of de geloofwaardigheid van elk bewijselement. Een bewijs van horen zeggen bijvoorbeeld kan weliswaar toelaatbaar zijn in burgerlijke procedures, maar zal evenwel vaak minder zwaar wegen dan een verklaring van een directe getuige, in het bijzonder wanneer de betrokkene ook als getuige had kunnen worden opgeroepen.

Bepaalde documenten en bescheiden worden als authentiek erkend. Zo wordt de authenticiteit van bescheiden van ondernemingen en overheidsinstanties erkend wanneer deze door een leidinggevende functionaris van de onderneming of van de overheidsinstantie als zodanig worden gewaarmerkt. Het bestaan van verschillende soorten officiële documenten (zoals wetgeving, secundaire wetgeving, besluiten, verdragen en gerechtelijke stukken) kan zonder verdere bewijsvoering worden aangetoond aan de hand van geprinte of gewaarmerkte kopieën.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Bepaalde transacties moeten schriftelijk worden vastgelegd en dienen dus te worden gestaafd aan de hand van documenten. Het gaat bijvoorbeeld om overeenkomsten inzake de verkoop van grond.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

In het algemeen kunnen getuigen die bewijs kunnen aanbrengen, worden verplicht ter terechtzitting getuigenis af te leggen. Een partij die zeker wil zijn dat een getuige op de terechtzitting verschijnt, stelt een oproep tot verschijnen op waarin de getuige wordt gelast op de zitting te verschijnen om bewijs aan te brengen. Nadat de oproep door het gerecht is afgegeven en op regelmatige wijze is betekend, is hij bindend voor de getuige en dient deze ter terechtzitting te verschijnen. Iemand die geen gehoor geeft aan een oproep om als getuige te verschijnen, is schuldig aan contempt of court (belemmering van de rechtsgang).

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

De algemene regel dat geschikte getuigen kunnen worden verplicht getuigenis af te leggen, geldt niet voor buitenlandse staatshoofden en hun familieleden, buitenlandse diplomaten en consulaire ambtenaren, vertegenwoordigers van bepaalde internationale organisaties en rechters en juryleden, voor activiteiten die verband houden met hun respectievelijke functies. In burgerlijke procedures kunnen echtgenoten en verwanten van de partijen worden verplicht getuigenis af te leggen. Een getuige is gehouden een vraag te beantwoorden tenzij hij daardoor de bescherming tegen zelfbeschuldiging zou verliezen. Met andere woorden, een getuige is gehouden een vraag te beantwoorden tenzij hij kan aantonen dat hij een reëel gevaar loopt zichzelf met het antwoord te beschuldigen.

Getuigen die in het algemeen gehouden zijn een getuigenis af te leggen, hebben niettemin het recht inzage in bepaalde documenten en beantwoording van bepaalde vragen te weigeren op basis van vrijstellingen (privileges). De belangrijkste soorten vrijstellingen zijn het wettelijke beroepsgeheim, de vrijstelling "onder voorbehoud van alle rechten" en, zoals hierboven vermeld, het recht om zichzelf niet te beschuldigen.

De overlegging van bewijs kan ook worden geweigerd wanneer dit in strijd zou zijn met het openbaar belang. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om bewijsmateriaal met betrekking tot de nationale veiligheid, diplomatieke betrekkingen, de werking van de staat, het welzijn van kinderen, strafrechtelijk onderzoek en de bescherming van informanten. Voorts zijn journalisten niet gehouden hun bronnen bekend te maken, tenzij bekendmaking noodzakelijk is in het belang van de rechtspleging of van de nationale veiligheid dan wel met het oog op het voorkomen van wanorde of van strafbare feiten.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Een gedagvaarde getuige die weigert getuigenis af te leggen kan wegens contempt of court (belemmering van de rechtsgang) worden veroordeeld tot een gevangenisstraf die duurt tot het moment waarop hij of zij die belemmering ongedaan maakt, of kan tot een geldboete worden veroordeeld. Het verzuim om gehoor te gegeven aan een oproep tot verschijnen als getuige is in feite een verzuim om gehoor te geven aan een gerechtelijk bevel, waardoor elke weigering getuigenis af te leggen als contempt of court kan worden aangemerkt.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

In burgerlijke procedures mogen volwassen personen geen getuigenverklaring afleggen wanneer zij niet in staat zijn de betekenis van de af te leggen eed te begrijpen of wanneer zij niet in staat zijn een rationele getuigenverklaring af te leggen. Wanneer de getuige een kind is, kan zijn getuigenverklaring alleen worden toegestaan mits de rechter in kwestie ervan overtuigd is dat dit kind begrijpt dat het de waarheid moet vertellen en mits het begripsvermogen van het kind rechtvaardigt dat zijn getuigenis wordt gehoord.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

In eerste instantie leggen getuigen ter terechtzitting een evidence-in-chief (hoofdverklaring) af en vervolgens kan de advocaat van de tegenpartij de getuige aan een kruisverhoor onderwerpen, waarbij hij de getuige suggestieve vragen kan stellen. Soms wordt de getuige na afloop van het kruisverhoor nogmaals gehoord door de partij die hem in eerste instantie heeft opgeroepen. Ook de rechter kan getuigen vragen stellen, gewoonlijk om opheldering te verkrijgen omtrent bepaalde zaken.

Het is mogelijk getuigen in bepaalde gevallen via een live televisieverbinding een verklaring te laten afleggen. In procedures die het welzijn van een kind (of een persoon met een verstandelijke beperking) betreffen, kan het gerecht een kind via een live televisieverbinding als getuige horen en kunnen er via een tussenpersoon vragen worden gesteld aan het kind. Er kan ook bewijs worden verkregen via een televisieverbinding wanneer de betrokken getuige niet in Ierland woont.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Onrechtmatig verkregen bewijs is niet per se ontoelaatbaar. Het is toelaatbaar als het relevant is, maar de rechter heeft de bevoegdheid het uit te sluiten. Indien de rechter van oordeel is dat het bewijsmateriaal in het belang van de openbare orde dient te worden uitgesloten, zal het, zelfs indien het relevant is voor de feiten in het geding, niet worden toegelaten.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Getuigenverklaringen door de partijen in het geding zijn in dezelfde mate toelaatbaar als verklaringen door derden.

Links

De link wordt in een nieuw venster geopend.https://www.courts.ie

Laatste update: 12/04/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Griekenland

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

Ten aanzien van bewijskwesties geldt in het Griekse recht het beginsel van vervolging op initiatief van een partij (archí tis diáthesis). Dit betekent dat de rechter alleen handelt op verzoek van een partij en beslist op basis van de door de partijen gestelde en aangetoonde feiten en van de door hen ingediende verzoeken. Procedurele stappen worden genomen op verzoek van een partij, tenzij de wet anders bepaalt. Elke partij dient uitsluitend die feiten aan te tonen die relevant zijn voor de uitspraak in de zaak en die nodig zijn om haar vordering of tegenvordering te onderbouwen. Een verzoek dat niet wordt gestaafd, wordt afgewezen.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Wanneer in de wet is voorgeschreven dat een feit moet worden bewezen, is tegenbewijs toegestaan, tenzij een andersluidende regel van toepassing is. Feiten die zo bekend zijn dat er geen gerede twijfel over de juistheid ervan kan bestaan of die de rechter bekend zijn uit een andere gerechtelijke procedure, worden automatisch in aanmerking genomen en hoeven niet te worden bewezen. De rechter houdt automatisch rekening met de algemene ervaringsregels, zonder bewijs te verlangen. De rechter neemt ook de wetten, gewoonten en gebruiken van andere landen ambtshalve in aanmerking, hoewel hij bewijs kan verlangen als hij daar niet mee vertrouwd is.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De rechter is vrij in zijn evaluatie van het bewijs en beslist ambtshalve of de afgelegde verklaringen juist zijn. In zijn beslissing zet de rechter uiteen welke redenen ten grondslag liggen aan zijn oordeel. Wanneer de wet bepaalt dat de feiten louter op basis van een waarschijnlijkheidsafweging kunnen worden beoordeeld, bijvoorbeeld bij een verzoek in kort geding (asfalistiká métra), is de rechter niet gebonden aan de bepalingen inzake het verkrijgen van bewijs, de toegelaten bewijsmiddelen en de bewijskracht van het ingediende bewijsmateriaal, maar kan hij rekening houden met alles wat hij passend acht om tot een oordeel over de feiten te komen.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Het uitgangspunt is dat het bewijs door de partijen wordt voorgesteld en aangedragen. De rechter kan echter uit eigen beweging bij wet toegestaan bewijs verlangen, ook als dat niet door een partij is aangevoerd.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Nadat het bewijs is verkregen doet de rechter inhoudelijk uitspraak, tenzij hij van mening is dat het bewijs onvoldoende is. In dat geval kan hij nieuw, aanvullend bewijs verlangen.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Als hij van mening is dat het bestaande bewijs voldoende is of als de partij er niet in is geslaagd het bewijs binnen de wettelijke termijn in te dienen.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Bewijs omvat volgens het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Kódika Politikís Dikonomías) bekentenissen, plaatsopnemingen, deskundigenrapporten, schriftelijk bewijs, het horen van partijen, getuigenverklaringen, feitelijke vermoedens en verklaringen onder ede.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Deskundigen (pragmatognómones) staan de rechter bij door een advies uit te brengen over vragen die de rechter aan hen heeft gesteld. Indien nodig gelast de rechter de deskundigen aanwezig te zijn bij alle of bepaalde stappen in de procedure. Elke rechtbank houdt een lijst van deskundigen bij. In beschikkingen die zijn afgegeven op voorstel van de minister van Justitie is vastgesteld hoe deze lijst wordt opgesteld en bijgehouden. De rechter die de zaak behandelt, geeft de deskundigen de nodige instructies over de wijze waarop zij hun taken moeten uitvoeren en stelt met name vast

  1. of hij het nodig acht dat de deskundigen aanwezig zijn in elk stadium van de gerechtelijke procedure en
  2. of het advies ten overstaan van de rechter moet worden uitgebracht dan wel alleen door de deskundigen moet worden opgesteld.

Tenzij anders is bepaald door de rechter die de zaak behandelt, kunnen dezelfde bevoegdheden worden uitgeoefend door een andere rechter die gevolg geeft aan een verzoek of verwijzing om een aantal stappen in de procedure te zetten met betrekking tot het deskundigenadvies, of door een rechter-commissaris (entetalménos dikastís). Als opdracht tot een schriftelijk advies wordt gegeven, stelt de rechter een termijn vast waarbinnen de deskundigen hun advies moeten uitbrengen. De rechter, of in het geval van een college van rechters de voorzitter van de rechtbank, kan die termijn verlengen op verzoek van de deskundigen en zonder dat de partijen eerder zijn opgeroepen, als de deskundigen van mening zijn dat de toegekende termijn niet toereikend is voor het opstellen van het advies. Als er meerdere deskundigen zijn, voeren zij alle werkzaamheden die nodig zijn voor het opstellen van een deskundigenrapport en van hun schriftelijk advies gezamenlijk uit. De deskundigen komen bijeen op uitnodiging van een van hen. In een schriftelijk advies moeten de door de deskundigen uitgevoerde werkzaamheden en de zienswijzen van elk van hen worden vermeld, met redenen omkleed, en het advies moet door hen worden ondertekend. Als een of meer deskundigen niet aanwezig zijn bij het opstellen van het advies, of weigeren het te ondertekenen, wordt dit in het advies vermeld. De deskundigen of een persoon die door hen daartoe gemachtigd is, dienen het schriftelijk advies in bij de griffie van de rechtbank die hen heeft aangewezen en dit wordt geregistreerd. Als het advies wordt ingediend bij de griffie van een rechtbank die gevolg geeft aan een verzoek of aan een verwijzing van de rechtbank van de rechter-commissaris, wordt het rapport onmiddellijk doorgezonden naar de griffie van de rechtbank die de zaak behandelt. De rechter is altijd vrij in zijn evaluatie van het deskundigenadvies.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Een mondelinge of schriftelijke bekentenis (omología) van een partij ten overstaan van de rechter of de rechter-commissaris geldt als volledig bewijs tegen die partij; buitengerechtelijke bekentenissen worden net als ander bewijsmateriaal door de rechter vrijelijk geëvalueerd.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Overeenkomsten en onderlinge afspraken kunnen niet aan de hand van getuigenbewijs worden bewezen als de transactie een waarde heeft van meer dan 20 000 EUR en getuigenbewijs tegen de inhoud van bewijsstukken is niet toegestaan, ook niet wanneer de transactie een waarde heeft van minder dan 2 miljoen GRD of 20 000 EUR. Getuigenbewijs is wel toegestaan in de volgende gevallen:

  1. wanneer een begin van bewijs wordt geleverd door een document met bewijskracht dat het aannemelijk maakt dat de transactie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden (het “begin van schriftelijk bewijs”, archí éngrafis apódeixis);
  2. indien het door fysieke of morele oorzaken niet mogelijk is om het document over te leggen;
  3. indien wordt aangetoond dat een document wel is opgesteld, maar onopzettelijk is zoekgeraakt;
  4. indien getuigenbewijs is gerechtvaardigd gelet op de aard van de transactie of de specifieke omstandigheden waaronder die is aangegaan, en met name indien het handelstransacties betreft.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Iedereen die als getuige wordt opgeroepen, is verplicht te verschijnen en datgene te verklaren wat hem bekend is. Als de opgeroepen getuige niet verschijnt en daarvoor geen geldige reden heeft, gelast de rechter hem de kosten te betalen die voortvloeien uit zijn afwezigheid. De rechter kan daarnaast een geldboete opleggen.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

De volgende personen hebben het recht te weigeren om als getuige te worden gehoord:

  1. geestelijken, advocaten, notarissen, artsen, apothekers, verpleegkundigen, verloskundigen, hun assistenten en de raadslieden van de partij, ten aanzien van feiten waarvan zij kennis hebben genomen in de uitoefening van hun beroep;
  2. personen die aan de partijen verwant zijn door bloed- of aanverwantschap of door adoptie tot en met de derde graad, in de rechte lijn of een zijlijn, tenzij zij op dezelfde wijze verwant zijn met alle partijen, en echtgenoten, voormalige echtgenoten, en verloofden.

Verder is een getuige niet verplicht om te getuigen over

  1. feiten die tot strafvervolging kunnen leiden voor een strafbaar feit dat is gepleegd door de getuige of door een persoon die met hem verwant is in de zin van artikel 401, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of die afbreuk kunnen doen aan de eer van de getuige of de eer van een dergelijke persoon, en
  2. feiten die onder het beroepsgeheim vallen.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Een getuige die verschijnt maar weigert te getuigen, ook wanneer dat van hem wordt verlangd, kan door de rechter worden veroordeeld tot betaling van een geldboete.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

De volgende personen kunnen niet als getuige worden gehoord:

  1. priesters, over al hetgeen hun ter ore is gekomen en onder het biechtgeheim valt;
  2. degenen die ten tijde van de onderzochte gebeurtenissen geestelijk niet in staat waren de feiten te begrijpen of niet in staat zijn over hun waarnemingen te communiceren;
  3. degenen die ten tijde van de onderzochte gebeurtenissen in een zodanige staat van geestelijke verwarring verkeerden dat hun wil en oordeel wezenlijk werden beperkt of die tijdens het verhoor in een dergelijke staat zouden verkeren;
  4. advocaten, notarissen, artsen, apothekers, verpleegkundigen, verloskundigen, hun assistenten en de raadslieden van de partij, over feiten die aan hen zijn toevertrouwd of waarvan zij kennis hebben genomen in de uitoefening van hun beroep en die zij gehouden zijn vertrouwelijk te behandelen, tenzij degene die deze feiten aan hen heeft toevertrouwd en ten aanzien van wie zij tot vertrouwelijkheid gehouden zijn, hun toestemming geeft te getuigen;
  5. ambtenaren en actief militair personeel, over feiten die zij gehouden zijn vertrouwelijk te behandelen, tenzij de bevoegde minister toestemming geeft voor hun verhoor;
  6. degenen die belang kunnen hebben bij de uitkomst van het proces.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Voordat een getuige wordt gehoord, wordt hij onder ede gesteld (door een eed of belofte af te leggen). Getuigen worden apart gehoord en een confrontatie met andere getuigen of met de partijen is slechts mogelijk indien dit van essentieel belang wordt geacht. Getuigen leveren mondeling bewijs. Getuigen moeten verklaren hoe zij kennis hebben genomen van datgene waarvan zij getuigen, en in het geval van “bewijs van horen zeggen” moeten zij aangeven wie hun de informatie heeft verstrekt. De rechter kan vragen van partijen of hun raadslieden aan getuigen weigeren als deze vragen duidelijk onnodig of irrelevant zijn, en verklaart het verhoor van een getuige voor beëindigd wanneer hij oordeelt dat de getuige alles heeft verklaard wat hem over de te bewijzen feiten bekend is. De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een partij beslissen dat in een specifiek geval een videoconferentie moet worden gehouden. De rechter beslist of hij een dergelijk verzoek al dan niet accepteert, nadat hij heeft bepaald of het gebruik van de technologie nodig is voor een effectief verloop van de procedure. Gelet op de omstandigheden van het geval kan de rechter een verzoek om een videoconferentie inwilligen en tevens aanvullende garanties voor een goed verloop van de procedure verlangen. De rechter, de griffier en de andere personen die aan de videoconferentie deelnemen, moeten in de desbetreffende ruimten aanwezig zijn vóór het geplande tijdstip waarop de verbinding tot stand wordt gebracht. De rechtbank beoordeelt per geval of op de locatie op afstand een rechter aanwezig moet zijn. De apparatuur wordt bediend door de rechter of gemachtigd rechtbankpersoneel. In het geval van een consulaire autoriteit wordt de apparatuur bediend door een persoon die door het delegatiehoofd is gemachtigd. Een verhoor per videoconferentie wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering die van toepassing zijn op de betrokken stap in de procedure. De rechter bepaalt het aantal personen dat in de ruimten aanwezig mag zijn. Hij neemt het verhoor af en geeft de noodzakelijke aanwijzingen aan de personen die op beide locaties aanwezig zijn. Elk lid van het gerecht en elke deelnemer aan het proces heeft het recht om met toestemming van de rechter die het verhoor afneemt, vragen te stellen aan de aanwezige partijen, getuigen en deskundigen. Om de identiteit van de persoon op de locatie op afstand vast te stellen, wordt de rechter bijgestaan door de griffier of door een persoon op de locatie die door de consul is gemachtigd. De rechter die het verhoor afneemt, beslist wanneer de videoconferentie wordt beëindigd. Het verhoor van getuigen, deskundigen en partijen per videoconferentie wordt geacht voor de rechter plaats te vinden en heeft dezelfde bewijskracht als een verhoor in een openbare zitting.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

De rechter kan alleen rechtmatig bewijs in zijn overwegingen betrekken. Het begrip “rechtmatig” bewijs (nómima endeiktiká mésa) strekt zich tevens uit tot de wijze waarop het bewijs is verkregen. Onrechtmatig verkregen bewijs is niet rechtsgeldig en wordt niet in aanmerking genomen.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Ja, verklaringen van partijen gelden als bewijs.

4 Heeft deze lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging andere autoriteiten aangewezen die bevoegd zijn om overeenkomstig de verordening bewijs te verkrijgen met het oog op een gerechtelijke procedure in burgerlijke en handelszaken? Zo ja, in welke procedures zijn zij bevoegd bewijs te verkrijgen? Kunnen zij alleen verzoeken om bewijs te verkrijgen of kunnen zij ook bijstand verlenen bij het verkrijgen van bewijs naar aanleiding van een verzoek van een andere lidstaat? Zie ook de mededeling op grond van artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging.

Griekenland heeft geen andere bevoegde autoriteiten aangewezen die op grond van de verordening bevoegd zijn voor de bewijsverkrijging in gerechtelijke procedures in burgerlijke of handelszaken.

Laatste update: 12/04/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Spaans) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.

Bewijsverkrijging - Spanje

1 De bewijslast

Een recht wordt door een rechter erkend na overlegging van bewijs van de vermeende feiten. Daarvoor wordt een procedure doorlopen waarvan de stappen en termijnen wettelijk zijn geregeld.

Van de partijen die deelnemen aan de procedure, wordt verwacht dat zij bewijs overleggen voor de feiten die zij aanvoeren en waarop hun vorderingen zijn gebaseerd. Dat betekent dat de eiser bewijs van de feiten voegt bij zijn verzoek en dat de verweerder feiten aanvoert die de rechtsgeldigheid van in het verzoek van de eiser opgenomen feiten voorkomt, tenietdoet of verzwakt.

De nadelige gevolgen van een gebrek aan bewijs zijn voor de partij op wie de bewijslast rust. Dat betekent dat de rechter de vorderingen zal afwijzen als op het moment van de uitspraak of vergelijkbare beslissing de partij de door haar aangevoerde feiten niet heeft bewezen. In zijn beoordeling of een partij wel of niet voldoende bewijs heeft geleverd voor een bepaald feit, houdt de rechter rekening met het gemak waarmee die partij dat feit kan bewijzen.

Het is essentieel dat iedere persoon die gerechtelijke stappen wil nemen, vooraf goed nagaat in hoeverre hij de door hem aangevoerde feiten kan bewijzen, om geen tijd en geld (in de vorm van juridische kosten) te verspillen mocht hij daartoe niet in staat zijn. Hij zal daarvoor enigszins bekend moeten zijn, al is het maar in zeer algemene zin, met de regels voor de bewijslast in procedures.

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De bewijslast is in de Spaanse wetgeving geregeld in de hoofdstukken V en VI van titel I, deel II (artikelen 281 tot en met 386), van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Ley de Enjuiciamiento Civil) (Wet 1/2000 van 7 januari 2000). Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat algemene opmerkingen over bewijs in afdeling XI van de inleiding (de technische term is "preambule") die van belang kunnen zijn voor wie wil weten hoe de Spaanse wetgever aankijkt tegen de bewijslast in procedures.

Sommige procedures kennen speciale regels voor bewijsverkrijging die afwijken van de algemene regels, zoals procedures voor minderjarigen of gezinnen. Bewijs kan ook worden verkregen in het gerecht van tweede aanleg (Juzgado de Segunda Instancia). Gewoonlijk gaat het daarbij om bewijs dat niet kon worden verkregen in het gerecht van eerste aanleg (Juzgado de Primera Instancia) om redenen die niet zijn toe te schrijven aan de eiser.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Van oudsher wordt er in de theorie een onderscheid gemaakt tussen bewijs van feiten en bewijs van recht, maar in de praktijk is het recht niet iets wat moeten worden bewezen, omdat de rechter geacht wordt dat te kennen. Een uitzondering betreft buitenlands recht, waarvoor wel bewijs nodig kan zijn. Bewijs van buitenlands recht is geregeld bij de Wet inzake internationale juridische samenwerking in burgerlijke zaken (Ley de cooperación jurídica internacional en materia civil), die bepaalt dat de rechter rapporten over een kwestie in verband met buitenlands recht kan verlangen, gewoonlijk via de Spaanse centrale autoriteit. Als buitenlands recht niet wordt bewezen, is toepassing van Spaans recht toegestaan, hoewel de rechter alleen in uitzonderlijke situaties gebruik zal maken van deze bevoegdheid.

Het is niet nodig bewijs te leveren voor feiten die algeheel en algemeen bekend zijn of feiten waarover de partijen het eens zijn, behalve in gevallen waarin het voorwerp van de procedure buiten de macht van de partijen ligt, d.w.z. procedures over de rechtsbevoegdheid van personen, afstamming, huwelijk en minderjarigen.

Krachtens de in de wet vastgestelde vermoedens is de partij die het voordeel van het vermoeden geniet, vrijgesteld van bewijslast voor het vermoede feit. In het geval van zulke vermoedens wordt bewijs van het tegendeel toegelaten, tenzij de wet dat uitdrukkelijk verbiedt. In de wet vastgestelde vermoedens betreffen de gemeenschap van goederen en geld verkregen door een of beide echtgenoten na hun huwelijk, behalve als kan worden bewezen dat zij uitsluitend toebehoren aan een van beide echtgenoten, het vermoeden dat echtgenoten samenwonen en het vermoeden dat een vermiste persoon in leven was tot het moment van de overlijdensverklaring.

Als de verweerder niet antwoordt op het verzoek en niet verschijnt, betekent dat in principe niet dat de eisende partij is ontheven van de last de ondersteunende feiten voor zijn vorderingen te bewijzen. Er zijn echter uitzonderingsgevallen waarin het ontbreken van bezwaren van de verweerder bij de rechter tot het oordeel leidt dat de vorderingen van de eiser moeten worden toegewezen. Dit geldt bijvoorbeeld het geval van procedures over kleine vorderingen en procedures over uitzetting wegens betalingsachterstand.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De feiten die de partijen aanvoeren in hun vordering en verweer, moeten worden bewezen, en de rechter baseert zich in zijn beoordeling op de omstandigheden van de zaak, rekening houdend met alle verkregen bewijzen en de aard daarvan (zo heeft een authentieke akte niet dezelfde waarde als een verklaring van een partij). De beoordeling van het bewijs en de motivering van de rechter voor bepaalde conclusies worden opgenomen in de uitspraak. Naast direct bewijs is er ook indirect bewijs; indirect bewijs wil zeggen dat, als een feit eenmaal is toegelaten of volledig is bewezen, de rechter kan uitgaan van het vermoeden dat een ander feit waar is als er een duidelijk, rechtstreeks verband is tussen beide feiten. De rechter is gehouden in zijn beslissing de redenering achter het door hem vastgestelde verband tussen de feiten op te nemen.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Civiele procedures zijn onderworpen aan het beginsel dat de rechter alleen uitspraak doet in kwesties die aan hem worden voorgelegd (principio dispositivo), zodat de partijen zijn gehouden de rechter het bewijs te verstrekken dat zij willen aanvoeren tijdens de procedure. De rechter kan evenwel ambtshalve beslissen dat bepaald bewijs alleen kan worden verkregen in de bij wet bepaalde gevallen. Daarom kan de rechter tijdens de voorbereidende zitting in een gewone civiele procedure, als hij het door de partijen verstrekte bewijs onvoldoende acht om duidelijkheid te krijgen over de betwiste feiten, de aandacht van de partijen vestigen op het feit waarvoor mogelijk te weinig bewijs bestaat, en hun laten weten welk bewijs zij kunnen aandragen

In procedures over de rechtsbevoegdheid van personen, afstamming, huwelijk en minderjarigen kan de rechter, ongeacht het bewijs dat wordt verlangd door de partijen of het Openbaar Ministerie, naar eigen goeddunken bewijs verkrijgen dat hij nodig acht voor zijn beslissing in de procedure, afhankelijk van de aard van die procedure.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

In mondelinge procedures (vorderingen tot 6 000 EUR) gaat de rechter na overlegging en toelating van bewijs tijdens de zitting over tot het verkrijgen van bewijs in de eigenlijke procedure.

In gewone procedures (vorderingen boven 6 000 EUR) wordt na toelating van bewijs tijdens de voorbereidende zitting (die tevens dient om procedurele kwesties op te lossen) een datum vastgesteld voor de procedure en wordt de bewijsverkrijging tot dan uitgesteld. De partijen worden opgeroepen om verklaringen af te leggen, de getuigen die de partijen zelf niet voor de rechter konden laten verschijnen, worden opgeroepen, deskundigen worden opgeroepen als er bij de partijen behoefte is aan een toelichting of uitleg bij de uitgebrachte adviezen, en er wordt contact opgenomen met instellingen die in bezit zijn van documenten die de partijen niet bij de vordering en het verweer konden voegen, mits de partijen de betrokken adresgegevens hebben vermeld. Bewijs dat niet tijdens de procedure hoeft te worden verkregen (zoals het bezoeken van bepaalde plaatsen), wordt vóór de procedure verkregen. Als het enige bewijs dat is toegelaten tijdens de voorbereidende zitting bestaat uit documenten en die documenten niet zijn betwist, of als er een deskundigenrapport is opgesteld en geen van de partijen heeft gevraagd om de aanwezigheid van de deskundige tijdens de voorbereidende zitting, geeft de rechter zijn oordeel na de voorbereidende zitting, zonder een datum te hoeven vaststellen voor een procedure.

De algemene regel is dat bewijs wordt verkregen door de rechter of rechtbank die ook de zaak behandelt, ook als de getuige niet in het desbetreffende arrondissement woont en naar de rechtbank moet reizen op de in de oproep vermelde dag (zij het met het recht de bijbehorende vergoeding te vorderen van de partij die om zijn verklaring heeft gevraagd, zoals vastgesteld door de griffier, en onverlet het recht van die partij de vergoeding te vorderen van de wederpartij als deze wordt verwezen in de juridische kosten). Alleen in buitengewone gevallen, bijvoorbeeld als de afstand bijzonder groot is, kan worden verzocht om rechtshulp teneinde de verklaring af te laten nemen door de rechter in het arrondissement waar de getuige woont. In dat geval gaat er een schriftelijk verzoek naar de andere rechtbank (op nationaal niveau) of wordt gebruikgemaakt van een in het kader van de internationale justitiële samenwerking ingesteld mechanisme, afhankelijk van waar de verklaring wordt afgenomen. In laatstgenoemd geval dienen de partijen de te stellen vragen schriftelijk in. Bij gebruik van videoconferentie, een techniek die steeds meer ingang vindt, is het niet nodig de vragen vooraf te formuleren. Het volstaat dan een verzoek in te dienen bij de rechtbank van de plaats waar de videoconferentie moet plaatsvinden.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Bewijs van onbetwistbare feiten of bewijs dat niet ter zake dient voor het voorwerp van de procedure, wordt niet toegelaten, evenmin als bewijs dat volgens redelijke en welbepaalde regels en criteria niet zal helpen om duidelijkheid te krijgen over de betwiste feiten. In geen enkel geval laat de rechter bewijs toe dat onrechtmatig is verkregen, dat in strijd is met de grondrechten of waarvoor de hulp van de rechtbank nodig is om documenten te verkrijgen die de partijen ter beschikking staan.

In het algemeen moet het bewijs worden verstrekt in de mondelinge procedure of tijdens de voorbereidende zitting. Bewijs dat te laat wordt verstrekt, wordt niet toegelaten.

In procedures over rechtsbevoegdheid, gezinsleden en minderjarigen kunnen nieuwe feiten worden ingebracht na de vordering en het verweer, met name bij het gerecht van tweede aanleg in het geval van instelling van beroep tegen de uitspraak of betwisting van het beroep. In zulke gevallen kan nieuw bewijs worden ingediend, mits de termijn voor het geven van de beslissing nog niet loopt. In andere procedures, als zich na het verstrijken van de termijn voor indiening van argumenten een belangrijk nieuw feit voordoet, kunnen de partijen dat schriftelijk kenbaar maken aan de rechter en tevens een verzoek indienen tot het leveren van bewijs indien de wederpartij het feit niet als waar erkent.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

De bewijsmiddelen die zijn toegestaan in procedures, zijn: verhoor van de partijen, authentieke akten, onderhandse akten, deskundigenoordelen, rechterlijke toetsing, getuigenverhoor en middelen voor de weergave van woorden, geluiden en beelden, evenals instrumenten voor het opslaan, ophalen en weergeven van woorden, gegevens, getallen en wiskundige bewerkingen uitgevoerd voor boekhoudkundige of andere voor de procedure relevante doeleinden.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

GETUIGENVERKLARING: het is niet nodig getuigen te noemen in de vordering of het verweer, aangezien in mondelinge procedures elke partij op de dag van de zitting moet verschijnen met de personen die getuigen in de procedure. De partijen verzoeken de rechtbank de getuigen die zijzelf niet kunnen laten verschijnen, op te roepen en hen te gelasten binnen drie dagen na ontvangst van de oproep te verschijnen. In gewone procedures wordt de identiteit van getuigen vastgesteld tijdens de voorbereidende zitting; daarin wordt ingegaan op procedurele kwesties en worden de betwiste feiten van de zaak bepaald en het daarmee verband houdende bewijs ingediend en toegelaten.

Een getuigenverklaring is altijd mondeling en wordt afgenomen op de dag van de procedure (evenals de nodig geachte toelichtingen van deskundigen). Er is echter één uitzondering op deze regel, en die geldt wanneer rechtspersonen of overheidsinstanties informatie over belangrijke feiten van de procedure moeten verstrekken, zonder dat het nodig is natuurlijke personen individueel te horen. In dat geval legt de rechtspersoon of instantie geen mondelinge verklaring af, maar ontvangt deze een lijst met vragen die de partijen beantwoord willen zien en die de rechter als relevant beoordeelt. De vragen worden schriftelijk beantwoord.

DESKUNDIGENVERKLARING: deskundigen dienen hun oordeel altijd schriftelijk in. Na het deskundigenoordeel te hebben ingediend en dat van de wederpartij te hebben gelezen, besluiten de partijen of het wel of niet nodig is dat de deskundige tijdens de procedure aanwezig is om een toelichting of uitleg te geven.

Als de partijen gebruik willen maken van een of meer deskundigenverklaringen, dienen zij het deskundigenoordeel samen met hun vordering of verweer in, tenzij dat niet mogelijk is, in welk geval zij vermelden van welke oordelen zij gebruik willen maken. Verder dienen zij de oordelen in zodra die beschikbaar zijn, maar in elk geval uiterlijk vijf dagen voor aanvang van de voorbereidende zitting in gewone procedures of vijf dagen voor de zitting in mondelinge procedures. De partijen kunnen evenwel bij het indienen van hun vordering of verweer verzoeken om aanstelling van een gerechtsdeskundige, in welk geval de expertise later komt (gewoonlijk in de periode tussen de voorbereidende zitting en de procedure, maar voldoende op tijd om de partijen de gelegenheid te geven het oordeel te bestuderen).

De getuige-deskundige is een figuur tussen de getuige en de deskundige en kan als getuige informatie verstrekken over technische kwesties in verband met de procedure. Doorgaans zijn getuige-deskundigen de opsteller van rapporten die samen met de vordering of het verweer worden ingediend als bewijsstuk, niet als deskundigenverklaring.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Ja. Authentieke akten vormen volledig bewijs van het feit, de handeling of de stand van zaken die zij beschrijven, van de datum waarop zij tot stand zijn gebracht en van de identiteit van de notarissen en personen die daarbij waren betrokken. Bij betwisting van de echtheid wordt de overgelegde akte geverifieerd en vergeleken met de minuut, waar die zich ook bevindt. De hierna genoemde documenten vormen echter volledig bewijs zonder verificatie of collatie, behalve bij bewijs van het tegendeel of in het geval van vergelijking van handschriften (indien mogelijk): oude authentieke akten zonder protocol van de notaris en ieder authentieke akte waarvan de minuut ontbreekt of waarvoor geen gegevens voorhanden zijn voor controle of vergelijking.

Onderhandse akten vormen eveneens volledig bewijs in procedures als zij niet worden betwist door de partij voor wie zij nadelig zijn. Bij betwisting van een onderhandse akte kan de indienende partij vragen om een handschriftvergelijking of om een andere manier om de echtheid aan te tonen. Als het niet mogelijk is de echtheid van de onderhandse akte aan te tonen, wordt het document beoordeeld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid die ook worden gehanteerd voor de beoordeling van het overige bewijs dat wordt verkregen. Als na betwisting de echtheid van de akte is vastgesteld, kan het zijn dat de betwistende partij niet alleen aansprakelijk is voor de betrokken kosten maar ook dat haar een boete wordt opgelegd.

Als tot slot uit het overige bewijs niet het tegendeel blijkt, beschouwt de rechter als waar alle feiten die een partij als zodanig heeft erkend in de verklaringen, voor zover die partij er persoonlijk bij betrokken was en de vaststelling als waar voor haar alleen maar nadelen heeft.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

In beginsel is er geen regel die voorschrijft welk bewijs moet worden gebruikt om bepaalde feiten te bewijzen. Het ligt echter voor de hand dat bijvoorbeeld bij vordering van een geldbedrag op grond van een zakelijke relatie tussen de partijen, het bestaan of de betaling van de schuld zal worden vastgesteld aan de hand van bewijsstukken. Een deskundigenverklaring zal nodig zijn als er behoefte is aan wetenschappelijke, artistieke, technische of praktische kennis om de feiten of omstandigheden die relevant zijn voor de zaak, te beoordelen of om er meer zekerheid over te krijgen.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Getuigen die worden opgeroepen, zijn verplicht te verschijnen tijdens de in de oproep vermelde procedure of zitting. Getuigen die niet verschijnen, verbeuren een boete tussen 180 en 600 EUR, met inachtneming van een periode van vijf dagen voor hun verhoor. Als de getuige ook na de tweede oproep niet verschijnt, blijft de straf niet beperkt tot een boete, omdat de getuige dan schuldig is aan belemmering van de rechtsgang, iets waarop getuigen bij aanvang wordt gewezen.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Het algemene beginsel dat getuigen moeten verschijnen is niet van toepassing op getuigen die vanwege hun status of beroep verplicht zijn tot geheimhouding van de feiten waarover zij worden gehoord, in welk geval zij dat vermelden, onder opgave van redenen voor hun weigering, terwijl de rechter, rekening houdend met de gronden voor die weigering, beslist wat er moet gebeuren ten aanzien van hun verhoor en hen kan ontheffen van de verplichting te antwoorden. Als de getuige wordt ontheven van de plicht te antwoorden, wordt dit opgetekend.

Als de getuige aanvoert dat de feiten waarover hij wordt gehoord, betrekking hebben op een kwestie die wettelijk als vertrouwelijk is aangemerkt of gerubriceerd, vraagt de rechter, in de gevallen waarin hij dat in het belang van de rechtsbedeling nodig acht, het bevoegde orgaan ambtshalve dit in een officieel document te bevestigen. Nadat de rechter de vermeende vertrouwelijkheid heeft geverifieerd, geeft hij opdracht het document in het dossier op te nemen, met inbegrip van de vragen die vallen onder de geheimhoudingsplicht.

Voorafgaand aan hun verklaringen ondervraagt de rechter getuigen over hun persoonlijke omstandigheden (familiebanden of vriendschap met, of vijandigheid jegens de partijen, persoonlijk belang bij de kwestie enz.); in het licht van de antwoorden kunnen de partijen hun opmerkingen over de onpartijdigheid van de getuigen kenbaar maken aan de rechter.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Getuigen zijn verplicht om gehoor te geven aan een oproep van de rechtbank en om de eed of de belofte af te leggen dat zij de waarheid zullen spreken; daarbij wordt hun gewezen op de straffen die worden opgelegd bij meineed in civiele procedures. Getuigen zijn verplicht hun verklaringen af te leggen overeenkomstig artikel 366 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Een getuige die weigert een verklaring af te leggen, is mogelijk schuldig aan belemmering van de rechtsgang, waarop een boete staat; afhankelijk van de ernst ervan kan de weigering ook als misdrijf worden aangemerkt.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Iedereen kan getuige zijn, behalve personen die blijvend zijn verstoken van rede of van de zintuigen (gezichtsvermogen, gehoor enz.) die onontbeerlijk zijn om op de hoogte te zijn van de betrokken feiten.

Minderjarigen jonger dan 14 jaar kunnen getuigen als zij naar het oordeel van de rechter voldoende volwassen zijn om de waarheid te kennen en te spreken.

Volgens Spaans recht zijn getuigen van oudsher natuurlijke personen, maar dat neemt niet weg dat wettelijke vertegenwoordigers van rechtspersonen als getuige kunnen verschijnen om informatie te geven over feiten waarmee zij uit hoofde van hun functie bekend zijn. Zoals reeds opgemerkt, biedt de wet rechtspersonen en overheidsinstanties uitdrukkelijk de mogelijkheid de rechter schriftelijk te informeren (artikel 381 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De vragen die de rechtbank heeft toegelaten, worden rechtstreeks voorgelegd door de advocaten van de partijen, beginnend bij de partij die de getuige heeft voorgedragen. Na beantwoording van de vragen van de advocaat van de partij die de getuige heeft voorgedragen, kunnen de advocaten van de andere partijen de getuige nieuwe vragen voorleggen die zij relevant achten om de feiten te verduidelijken. Ook de rechter kan de getuige ondervragen om meer duidelijkheid en aanvullende informatie te verkrijgen.

De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een partij toestaan dat een getuige die een verklaring heeft afgelegd die de verklaring van een andere getuige of een andere reeds gehoorde partij ernstig tegenspreekt, wordt geconfronteerd met die getuige of partij.

De getuige kan via videoconferentie worden gehoord, indien daarom wordt verzocht en de rechter ermee instemt. Dat is het geval als, gelet op de omstandigheden (lees: grote afstand van de woonplaats van de getuige tot de rechtbank), een verklaring via videoconferentie de meest aangewezen en proportionele manier is om bewijs te verkrijgen, steeds met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor en het recht op verweer van de partijen.

3 De waardering van het bewijs

Dit is de activiteit waarmee de rechter de doeltreffendheid van het bewijs als geheel beoordeelt, naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Er zijn evenwel, zoals gezegd, bepaalde soorten bewijs waarvan de beoordeling wettelijk is geregeld; voorbeelden zijn authentieke akten en onderhandse akten en, in sommige gevallen, het verhoor van de partijen.

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Onrechtmatig verkregen bewijs kan niet worden toegelaten. Bewijs dat direct of indirect is verkregen door fundamentele rechten of vrijheden te schenden, heeft geen rechtskracht. De rechter zal dergelijk bewijs niet meewegen in zijn beslissing over de zaak.

Als een partij meent dat fundamentele rechten zijn geschonden bij het verkrijgen of ontdekken van bewijs dat is toegelaten, moet zij dat onmiddellijk kenbaar maken en, in voorkomend geval, de wederpartij daarvan in kennis stellen. Vervolgens beslist de rechter over de rechtmatigheid van dat bewijs.

Als de rechter zelf van mening is dat een fundamenteel recht is geschonden bij het verkrijgen van bewijs, legt hij het bewijs ambtshalve terzijde.

Deze kwestie, die de rechter ook ambtshalve aan de orde kan stellen, wordt afgewikkeld tijdens de procedure of, in het geval van een mondelinge procedure, bij aanvang van de zitting, voorafgaand aan de bewijsverkrijging.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Als een partij door de wederpartij wordt opgeroepen om te getuigen, hangt de beoordeling van haar verklaring af van de inhoud van de gegeven antwoorden. Tenzij uit het overige bewijs het tegendeel blijkt, beschouwt de rechter als waar alle feiten die een partij als zodanig heeft erkend, als die partij er persoonlijk bij betrokken is en de vaststelling als waar volledig nadelig voor haar is. In alle overige opzichten beoordeelt de rechter de inhoud van de verklaring naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

Evenzo kan de rechter persoonlijke feiten over de partijen als waar aannemen, als zij niet verschijnen om te getuigen of als zij wel verschijnen maar weigeren te getuigen of ontwijkend antwoorden, mits het gaat om feiten waarbij de ondervraagde partij persoonlijk is betrokken en de vaststelling als waar van die feiten geheel of gedeeltelijk nadelig voor haar zou zijn. Daarnaast wordt een partij die niet verschijnt een boete opgelegd tussen 180 en 600 EUR.

Laatste update: 30/10/2020

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Frans) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
De volgende vertalingen zijn al beschikbaar: Engels

Bewijsverkrijging - Frankrijk

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

Volgens artikel 1353 van het burgerlijk wetboek moet hij die de uitvoering van een verbintenis vordert, het bestaan daarvan bewijzen. Omgekeerd moet hij die stelt bevrijd te zijn, het bewijs leveren van het tenietgaan van zijn verbintenis.

Elk van de partijen moet dus in beginsel het bewijs van de gestelde feiten leveren. Zo wordt in artikel 9 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepaald dat de partijen volgens de eisen van de wet de feiten moeten bewijzen waarop zij hun vordering doen steunen.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

In bepaalde gevallen bestaan er vermoedens; er wordt dan geen bewijs verlangd van feiten die niet of moeilijk kunnen worden bewezen.

De wettelijke vermoedens keren de bewijslast in zekere zin om voor de persoon die het gestelde feit moet bewijzen. In het algemeen gaat het om zogenaamde “weerlegbare” vermoedens, d.w.z. dat het tegendeel kan worden bewezen. Voorbeeld: het kind dat is geboren tijdens het huwelijk heeft de echtgenoot van de moeder tot vader, maar er kan wel een vordering tot betwisting van het vaderschap worden ingesteld.

In zeldzame gevallen gaat het om “onweerlegbare” vermoedens: er kan dan geen tegenbewijs worden geleverd.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De rechter kan zijn beslissing alleen baseren op bewezen of niet-betwiste feiten.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

De rechter kan op verzoek van een partij een onderzoeksmaatregel gelasten, maar kan ook ambtshalve bewijs verkrijgen.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Indien de rechter op verzoek van een partij een onderzoeksmaatregel gelast, deelt de betrokken griffie aan de aangewezen deskundige mee wat zijn taak is; deze deskundige nodigt de partijen uit om alle door hem verrichte onderzoekshandelingen bij te wonen. Een deskundigenonderzoek kan pas van start gaan nadat de partij conform de beslissing van de rechter en ter waarborging van de betaling van de deskundige een geldsom (deposito) heeft betaald. Alle onderzoeksmaatregelen worden verricht in aanwezigheid van de partijen.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechter kan een verzoek om een onderzoeksmaatregel afwijzen wanneer hij van oordeel is dat deze maatregel ertoe zou leiden de nalatigheid van een partij bij de bewijsvoering te herstellen dan wel wanneer hij van mening is dat deze maatregel niet nodig is voor de bewijsvoering.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

In het Franse burgerlijk recht wordt het hieronder uiteengezette onderscheid gemaakt. Voor juridische feiten (bv. een ongeval) is het bewijs vrij en kan het dus op alle mogelijke manieren worden geleverd (documenten, getuigenissen enz.). Voor rechtshandelingen (overeenkomsten, schenkingen enz.) is in beginsel een schriftelijk bewijs vereist, maar de wet voorziet in uitzonderingen (bv. voor handelingen waarmee een bedrag is gemoeid dat een bepaalde, bij decreet vastgestelde drempel niet overschrijdt of wanneer er geen schriftelijk bewijs kan worden overgelegd). Er zij op gewezen dat tussen handelaren het beginsel van de vrijheid van bewijsvoering geldt, ook voor rechtshandelingen.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Van getuigen kan op twee verschillende wijzen bewijs worden verkregen: mondeling, in het kader van een onderzoeksprocedure, of schriftelijk, in de vorm van een verklaring die aan bepaalde formele voorwaarden moet voldoen. In de schriftelijke verklaring moet met name de identiteit van de getuige worden vermeld en, in voorkomend geval, zijn bloed- of aanverwantschap, zijn band van ondergeschiktheid of samenwerking dan wel zijn gemeenschappelijke belangen met een van de partijen. In de verklaring wordt voorts vermeld dat zij is opgesteld met het oog op haar overlegging in rechte en dat de auteur op de hoogte is van het feit dat een valse verklaring kan leiden tot strafrechtelijke sancties. Het getuigenbewijs kan ook worden neergelegd in een akte van bekendheid (d.w.z. een door een rechter of openbare ambtenaar opgesteld document waarin de verklaringen van meerdere getuigen over de te bewijzen feiten zijn opgenomen).

Een deskundigenonderzoek verschilt van een getuigenverklaring omdat het daarbij gaat om een onderzoeksmaatregel waarbij een bijzonder bekwame persoon de opdracht krijgt om een louter technisch advies uit te brengen, nadat de partijen werd verzocht hun standpunt ter zake uiteen te zetten. Het deskundigenadvies wordt mondeling of schriftelijk gegeven. In dat laatste geval wordt het advies neergelegd in een verslag, dat onder meer schriftelijke opmerkingen van de partijen bevat. De rechter is niet gebonden door het advies van de deskundige.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Authentieke akten worden verleden door openbare ambtenaren (notarissen, gerechtsdeurwaarders) in de uitoefening van hun ambt. Zij leveren tussen partijen bewijs op, behoudens in het geval van betichting van valsheid.

Onderhandse akten worden zonder interventie van een openbare ambtenaar door de partijen zelf opgesteld en door hen ondertekend; zij leveren tussen partijen bewijs op, behoudens in het geval van tegenbewijs.

De beoordeling van het getuigenbewijs en van de andere bewijsmiddelen wordt aan de rechter overgelaten.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Er is een schriftelijk bewijs vereist voor alle rechtshandelingen die het drempelbedrag van 1 500 EUR overschrijden (zie ook punt 2.4). Het bewijs van een juridisch feit kan daarentegen door alle middelen worden geleverd.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Eenieder moet met het gerecht samenwerken met het oog op de waarheidsvinding.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Een persoon die in het bezit is van informatie die hij in het kader van de uitoefening van zijn beroep heeft verzameld en die onder het beroepsgeheim valt, moet weigeren te getuigen; een schending van deze regel kan strafrechtelijk worden vervolgd. Een persoon kan bovendien ook op ad hoc basis weigeren te getuigen, wanneer er sprake is van een rechtmatige verhindering (voorbeelden: onmogelijkheid zich te verplaatsen, ziekte, beroepsredenen). De rechter zal beoordelen of deze verhindering rechtmatig is.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Getuigen die niet verschijnen en getuigen die zonder rechtmatige reden weigeren te getuigen of de eed af te leggen, kunnen worden veroordeeld tot een civiele geldboete van maximaal 3 000 EUR.

Bovendien kan meineed strafrechtelijk worden bestraft.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Eenieder kan als getuige worden gehoord, behalve de partijen zelf en personen die onbekwaam zijn om in rechte te getuigen, met inbegrip van handelingsonbekwame personen (minderjarigen en beschermde meerderjarigen) of bepaalde strafrechtelijk veroordeelde personen (verlies van burgerrechten). Ter informatie: de rechter kan deze personen wel horen, zonder hen echter de eed te laten afleggen. In echtscheidingsprocedures of procedures inzake scheiding van tafel en bed kunnen de bloedverwanten in neergaande lijn van de betrokken echtgenoten niet getuigen.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De rechter heeft de leiding van het getuigenverhoor en stelt de vragen. Wanneer de partijen aanwezig zijn, mogen zij de getuige niet onderbreken en hem geen directe vragen stellen, teneinde deze getuige niet te beïnvloeden. De rechter stelt, indien hij dat nodig acht, de vragen die de partijen aan de getuige wensen te stellen.

Niets belet dat de rechter een geluids-, beeld- of audiovisuele opname laat maken van onderzoekshandelingen, wanneer de omstandigheden zulks vereisen (bv. geografische afstand).

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

De rechter houdt geen rekening met bewijs dat op frauduleuze wijze is verkregen (bv. met een verborgen camera, of opnames van telefoongesprekken zonder dat de betrokkene daarvan op de hoogte was) of waarbij de privacy is geschonden.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

De verklaringen van procespartijen gelden niet als bewijs.

Laatste update: 07/09/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Kroatisch) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
De volgende vertalingen zijn al beschikbaar: Engels

Bewijsverkrijging - Kroatië

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De regels voor het verkrijgen van bewijsmateriaal en het overleggen, selecteren, verzamelen, onderzoeken en beoordelen van de bewijsmiddelen in burgerlijke zaken zijn vastgesteld in de artikelen 219 tot en met 276 van het Kroatische wetboek van burgerlijke rechtsvordering [Zakon o parničnom postupku, Staatsblad van de Republiek Kroatië (Narodne novine) nrs. 53/91, 91/92, 112/99, 88/01, 117/03, 88/05, 2/07, 84/08, 96/08, 123/08, 57/11, 148/11– geconsolideerde versie, 25/13, 89/14 – uitspraak van het Grondwettelijk Hof (Ustavni sud) van de Republiek Kroatië, 70/19 en 80/22; hierna “ZPP” genoemd].

De algemene regel is dat elke partij de feiten moet aanvoeren en het bewijsmateriaal moet overleggen waarop haar vordering is gebaseerd of op grond waarvan zij de verklaringen en het bewijsmateriaal van de wederpartij betwist. Dit betekent dat in het Kroatische (burgerlijke) procesrecht het beginsel van het recht om te worden gehoord, prevaleert bij het verzamelen van feiten en het overleggen van bewijsmateriaal.

Elke partij moet daarom het bewijs leveren van de juistheid van verklaringen inzake het bestaan van feiten die voor haar gunstig zijn en waarop haar vorderingen (en bezwaren) zijn gebaseerd, tenzij in de wet anders is bepaald.

In beginsel is de rechter bevoegd om alleen de feiten vast te stellen die door de partijen zijn aangevoerd en alleen het bewijs in aanmerking te nemen dat de partijen hebben aangedragen. Bij wijze van uitzondering is de rechter bevoegd (en verplicht) om feiten vast te stellen die de partijen niet hebben aangevoerd en om bewijs te verkrijgen dat de partijen niet hebben aangedragen, maar uitsluitend indien hij vermoedt dat de partijen vorderingen willen instellen die zij niet mogen instellen.

Indien de rechter op basis van het overgelegde bewijs (artikel 8 ZPP) een feit niet met zekerheid kan vaststellen, zal hij over het bestaan van dat feit beslissen door de regels inzake de bewijslast toe te passen.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Het te leveren bewijs heeft betrekking op alle feiten die van belang zijn om tot een beslissing te komen.

Het is niet nodig om de feiten te bewijzen die de partij in de loop van het geding voor de rechter heeft erkend, maar de rechter kan wel gelasten dat bewijs voor deze feiten wordt aangedragen, indien hij van oordeel is dat door erkenning ervan de partij een vordering wil instellen die zij niet mag instellen (artikel 3, derde alinea, ZPP).

Bovendien hoeven rechtsregels niet te worden bewezen, omdat daarvoor de regel geldt dat de rechter wordt geacht het recht te kennen (iura novit curia).

Het is niet nodig om feiten te bewijzen die algemeen bekend zijn. Het is echter wel toegestaan om te bewijzen dat een bepaald feit niet algemeen bekend is.

Feiten waarvan het bestaan door de wet wordt verondersteld, hoeven niet te worden bewezen. Het niet-bestaan van een dergelijk feit mag echter wel worden bewezen, tenzij in de wet anders is bepaald. De regels inzake weerlegbare vermoedens (praesumptiones iuris) vergemakkelijken derhalve de bewijsvoering, omdat de partij die zich op een juridisch relevant feit beroept het bestaan van dat feit niet rechtstreeks hoeft te bewijzen. Het is voldoende om zich te beroepen op een algemene rechtsregel die besloten ligt in een weerlegbaar vermoeden, en een partij die stelt dat de algemene regel in het weerlegbaar vermoeden niet kan worden toegepast op een bepaald geval, moet dat bewijzen.

Er zijn echter gevallen waarin de wet niet de mogelijkheid biedt om het niet-bestaan van door de wet veronderstelde feiten te bewijzen (praesumptiones iuris et de iure); de rechter moet dan concluderen dat het betrokken juridisch relevante feit bestaat.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

Het is de taak van de rechter om zich ervan te vergewissen of de feiten waarop de toepassing van de wet is gebaseerd, al dan niet bestaan. Het ZPP bevat geen expliciete bepalingen over waarschijnlijkheid, maar de mate van waarschijnlijkheid moet in verhouding staan tot het belang van de te nemen maatregelen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de fase van de procedure waarin er wordt gediscussieerd en beslist over een bepaalde procedurele kwestie, en met de procedurele consequenties indien wordt vastgesteld dat bepaalde feiten al dan niet bestaan.

Conform de algemene regel betreffende de vrije waardering van het bewijs, beslist het gerecht volgens zijn eigen overtuiging welke feiten het bewezen acht, op basis van een nauwgezette en zorgvuldige beoordeling van alle bewijsmiddelen (zowel de afzonderlijke bewijsmiddelen als alle bewijsmiddelen samen). Daarbij houdt het rekening met de resultaten van de volledige procedure.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Zoals hierboven vermeld, is het Kroatische (burgerlijke) procesrecht voornamelijk van contradictoire aard. Dit betekent dat de partijen uit eigener beweging feiten mogen verzamelen en bewijs mogen vergaren en dat de rechter uitsluitend feiten mag vaststellen die niet door de partijen zijn aangevoerd en bewijs mag verkrijgen indien hij vermoedt dat de partijen vorderingen willen instellen die zij niet mogen instellen (artikel 3, derde alinea, ZPP).

Na afloop van de inleidende terechtzitting beëindigt het gerecht de prejudiciële procedure bij beschikking.

Indien het gerecht van oordeel is dat dit in het licht van de omstandigheden van de zaak mogelijk is, sluit het de prejudiciële procedure tijdens de voorbereidende terechtzitting en houdt en sluit het tijdens dezelfde terechtzitting ook de pleitzitting.

Indien het gerecht van oordeel is dat het niet mogelijk is tijdens dezelfde terechtzitting de prejudiciële procedure te sluiten en de pleitzitting te houden en te sluiten, stelt het een plan op voor de organisatie van de procedure.

Het plan voor de organisatie van de procedure moet het volgende bevatten:

  • een overzicht van de gegevens, feitelijk en rechtens;
  • het bewijs aan de hand waarvan de betrokken feiten kunnen worden vastgesteld;
  • de termijn voor het vergaren van het nog te verkrijgen bewijs;
  • de termijn waarbinnen partijen schriftelijke opmerkingen kunnen indienen over de verklaringen van de wederpartij en over het verslag en het advies van de deskundige;
  • de datum en het tijdstip van de pleitzitting.

Indien de hoofdzitting over meerdere terechtzittingen moet worden gespreid, bepaalt het gerecht, nadat de partijen hun opmerkingen hebben ingediend, de datum en het tijdstip van alle daaropvolgende terechtzittingen voor de hoofdzitting, rekening houdend met een redelijke duur van de procedure.

Het gerecht stelt het plan voor de organisatie van de procedure vast door middel van een beschikking, in beginsel tijdens de eerste terechtzitting. Alvorens een beslissing te nemen over een plan voor de organisatie van de procedure, stelt het gerecht de partijen in de gelegenheid zich over dat plan uit te spreken tijdens de terechtzitting.

Bij wijze van uitzondering kan het gerecht, als een van de partijen niet aanwezig is op de terechtzitting tijdens welke een plan voor de organisatie van de procedure wordt besproken, een plan voor de organisatie van de procedure opstellen, zonder dat de niet ter terechtzitting aanwezige partij zich daar vooraf over heeft uitgesproken.

Het gerecht kan het plan voor de organisatie van de procedure voor het verdere verloop van de procedure wijzigen, als het de partijen in de gelegenheid heeft gesteld hun standpunt ter zake kenbaar te maken. Als de wijzigingen van het plan geen gevolgen hebben voor de interventietermijnen van de partijen, kan het gerecht het plan wijzigen, zonder dat de partijen zich daar vooraf over hebben uitgesproken.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

De rechter beslist welke overgelegde bewijsstukken in aanmerking worden genomen bij het vaststellen van de doorslaggevende feiten.

Als de rechter het door de partij aangeboden bewijs heeft aanvaard, zal hij in de regel beginnen met het beoordelen van dat bewijs.

Bij geschillen die door een kamer (vijeće) worden behandeld, vindt de bewijsvoering plaats tijdens de pleitzitting voor de kamer. De kamer kan echter om gewichtige redenen beslissen dat een bepaald deel van de bewijsvoering moet plaatsvinden voor de voorzitter van de kamer of de rechter van het aangezochte gerecht (de aangezochte rechter, zamoljeni sudac). In dat geval wordt het verkregen bewijs tijdens de pleitzitting voorgelezen.

De alleensprekende rechter of de voorzitter van de kamer leidt de pleitzitting, ondervraagt de partijen en verkrijgt het bewijsmateriaal. De rechter is echter niet gebonden aan de beslissing over de afwikkeling van de zitting, wat onder meer betekent dat hij niet gebonden is aan de beslissing om het door de partijen overgelegde bewijs te aanvaarden of af te wijzen.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Op grond van de bepalingen van het ZPP wijst de rechter overgelegd bewijs af dat hij niet relevant acht, en motiveert hij de afwijzing in de beslissing.

Het ZPP bevat geen bijzondere bepalingen betreffende de mogelijkheid om bewijs af te wijzen dat niet toelaatbaar is of dat alleen tegen onevenredige kosten kan worden verkregen. In zaken voor een gemeentelijke rechtbank (općinski sud) waarbij het voorwerp van het geschil niet meer bedraagt dan 10 000,00 Kroatische kuna, en in zaken voor een handelsrechtbank (trgovački sud) waarbij het voorwerp van het geschil niet meer bedraagt dan 50 000,00 Kroatische kuna, kan de rechter evenwel, als hij van mening is dat het vaststellen van feiten die voor de beslechting van het geschil van belang zijn tot onevenredige problemen of kosten zou leiden, op basis van zijn eigen oordeel over het bestaan van deze feiten beslissen. Daarbij houdt de rechter rekening met de door de partijen overgelegde documenten en met hun verklaring, indien hij bewijs heeft verkregen door de partijen te horen.

De bepalingen van het ZPP voorzien ook in een termijn waarbinnen de partijen alle feiten moeten aanvoeren en bewijsmateriaal moeten overleggen. In de loop van een gewone burgerrechtelijke procedure moet elke partij in haar verzoekschrift en haar reactie op het verzoekschrift uiterlijk tijdens de inleidende terechtzitting alle feiten ter onderbouwing van haar vordering aanvoeren, het bewijsmateriaal ter vaststelling van de door haar aangevoerde feiten overleggen en haar standpunt kenbaar maken over de vaststelling van de feiten en het door de wederpartij aangeboden bewijsmateriaal. Tijdens de pleitzitting mogen de partijen alleen nieuwe feiten en bewijsmiddelen aandragen als zij deze buiten hun schuld niet konden verstrekken of overleggen voordat de eerdere procedures werden afgesloten.

De rechter houdt geen rekening met nieuwe feiten en bewijsmiddelen die de partijen door hun eigen schuld tijdens de pleitzitting verstrekken of overleggen.

Zie voor meer informatie over bewijs en bewijsverkrijging in een procedure voor geringe vorderingen het inlichtingenblad “Geringe vorderingen – Republiek Kroatië”.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Het ZPP voorziet in de volgende bewijsmiddelen: plaatsopneming, inspectie, schriftelijke bewijsmiddelen, getuigen, deskundigen en het horen van de partijen.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Een getuige is iedere natuurlijke persoon die informatie kan geven over de feiten die worden bewezen. Getuigen worden afzonderlijk gehoord, zonder dat andere getuigen aanwezig zijn die later worden gehoord, en zij moeten mondeling antwoorden.

De getuige wordt eerst gewezen op zijn verplichting de waarheid te spreken en geen informatie achter te houden. Vervolgens wordt de getuige gewaarschuwd voor de gevolgen van het afleggen van een valse getuigenis. Bovendien wordt de getuige altijd gevraagd hoe hij de feiten waarover hij een verklaring aflegt, te weten is gekomen.

Een deskundige moet over dezelfde kwaliteiten beschikken als een getuige. Met andere woorden, hij moet kunnen observeren, onthouden en vertellen wat hij weet. Daarnaast moet hij specifieke beroepsdeskundigheid bezitten.

Bepaalde deskundigen die door de rechter worden opgeroepen, zijn verplicht gevolg te geven aan de oproeping en hun verslag en advies te verstrekken.

Tot de taak van de deskundige behoort dan ook het opstellen van een verslag en een advies. De rechter bepaalt of de deskundige zijn verslag en advies alleen mondeling tijdens de zitting presenteert of deze ook schriftelijk indient vóór het begin van de zitting. De rechter stelt een termijn vast voor het indienen van het schriftelijke verslag en advies, die niet langer dan zestig dagen mag bedragen.

De deskundige moet zijn advies altijd toelichten.

De rechter verstrekt het schriftelijke verslag en advies aan de partijen uiterlijk 15 dagen vóór de terechtzitting waarop zij worden gehoord.

In het ZPP wordt geen onderscheid gemaakt tussen de procedure voor het horen van getuigen en de procedure voor het horen van deskundigen. Er zijn daarom ook geen bijzondere procedurele bepalingen vastgesteld.

Met betrekking tot schriftelijk bewijs moeten de partijen zelf het document waarop zij zich baseren, indienen als bewijs van hun verklaring.

Een document dat in de voorgeschreven vorm door een overheidsinstantie binnen haar bevoegdheidssfeer is afgegeven en een document dat in die vorm is afgegeven door een natuurlijke of rechtspersoon die optreedt in de uitoefening van de overheidsbevoegdheden die hem bij wet of op de wet gebaseerde regelgeving zijn toegekend (een authentieke akte), wordt geacht de juistheid te bewijzen van wat erin wordt verklaard of geregeld.

Andere documenten hebben dezelfde bewijskracht indien hun bewijskracht op grond van bijzondere regelgeving gelijkwaardig is aan de bewijskracht van authentieke akten.

Het is toegestaan om te bewijzen dat in authentieke akten vermelde feiten onjuist zijn of dat het document verkeerd is opgesteld.

Als de rechter twijfelt aan de authenticiteit van het document, kan hij daarover het oordeel vragen van de instantie waarvan het verondersteld wordt afkomstig te zijn.

Tenzij anders is bepaald in een internationale overeenkomst, hebben buitenlandse authentieke akten die naar behoren zijn gewaarmerkt, op voorwaarde van reciprociteit, dezelfde bewijskracht als binnenlandse authentieke akten.

Het ZPP bevat ook regels over de verplichting om documenten te verstrekken afhankelijk van de vraag of het document in het bezit is van de opgeroepen partij, de wederpartij, een overheidsinstantie of een organisatie met overheidsgezag, of een derde (natuurlijke of rechtspersoon).

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Volgens de algemene regel betreffende de vrije waardering van het bewijs die in het Kroatische (burgerlijke) procesrecht wordt toegepast, beslist de rechter volgens zijn eigen overtuiging welke feiten hij bewezen acht, op basis van een nauwgezette en zorgvuldige beoordeling van alle bewijsmiddelen, zowel afzonderlijk als in hun geheel overgelegd, en rekening houdend met de resultaten van de volledige procedure.

Er is dan ook geen regel dat bepaalde bewijsmiddelen zwaarder wegen of belangrijker zijn dan andere, hoewel in de praktijk documenten betrouwbaarder (maar niet belangrijker) worden geacht dan ander bewijs (getuigen, terechtzittingen).

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Nee, in het ZPP is niet voorgeschreven dat bepaalde bewijsmiddelen verplicht zijn om bepaalde feiten vast te stellen. Volgens het beginsel van een procedure op tegenspraak kunnen de partijen bewijsmateriaal overleggen en beoordeelt de rechter welke overgelegde bewijsmiddelen hij in aanmerking neemt om de relevante feiten vast te stellen.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Iedereen die als getuige wordt opgeroepen, is verplicht gevolg te geven aan de oproeping en een verklaring af te leggen, tenzij in het ZPP anders is bepaald. Het optreden als getuige, dat de verplichting inhoudt om ter zitting te verschijnen, een verklaring af te leggen en de waarheid te spreken, is dan ook een algemene verplichting die voor iedereen geldt. Getuigen die door ouderdom, ziekte of ernstige lichamelijke beperkingen geen gevolg kunnen geven aan de oproeping, worden in hun eigen woning gehoord.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Iemand die met zijn getuigenis de verplichting tot geheimhouding van militaire of staatsgeheimen zou schenden, mag pas als getuige worden gehoord nadat de bevoegde autoriteit hem van deze verplichting heeft ontslagen.

Een getuige mag weigeren een verklaring af te leggen:

  • over iets wat de partij aan hem als gemachtigde heeft toevertrouwd;
  • over iets wat de partij of iemand anders heeft bekend aan de getuige in diens hoedanigheid van religieuze biechtvader;
  • over de feiten waarvan de getuige kennis heeft genomen als advocaat of arts, of in de uitoefening van een ander beroep of een andere activiteit in geval van een verplichting om geheimhouding te betrachten over alles waarvan hij kennis heeft genomen in de uitoefening van dat beroep of die activiteit.

De alleensprekende rechter of de voorzitter van de kamer wijst deze personen op de mogelijkheid om te weigeren een verklaring af te leggen.

Een getuige kan weigeren op individuele vragen te antwoorden wegens dringende redenen, en in het bijzonder indien de beantwoording ervan ernstige reputatieschade, aanzienlijke materiële schade of strafrechtelijke vervolging met zich mee zou brengen voor de getuige zelf, zijn rechtstreekse bloedverwanten in elke graad of aanverwanten tot in de derde graad, inclusief zijn echtgenoot of aanverwanten door huwelijk tot en met de tweede graad — ook als het huwelijk is ontbonden — en zijn voogd of pupil, adoptieouder of geadopteerd kind.

De alleensprekende rechter of de voorzitter van de kamer wijst de getuige erop dat hij kan weigeren antwoord te geven op de gestelde vragen.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Ja, dat is mogelijk. Indien een naar behoren opgeroepen getuige niet verschijnt en daarvoor geen verklaring geeft, of indien een dergelijke getuige de plaats waar hij gehoord wordt, zonder toestemming of zonder geldige reden verlaat, kan de rechter hem onder dwang en op kosten van die getuige laten ophalen en kan hij hem ook een geldboete opleggen van 500,00 tot 10 000,00 Kroatische kuna.

Als de getuige wel verschijnt, maar – na op de gevolgen daarvan gewezen te zijn – weigert te getuigen of bepaalde vragen te beantwoorden en de rechter de redenen van de getuige voor deze weigering niet gerechtvaardigd acht, kan de rechter een geldboete van 500,00 tot 10 000,00 Kroatische kuna opleggen. Weigert de getuige dan nog steeds om te getuigen, dan kan de rechter hem gijzelen. De getuige wordt gegijzeld totdat hij bereid is om te getuigen of totdat hij niet langer behoeft te worden gehoord. De duur van de gijzeling is echter ten hoogste één maand.

Indien de getuige vervolgens een verklaring voor zijn afwezigheid geeft, kan de rechter zijn beslissing tot het opleggen van de boete herroepen en de getuige geheel of gedeeltelijk ontheffen van het betalen van kosten. Ook kan de rechter zijn beslissing om een boete op te leggen, herroepen als de getuige vervolgens alsnog bereid is een getuigenverklaring af te leggen.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Voor informatie over vrijstelling van de algemene verplichting om te getuigen met betrekking tot militaire of staatsgeheimen, dat wil zeggen het recht van personen die specifieke activiteiten uitvoeren om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen en het recht om te weigeren specifieke vragen te beantwoorden, wordt verwezen naar punt 9.

In de regel mogen alleen personen die informatie kunnen verschaffen over feiten die worden bewezen, als getuigen worden gehoord. De rechter beslist per geval of iemand in staat is om te getuigen.

Iemand kan geen getuige zijn als hij rechtstreeks betrokken is bij de procedure, als partij of als wettelijke vertegenwoordiger van een partij. Een gevolmachtigde van de partij mag daarentegen wel als getuige worden gehoord.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Iedere getuige moet individueel worden gehoord en daarbij mogen geen getuigen aanwezig zijn die nog gehoord moeten worden. De getuige is verplicht mondeling te antwoorden.

De getuige wordt eerst gewezen op zijn verplichting de waarheid te spreken en geen informatie achter te houden. Vervolgens wordt de getuige gewaarschuwd voor de gevolgen van het afleggen van een valse getuigenis.

De getuige wordt daarna gevraagd naar zijn voornaam, achternaam, persoonlijk identificatienummer, de voornaam van zijn vader, en zijn beroep, adres, geboorteplaats, leeftijd en relatie met de partij.

Na deze algemene vragen wordt de getuige gevraagd alles te vertellen wat hij weet over de feiten waarover hij een verklaring aflegt. Daarna kunnen hem vragen worden gesteld om zijn verklaring te bevestigen, aan te vullen of toe te lichten. Het is niet toegestaan vragen te stellen waarin het antwoord al besloten ligt.

De getuige wordt altijd gevraagd hoe hij de feiten kent waarover hij een verklaring aflegt.

Getuigen wier verklaringen over belangrijke feiten elkaar tegenspreken, kunnen met elkaar worden geconfronteerd. Zij worden individueel ondervraagd over elk punt waarop hun verklaringen elkaar tegenspreken, en hun antwoorden worden vastgelegd in het proces-verbaal.

De Republiek Kroatië kent geen bijzondere bepalingen inzake bewijsverkrijging via videoconferentie. De bepalingen van de artikelen 126a tot en met 126c ZPP bieden echter een basis voor een dergelijke verhoormethode. Met andere woorden, van een terechtzitting kunnen geluidsopnamen worden gemaakt. De beslissing om opnamen te maken, wordt door de rechter genomen op eigen initiatief of op verzoek van een partij. De methode van opslag en overdracht van een geluidsopname, de technische voorwaarden en de wijze van opnemen worden geregeld in het Reglement voor de procesvoering van het gerecht.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Volgens de bepalingen van de ZPP kan een rechterlijke beslissing niet worden gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs.

Het gerecht kan bij beschikking de verkrijging van onrechtmatig bewijs toestaan en de inhoud daarvan in aanmerking nemen, als hij dit noodzakelijk acht om een doorslaggevend feit vast te stellen. Bij zijn beslissing over de toelaatbaarheid van bewijs houdt het gerecht rekening met de ernst van de inbreuk op het recht die voortvloeit uit de verkrijging van onrechtmatig bewijs, en met het belang om de feiten tijdens de procedure correct en volledig vast te stellen.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

De partijen in een procedure kunnen niet als getuigen worden gehoord; de bepalingen van het ZPP voorzien echter wel in het horen van de partijen als een van de bewijsmiddelen bij gebreke van ander bewijs of wanneer, niettegenstaande de andere aangevoerde bewijsmiddelen, de rechter dit nodig acht om belangrijke feiten vast te stellen.

De bepalingen van het ZPP inzake het verkrijgen van bewijs van getuigen zijn van toepassing op het horen van de partijen, tenzij anders vermeld.

4 Heeft deze lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging andere autoriteiten aangewezen die bevoegd zijn om overeenkomstig de verordening bewijs te verkrijgen met het oog op een gerechtelijke procedure in burgerlijke en handelszaken? Zo ja, in welke procedures zijn zij bevoegd bewijs te verkrijgen? Kunnen zij alleen verzoeken om bewijs te verkrijgen of kunnen zij ook bijstand verlenen bij het verkrijgen van bewijs naar aanleiding van een verzoek van een andere lidstaat? Zie ook de mededeling op grond van artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging.

De Republiek Kroatië heeft alleen rechtbanken aangewezen als autoriteiten die bevoegd zijn om een handeling tot het verkrijgen van bewijs te verrichten met het oog op een gerechtelijke procedure in burgerlijke en handelszaken, overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging.

Laatste update: 14/04/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Italiaans) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.

Bewijsverkrijging - Italië

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

Allereerst zij opgemerkt dat in het Italiaanse rechtsstelsel bewijs is onderworpen aan twee verschillende soorten regelgeving: de regels voor de procesvoering, beschreven in de artikelen 228 en 229 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, en de zogenaamde “materiële” regels, beschreven in de artikelen 2730 tot en met 2735 van het burgerlijk wetboek. De reden waarom het stelsel is verdeeld in materiële regels en regels voor de procesvoering, is dat er voorheen een rechtsstelsel overeenkomstig het napoleontisch recht van kracht was, waarin de gangbare opvatting was dat “bewijs” zowel vanuit een statisch perspectief als vanuit een dynamisch perspectief (louter procedureel) moet worden beschouwd. In het verslag over het burgerlijk wetboek wordt, in overeenstemming met de zojuist gegeven redenen, toegelicht dat bewijs dient om rechten te doen gelden of in het algemeen te beschermen, niet alleen in gerechtelijke procedures maar ook daarbuiten en voordat zij worden ingeleid: vandaar de positie van bewijs in de codificatie van rechten. Op de bewijslast is voornoemde tekst en niet het wetboek van burgerlijke rechtsvordering van toepassing.

Op de verdeling van de bewijslast is over het algemeen het burgerlijk wetboek van toepassing. In artikel 2697 daarvan is bepaald dat degenen die voornemens zijn gerechtelijke stappen te ondernemen om hun rechten te doen gelden, bewijsmateriaal tot staving van hun vordering moeten overleggen. Een partij die de geldigheid van dit bewijsmateriaal betwist of beweert dat het recht is veranderd of uitgeput, moet bewijsmateriaal tot staving van die bewering overleggen. Op grond van deze beginselen moet de verzoeker derhalve de feiten bewijzen waarop zijn of haar vordering is gestoeld, d.w.z. de feiten die de beweerde rechtsgevolgen hebben. De verweerder moet op zijn of haar beurt bewijsmateriaal aandragen dat hem of haar ontheft van aansprakelijkheid of waaruit blijkt dat een recht zodanig is uitgeput of veranderd dat de vordering van de verzoeker moet worden afgewezen. Indien de verzoeker zijn of haar vordering niet kan staven, wordt het verzoek afgewezen, ongeacht of de verweerder zich verweert door het overleggen van argumenten en bewijsmateriaal. Krachtens artikel 2698 van het Italiaanse burgerlijk wetboek zijn overeenkomsten tot overdracht of wijziging van de bewijslast met betrekking tot een onvervreemdbaar recht of die het overmatig bezwaarlijk maken voor een van de partijen om haar rechten uit te oefenen, nietig. Onvoldoende bewijs schaadt de zaak van de partij – hetzij de verzoeker hetzij de verweerder – die de feiten moet bewijzen of weerleggen, aangezien onvoldoende bewijs wordt geacht gelijk te staan aan geen bewijs.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Op grond van artikel 115 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (zoals gewijzigd bij Wet nr. 69 van 2009) kan de rechter, ongeacht het door de verzoeker ingediende bewijs, oordelen dat feiten zijn bewezen als die feiten niet specifiek zijn betwist door de verschijnende wederpartij. Bij wijze van afwijking van artikel 2697 van het burgerlijk wetboek wordt een feit derhalve geacht te zijn bewezen, als het niet onverwijld wordt betwist. Deze regel is niet van toepassing in gevallen van in absentia: als de verweerder niet verschijnt, worden de door de verzoeker aangevoerde feiten niet als “onbetwist” beschouwd, omdat voornoemde regel voor processen in absentia indruist tegen de tradities van het Italiaanse procesrecht, dat bepaalt dat een partij die niet verschijnt of te laat verschijnt, niet wordt geacht ooit impliciet te hebben bekend (Constitutioneel Hof (Corte Costituzionale), arrest nr. 340 van 12 oktober 2007). Met andere woorden, een partij die niet verschijnt, wordt volgens het Italiaanse burgerlijke procesrecht niet geacht impliciet te hebben bekend maar een vordering impliciet te hebben betwist. In de wet is echter uitdrukkelijk bepaald dat er onder uitzonderlijke omstandigheden sprake kan zijn van situaties waarin het niet-verschijnen van een partij gelijkstaat aan bepaald gedrag dat als vermoed wordt beschouwd: bv. krachtens artikel 789 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, als geen van de betrokken partijen een project uitdrukkelijk betwist, staat dat gelijk aan goedkeuring ervan (zie arrest nr. 3810 van het Hof van Cassatie (Corte Suprema di Cassazione), afdeling burgerzaken, kamer II, van 6 juni 1988).

De bewijslast wordt verlicht in het geval van “vermoedens”, d.w.z. wanneer de geldigheid van bepaalde feiten van rechtswege is vastgesteld of het gerecht uit een bekend feit gevolgtrekkingen maakt over een onbekend feit (artikel 2727 van het Italiaanse burgerlijk wetboek). Vermoedens zijn als volgt onderverdeeld: 1) wettelijke of rechtsvermoedens zijn bij wet vastgestelde vermoedens, die weerlegbaar zijn (juris tantum), hetgeen inhoudt dat zij kunnen worden weerlegd door bewijs van het tegendeel, of onweerlegbaar zijn (juris et de jure), hetgeen inhoudt dat zij niet kunnen worden weerlegd door bewijs van het tegendeel voor de rechtbank; 2) rechterlijke of feitelijke vermoedens, die de rechter naar eigen goeddunken moet beoordelen en waarbij de rechter uitsluitend zwaarwegende, nauwkeurige en consistente vermoedens aanvaardt; feitelijke vermoedens zijn niet toegelaten in verband met feiten waarvoor de wet geen getuigenbewijs toestaat (artikel 2729 van het burgerlijk wetboek). De bewijslast wordt eveneens verlicht in het geval van bekende feiten, d.w.z. feiten die ten tijde en ter plaatse van de uitspraak aan de meeste mensen bekend zijn, zodat deze geenszins in twijfel kunnen worden getrokken (artikel 115 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De rechter moet bewijs naar eigen inzicht beoordelen, tenzij in de wet anders is bepaald; de rechter kan ook bewijs afleiden uit de antwoorden van de partijen, uit hun ongerechtvaardigde weigering van door de rechter gelaste inspecties en, in het algemeen, uit het gedrag van de partijen zelf tijdens het proces (artikel 116 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). De rechter moet zich bij het toewijzen van een vordering of bezwaren louter laten leiden door feiten die volledig zijn bewezen, hetzij rechtstreeks hetzij op basis van een vermoeden. De rechter mag zich in zijn uitspraak niet laten leiden door onbewezen feiten, zelfs als deze mogelijk of zeer waarschijnlijk zijn.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Volgens het Italiaanse recht wordt de bewijsverkrijging beheerst door het beginsel dat het toepassingsgebied van de procedure wordt bepaald door de partijen (principio dispositivo), zoals is vastgesteld in artikel 115, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering: de rechter moet zich in zijn uitspraak baseren op het door de partijen overgelegde bewijs, “behalve in de bij wet bepaalde gevallen”. In de volgende artikelen van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering zijn echter bepaalde uitzonderingen op deze regel vastgesteld:

- bij artikel 117 is het toegestaan dat de partijen informeel worden gehoord;

- bij artikel 118 is het toegestaan dat nader onderzoek naar personen en voorwerpen wordt gelast;

- bij de artikelen 61 en 191 is het toegestaan dat de rechter het advies van deskundigen inwint;

- bij artikel 257 is het toegestaan dat de rechter een getuige oproept die door een andere getuige is genoemd; en

- bij artikel 281 ter is het toegestaan dat de enkelvoudige kamer van een algemene rechtbank (tribunale) gelast om getuigenbewijs te verkrijgen indien in het feitenrelaas van de partijen personen worden genoemd die van de feiten op de hoogte lijken te zijn.

In arbeidsgeschillen kan het beginsel dat het toepassingsgebied van de procedure wordt vastgesteld door de partijen, worden vervangen door een systeem dat wordt gekenmerkt door inquisitoriale aspecten, met name krachtens de volgende bepalingen:

- bij artikel 420 is het toegestaan dat de rechter de partijen naar eigen inzicht hoort; en

- bij artikel 421 is het toegestaan dat de rechter uit eigen beweging op enig moment de toelating gelast van andere soorten bewijs, ook die welke verder reiken dan de in het burgerlijke wetboek vastgestelde grenzen. In procedures in verband met ouderlijke verantwoordelijkheid kan de rechter de bewijsverkrijging uit eigen beweging gelasten, waaronder via inspecties door de belastingautoriteiten (polizia tributaria), maar alleen bij bevelen in verband met minderjarigen. Tijdens echtscheidingsprocedures moet de algemene rechtbank er in het geval van een geschil voor zorgen dat er onderzoek wordt gedaan naar de inkomsten, bezittingen en feitelijke levensstandaard van de partijen en, indien nodig, tevens een beroep doen op de belastingautoriteiten.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Als een van de partijen om bewijslevering verzoekt, kan de wederpartij om levering van tegenbewijs verzoeken. De rechtbank willigt beide verzoeken in als zij reden heeft om aan te nemen dat de aangevoerde feiten relevant zullen zijn om tot een uitspraak te komen.

Indien de rechtbank het bewijs toelaat, zal zij vervolgens van dit bewijs kennisnemen.

Nadat het bewijs is verkregen, wordt uitspraak gedaan over de zaak.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Bewijs is van oudsher gedefinieerd als een middel waarmee een feit bekend kan worden gemaakt en waarmee dat feit dus kan worden aangetoond en de beslistheid ervan kan worden vastgesteld, of als een instrument om de rechter van de betrokken feiten te overtuigen. Om te kunnen worden toegelaten tot de procedure, moet het voorlopige aanbod “toelaatbaar” en “van belang” zijn. Om toelaatbaar te zijn, mag een voorlopig aanbod niet indruisen tegen een wettelijke verbodsbepaling (bv. artikel 2726 van het burgerlijk wetboek, over betalingen): met andere woorden, de rechter moet bepalen of de voorgestelde specifieke onderzoeksmaatregel in strijd met de wet is. Ook voor zogenaamd “atypisch” bewijs, dat niet wordt gekarakteriseerd door het burgerlijk wetboek, gelden de wettelijke verbodsbepalingen. Of het aanbod van belang is, wordt echter beoordeeld vanuit een ander perspectief en heeft betrekking op “het feit dat het voorwerp van het bewijs vormt”. Het voorlopige aanbod wordt pas toegelaten nadat de rechter zich ervan heeft vergewist dat het te bewijzen feit daadwerkelijk van invloed zal zijn op de uitspraak in de zaak. Bijgevolg worden feiten die niet zouden bijdragen tot aanvaarding of afwijzing van het aanbod, niet toegelaten, ook al zijn zij bewezen. Om de rechter in staat te stellen te beoordelen of het bewijs van belang is, is in de wet bepaald dat het aanbod voldoende specifiek moet zijn en derhalve ten minste drie soorten informatie moet verstrekken: plaats: WAAR; tijd: WANNEER; en functie: WAARVOOR. Feiten die niet specifiek zijn betwist, hoeven niet te worden bewezen (artikel 115 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Het Italiaanse recht maakt onderscheid tussen schriftelijk en niet-schriftelijk bewijs. Bewijs dat is geregeld in het burgerlijk wetboek, wordt “typisch” genoemd.

Schriftelijk bewijs omvat:

  • authentieke akten (artikelen 2699 e.v. van het burgerlijk wetboek);
  • onderhandse akten (artikelen 2702 e.v. van het burgerlijk wetboek);
  • telegrammen (artikelen 2705 e.v. van het burgerlijk wetboek);
  • huishoudelijke archieven en documenten (artikel 2707 van het burgerlijk wetboek);
  • financiële gegevens van bedrijven (artikel 2709 van het burgerlijk wetboek);
  • mechanisch vervaardigde afschriften (artikel 2712 van het burgerlijk wetboek);
  • afschriften van documenten en contracten (artikelen 2714 e.v. van het burgerlijk wetboek).

Ook computerdocumenten zijn bewijs.

Niet-schriftelijk bewijs omvat:

  • getuigenbewijs (artikelen 2721 e.v. van het burgerlijk wetboek);
  • schriftelijke getuigenverklaringen (artikel 257 bis van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);
  • bekentenissen (artikelen 2730 e.v. van het burgerlijk wetboek);
  • formele ondervraging (artikel 230 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering);
  • verklaringen onder ede (artikelen 2736 e.v. van het burgerlijk wetboek);
  • inspecties (artikelen 258 e.v. van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Tevens kunnen deskundigenrapporten worden opgevraagd, indien het de rechter aan specifieke technische kennis ontbreekt. Het Italiaanse procesrecht kent geen definitieve bepaling over de verplichte aard van bewijsmiddelen, aangezien het in beginsel niet verboden is die te leveren. In het Italiaanse vaste recht is het echter niet mogelijk om met zogenaamd “atypisch” bewijs verboden te omzeilen die zijn ingesteld op grond van materiële regels of regels voor de procesvoering; indien dat niet zo was, zou het mogelijk zijn heimelijk bewijzen aan te voeren die anders niet zouden zijn toegelaten of voor de toelating waarvan geschikte formele garanties nodig zouden zijn.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Getuigenbewijs wordt door de rechter toegelaten (artikel 245 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering); de rechter gelast de getuige te verschijnen om te getuigen op straffe van dwangmaatregelen en een boete indien de getuige niet verschijnt. De rechter stelt de plaats, de tijd en de manier vast waarop het bewijs wordt geleverd. Op verzoek van de betrokken partij wordt de getuige door de gerechtsdeurwaarder gedagvaard. De getuige leest een verklaring op waarin hij of zij belooft de waarheid te zullen spreken en wordt vervolgens door de rechter ondervraagd – de partijen mogen niet rechtstreeks vragen stellen aan de getuige. Krachtens de bepaling mag de rechter, met instemming van de partijen, schriftelijke bewijslevering toestaan (artikel 257 bis van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Technische deskundigen worden aangesteld door de rechter en beantwoorden de vragen die de rechter hun voorlegt; zij verschijnen ook op de zitting en staan onder ede. In het algemeen stellen technische deskundigen op verzoek van de rechter schriftelijke rapporten op, maar de rechter kan hun ook vragen om tijdens een hoorzitting mondeling te getuigen (artikel 195 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Schriftelijk bewijs maakt deel uit van de procedure, zodra het is opgenomen in het procesdossier van de partij, tijdens de eerste verschijning ter zitting of later, afhankelijk van de wettelijke termijnen (niet na de termijnen die zijn gesteld voor de hoorzitting overeenkomstig artikel 183 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, voor gewone onderzoeksprocedures).

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Het Italiaanse rechtssysteem hecht de meeste waarde aan authentieke akten en aan onweerlegbare vermoedens. Authentieke akten (artikelen 2699 e.v. van het burgerlijk wetboek) zijn documenten die met inachtneming van de vereiste formaliteiten zijn opgesteld door een notaris (notaio) of een andere ambtenaar die bevoegd is om de officiële status ervan te bevestigen op de plaats waar het document is opgesteld. Authentieke akten hebben volledige bewijswaarde, tenzij de valsheid ervan is aangetoond. In alle andere gevallen vormen authentieke akten absoluut en onvoorwaardelijk bewijs. Onweerlegbare vermoedens (artikel 2727 van het burgerlijk wetboek) zijn nog krachtiger, aangezien geen bewijs van het tegendeel is toegelaten.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

De wet vereist dat bepaalde feiten uitsluitend met bepaalde bewijsmiddelen kunnen worden bewezen, in sommige gevallen met authentieke akten en in andere met schriftelijke documenten die authentiek of onderhands kunnen zijn.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Getuigen zijn verplicht om te getuigen, tenzij de wet anders bepaalt. De wet voorziet in: onbekwaamheid om te getuigen; een verbod om te getuigen; en de keuze om zich te onthouden van het leveren van bewijs. De verplichting om te getuigen vloeit indirect voort uit de bevoegdheid die de rechter krachtens artikel 255 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering heeft, om in het geval van verstek medebrenging van de getuige te gelasten en hem of haar een boete op te leggen.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

In de gevallen die worden bestreken door het wetboek van strafvordering, waarnaar wordt verwezen door het wetboek van burgerlijke rechtsvordering: het gaat hierbij om personen die mogen weigeren te getuigen, omdat zij zijn gebonden door beroepsgeheim, ambtsgeheim of staatsgeheim.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Krachtens artikel 256 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering wordt tegen getuigen die de terechtzitting bijwonen, maar zonder gegronde reden weigeren te getuigen, of die de verdenking wekken dat zij valse getuigenis afleggen of bewijs achterhouden, door de rechter aangifte gedaan bij het openbaar ministerie door toezending van een afschrift van het proces-verbaal van de terechtzitting.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Personen die persoonlijk belang hebben bij de feiten van de zaak, kunnen niet getuigen omdat zij op grond van hun belang mogelijk gerechtigd zijn om als partij aan de procedure deel te nemen (artikel 246 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Ten aanzien van bij geschillen betrokken partijen, die uiteraard niet als getuigen kunnen dienen, biedt het Italiaanse rechtsstelsel de mogelijkheid van formele ondervraging, een vorm van bewijsverkrijging die is bedoeld om een partij een bekentenis te ontlokken in een rechtsprocedure (artikel 228 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering), moet voldoen aan de algemene regels voor bewijs en, meer specifiek (artikelen 230 e.v. van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering), de vorm moet hebben van afzonderlijke, specifieke onderdelen. De betrokken partij moet persoonlijk antwoorden en mag niet van aantekeningen voorlezen, tenzij dat noodzakelijk blijkt en is toegestaan door de rechter. De vragen aan formeel ondervraagde partijen moeten betrekking hebben op de feiten die als bewijs zijn aangevoerd en die in de beslissing tot formele ondervraging zijn toegestaan. Er mogen evenwel vragen over andere feiten worden gesteld, indien de partijen daarmee wederzijds instemmen en de rechter die nuttig acht. Als een partij zonder reden afwezig is bij de formele ondervraging of weigert mee te werken aan formele ondervraging, kan dat tot gevolg hebben dat de feiten die het voorwerp van de bewijsverkrijging vormen, worden De link wordt in een nieuw venster geopend.toegelaten, als de rechter oordeelt dat zij moeten worden toegelaten in het licht van andere bewijzen. Als een partij weigert antwoord te geven of niet verschijnt, is dat volgens vaste rechtspraak niet automatisch een bekentenis maar een omstandigheid die, na beoordeling ervan in het kader van de overige tijdens de procedure verkregen bewijzen, de rechter in staat kan stellen tot een conclusie te komen over de feiten die tijdens de ondervraging zijn aangevoerd.

De rechter beschikt niet over andere dan voornoemde dwangbevoegdheden.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De rechter hoort de getuige door het stellen van directe vragen over de als van belang voor de procedure toegelaten feiten, en van eventuele vragen over diezelfde feiten die door de advocaten van de partijen tijdens het onderzoek zijn ingebracht.

Het wetboek van burgerlijke rechtsvordering sluit niet uitdrukkelijk uit dat getuigenbewijs wordt verkregen met behulp van videoconferentie. In artikel 202 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering is bepaald dat de rechter de tijd, de plaats en de manier moet vaststellen waarop het bewijs wordt verkregen, zodat de rechter kan gelasten een getuige via videoconferentie te horen. In artikel 261 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering is verder bepaald dat de rechter opdracht kan geven tot het maken van een video-opname met behulp van mechanische middelen, hulpmiddelen of procedures.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

De rechter neemt geen nota van bewijs dat niet formeel is verkregen en toegelaten.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Verklaringen van een partij die gunstig zijn voor die partij, gelden niet als bewijs. Een bekentenis die tijdens een formele ondervraging (zie punt 2.11) wordt afgelegd (en bijgevolg ongunstig is), telt echter mee als bewijs tegen de partij die de bekentenis heeft afgelegd.

Laatste update: 21/07/2022

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Cyprus

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

In de regel rust de bewijslast in burgerlijke zaken op de partij die genoegdoening zoekt, dat wil zeggen, afhankelijk van de zaak, de eiser of de verzoeker.

In uitzonderlijke zaken kan de bewijslast op de gedaagde of verweerder rusten. Een klassiek voorbeeld is het geval waarin een zaak aanhangig wordt gemaakt vanwege nalatigheid, terwijl bewezen is dat de eiser niet weet en niet had kunnen weten hoe een ongeval zich heeft voorgedaan of hoe de schade is veroorzaakt door een gebeurtenis waarop uitsluitend de verweerder controle kon uitoefenen, en de schade verband houdt met het feit dat de verweerder verzuimd heeft een redelijke zorgvuldigheid in acht te nemen. In dit geval geldt het beginsel res ipsa loquitur (de zaak spreekt voor zich) en verschuift de bewijslast naar de verweerder.

Over het algemeen moet de eiser of verzoeker middels het aanleveren van relevante getuigenverklaringen alle feiten bewijzen die nodig zijn om zijn/haar vordering te ondersteunen of onderbouwen.

De rechtbank wordt geacht het bewijsmateriaal te beoordelen en een uitspraak te doen op basis van conclusies die uit de feiten van de zaak kunnen worden getrokken. Indien de rechtbank gezien de omstandigheden van het geval niet in staat is tot een conclusie te komen ten aanzien van enig feit dat van belang is voor de beoordeling van de vordering, wordt de vordering van de partij, voor zover gebaseerd op dat feit, afgewezen.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Er zijn bepaalde feiten die niet bewezen hoeven te worden. Het gaat dan onder andere om bepaalde feiten die onweerlegbaar en duidelijk zijn en waarvan de rechtbank wordt geacht 'ambtshalve' op de hoogte te zijn. Voorbeelden zijn onder andere feiten die verband houden met meeteenheden, monetaire kwesties, de kalender en het tijdsverschil tussen landen. Andere voorbeelden zijn feiten van algemene bekendheid en feiten die zijn gebaseerd op algemene ervaringsregels, zoals de toename van het aantal dodelijke verkeersongevallen, de problemen van een weduwe met minderjarige kinderen enzovoort. Ook voor historische, wetenschappelijke en geografische feiten die algemeen bekend zijn hoeft geen bewijs geleverd te worden.

Bovendien wordt in bepaalde gevallen gewerkt met vermoedens. Een vermoeden is een conclusie die kan of moet worden getrokken op basis van het feit dat bepaalde feiten bewezen zijn. Dergelijke vermoedens kunnen weerlegbaar of onweerlegbaar zijn.

Onweerlegbare vermoedens zijn vermoedens die wettelijk zijn vastgelegd en die niet weerlegd kunnen worden door bewijs te leveren waaruit het tegendeel blijkt. Onweerlegbare vermoedens komen zelden voor. Een voorbeeld is te vinden in artikel 14 van het wetboek van strafrecht, waarin vermeld staat dat kinderen jonger dan veertien geacht worden niet strafrechtelijk aansprakelijk te zijn voor hun handelen of nalaten. Weerlegbare vermoedens komen veel vaker voor. Deze kunnen worden weerlegd door bewijs te leveren waaruit het tegendeel blijkt. Zo wordt bijvoorbeeld het kind dat uit een wettig huwelijk wordt geboren, vermoed het kind van de echtgenoot te zijn, tenzij het tegendeel wordt bewezen.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

In burgerlijke zaken is de bewijsstandaard gebaseerd op een 'afweging van de waarschijnlijkheid'. Met andere woorden, de rechtbank acht een feit bewezen als zij er op basis van het bewijs van overtuigd is dat het waarschijnlijker is dat het betreffende feit zich heeft voorgedaan dan niet.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

In burgerlijke zaken kiezen de partijen wat voor soort getuigenverklaringen aan de rechtbank worden voorgelegd. Iedere partij roept de getuigen op die als nuttig voor haar zaak worden beschouwd. De rechtbank is niet bevoegd zonder instemming van de partijen uit eigen beweging getuigen op te roepen.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

De procedure is eenvoudig. De partij die een getuige wenst op te roepen, verzoekt de rechtbank om een dagvaarding. De rechtbank geeft de dagvaarding vervolgens af, die daarna aan de getuige moet worden betekend. Iedereen die een dergelijke dagvaarding ontvangt, is wettelijk verplicht op de in de dagvaarding vermelde tijd en datum voor de rechtbank te verschijnen.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De dagvaarding waarom wordt verzocht door een der partijen, wordt in de meeste gevallen ook betekend. Een door een van de partijen ingediend verzoek tot dagvaarding kan in zeldzame en uitzonderlijke gevallen worden afgewezen als het verzoek aantoonbaar lichtzinnig en in strijd met de rechtelijke procedures is.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Er bestaan twee soorten bewijsmateriaal: mondelinge getuigenverklaringen die voor de rechtbank worden uitgesproken of schriftelijk bewijsmateriaal dat bij de rechtbank wordt ingediend.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Er bestaan geen vaste regels voor het verkrijgen van bewijsmateriaal van getuigen‑deskundigen. De partij die het bewijsmateriaal aanlevert, moet beslissen of de getuige‑deskundige zijn/haar getuigenis persoonlijk komt afleggen of dat het bewijsmateriaal in schriftelijke vorm wordt ingediend.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Er bestaat geen algemene regel die bepaalt dat een bepaald type getuigenverklaring beter, betrouwbaarder of overtuigender is dan andere soorten bewijsmateriaal. Al het bewijs dat gedurende de procedure wordt aangeleverd, wordt door de rechtbank beoordeeld in het licht van de specifieke omstandigheden van elk geval.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Nee, dergelijke regels bestaan niet.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Als iemand een dagvaarding heeft ontvangen waarin hij/zij wordt opgeroepen voor de rechtbank te verschijnen en te getuigen, dan is hij/zij wettelijk verplicht om hieraan gehoor aan te geven. Verzuimt of weigert de betrokkene te verschijnen, dan maakt hij zich schuldig aan minachting van het gerecht, hetgeen als een strafbaar feit zal worden behandeld.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Getuigen mogen niet weigeren een getuigenis af te leggen. Wel kunnen getuigen in uitzonderlijke gevallen weigeren op grond van hun verschoningsrecht zoals, bijvoorbeeld, een beroepsgeheim, vragen te beantwoorden of stukken over te leggen.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Zie het antwoord in de voorgaande alinea.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Iedereen kan een getuigenis afleggen in een burgerlijke zaak tenzij de rechtbank van oordeel is dat iemand – op grond van zijn/haar jeugdige leeftijd, verminderde geestvermogens of een andere soortgelijke reden – niet weet dat hij/zij verplicht is de waarheid te vertellen, of de vragen die hem/haar worden gesteld niet kan begrijpen of op dergelijke vragen geen logische antwoorden kan geven (overeenkomstig de bepalingen van artikel 13 van de wet inzake bewijs).

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Een getuige wordt tijdens het hoofdverhoor ondervraagd door de partij die hem/haar heeft opgeroepen. Nadat het rechtstreekse verhoor is afgelopen, wordt de getuige onderworpen aan een kruisverhoor door de wederpartij. Tot slot mag de rechtbank zelf vragen stellen over zaken die nadere toelichting behoeven.

Een getuige mag getuigen via teleconferentie of andere technische middelen als het voor hem/haar onmogelijk is fysiek voor de rechtbank te verschijnen, mits de rechtbank in staat is dergelijke technische middelen ter beschikking te stellen. Als er specifieke voorwaarden moeten worden opgelegd, wordt dit gedaan op basis van de specifieke omstandigheden van de betreffende rechtszaak.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Bewijs dat illegaal is verkregen in strijd met grondwettelijk beschermde rechten is uitgesloten van gebruik in gerechtelijke procedures, en de rechtbank mag haar oordeel daarop niet baseren. Een klassiek voorbeeld hiervan is het illegaal opnemen van persoonlijke gesprekken.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Een verklaring die is afgegeven door iemand die partij is bij de procedure, kan als bewijs worden gebruikt. Het feit dat een dergelijke verklaring is afgegeven door iemand die rechtstreeks belang heeft bij de uitkomst van de procedure, is slechts een van de vele aspecten die de rechtbank in overweging dient te nemen bij de beoordeling en waardering van het bewijs als geheel.

Laatste update: 07/12/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Lets) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.

Bewijsverkrijging - Letland

1 De bewijslast

Iedere partij moet het bewijs leveren van de feiten waarop haar vordering of verweer is gebaseerd. De eiser moet zijn vorderingen onderbouwen en de verweerder zijn verweer.

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

Bewijs wordt geleverd door de partijen in het geding en door andere belanghebbende partijen. Wanneer een partij in het geding of een andere belanghebbende partij niet in staat is bepaalde bewijselementen over te leggen en dienaangaande een gemotiveerd verzoek indient, kan de rechter verlangen dat de betrokken bewijselementen worden overgelegd.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Een feit dat volgens de rechtbank algemeen bekend is, hoeft niet te worden bewezen.

Feiten die bij een civielrechtelijke uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan, bewezen zijn verklaard, hoeven in een ander burgerlijk geschil tussen dezelfde partijen niet opnieuw te worden bewezen.

Een in kracht van gewijsde gegane uitspraak in een strafzaak is slechts bindend voor een rechter in een civiele-aansprakelijkheidszaak betreffende de persoon waarop die strafzaak betrekking had voor zover het de vraag betreft of de handeling in kwestie strafbaar was of dat er sprake was van niet-handelen, en of ze door de persoon in kwestie is gepleegd of toegestaan.

Een feit dat voor de wet vaststaat, behoeft geen bewijs. Een dergelijk vermoeden kan via de gewone procedure worden weerlegd.

Ingevolge de wet op de burgerlijke rechtsvordering (WBRv) hoeft een partij geen feiten te bewijzen die niet door de wederpartij worden betwist.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De rechter is vrij in de beoordeling van het bewijs. Hij doet dit op basis van een grondig, volledig en objectief onderzoek ter zitting, waarbij hij de regels der logica volgt en gebruik maakt van wetenschappelijke bevindingen en eigen alledaagse waarnemingen. De rechter motiveert in zijn uitspraak waarom een bepaald bewijs zwaarder weegt dan een ander en waarom bepaalde feiten wel en andere niet bewezen worden geacht. Geen enkel bewijs heeft vooraf vastgestelde bindende rechtsgevolgen voor de rechter.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Volgens de wet op de burgerlijke rechtsvordering is de hoofdregel dat de partijen verantwoordelijk zijn voor de bewijslevering. In bepaalde in diezelfde wet omschreven gevallen kan de rechter echter ambtshalve bewijs verlangen (bijvoorbeeld als de belangen van een kind in het geding zijn). Wanneer de rechter van oordeel is dat er met betrekking tot door een partij gestelde feiten die ten grondslag liggen aan een vordering of verweer geen bewijs is geleverd, stelt hij de partijen daarvan in kennis, zo nodig met vermelding van de termijn waarbinnen het bewijs moet worden geleverd.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

De partijen overleggen aan de rechter schriftelijk en materieel bewijs. Wanneer partijen verwijzen naar mondeling bewijs, worden de door partijen opgegeven getuigen door de rechter opgeroepen om ter zitting een verklaring af te leggen. Het bewijs wordt aan het procesdossier toegevoegd.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechter staat alleen bewijsmiddelen toe waarin de wet voorziet en die voor de zaak van belang zijn. Tenzij de rechter een andere termijn heeft vastgesteld, kan bewijs dat later dan veertien dagen vóór de zitting wordt ingediend, worden afgewezen. Tijdens de behandeling van een zaak kan bewijs worden ingediend op een met redenen omkleed verzoek van een procespartij of andere belanghebbende partij, voor zover de behandeling van de zaak daardoor geen vertraging oploopt en de rechtbank van oordeel is dat er geldige redenen zijn voor het niet tijdig indienen van het bewijs, of voor zover het bewijs betrekking heeft op feiten die pas tijdens het proces bekend zijn geworden.

Getuigenverklaringen die zijn gebaseerd op informatie afkomstig van een onbekende bron of van andere personen, worden niet toegelaten als bewijs, tenzij die personen als getuige zijn gehoord.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Verklaringen van partijen in het geding en belanghebbende derden die informatie bevatten over feiten waarop hun vordering of verweer is gebaseerd, voor zover die verklaringen worden bevestigd door ander bewijs dat ter zitting is onderzocht en beoordeeld;

verklaringen van getuigen en getuige-deskundigen;

schriftelijk bewijs, bestaande uit documenten of andere teksten waarin informatie over voor de zaak relevante feiten is vastgelegd door middel van letters, cijfers of andere symbolen of met gebruikmaking van andere technische hulpmiddelen, en alle daarmee verband houdende opslagmedia (beeld- en geluidsbanden, diskettes enz.);

  • materieel bewijs;
  • deskundigenrapporten;
  • deskundigenverklaringen;
  • overheidsrapporten.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Er is geen wezenlijk verschil: de mondelinge verklaring van deskundigen en andere getuigen wordt als bewijs beschouwd, net als de schriftelijke verklaring van een deskundige. Een getuige of getuige-deskundige die daartoe door de rechtbank is opgeroepen, moet ter zitting verschijnen voor het afleggen van een waarheidsgetrouwe verklaring. In het geval van getuigen heeft die verklaring betrekking op aan hen bekende feiten en omstandigheden, in het geval van deskundigen wordt een objectief oordeel verwacht over door hen onderzochte wetenschappelijke, technische, artistieke of andere feiten.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Geen enkel bewijs heeft vooraf vastgestelde bindende rechtsgevolgen voor de rechter. Wel moet de rechter in de uitspraak uitleggen waarom een bepaald bewijs voor hem zwaarder weegt dan een ander bewijs en waarom hij bepaalde feiten wel en andere niet bewezen acht.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Ja. Feiten die krachtens de wet slechts met bepaalde bewijsmiddelen kunnen worden bewezen, kunnen niet met andere bewijsmiddelen worden bewezen.

De rechter staat alleen de in de wet vastgestelde bewijsmiddelen toe.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Personen die zijn opgeroepen om ter zitting te getuigen, mogen dit niet weigeren, uitgezonderd in bepaalde in de wet omschreven gevallen.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

De volgende personen kunnen weigeren om te getuigen:

  • bloedverwanten in rechte lijn of bloedverwanten in de zijlijn in de eerste of tweede graad, echtgenoten en hun aanverwanten in de eerste graad en gezinsleden van de partijen;
  • voogden van een van de partijen en personen die onder de voogdij van een van de partijen staan;
  • personen die met een van de partijen in een ander juridisch geschil zijn verwikkeld.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Een getuige van veertien jaar of ouder die weigert te getuigen om volgens de rechter ongeldige redenen, of die opzettelijk een valse verklaring aflegt, maakt zich schuldig aan een strafbaar feit.

Wanneer een getuige na een oproep van de rechter zonder geldige reden niet verschijnt, kan de rechter hem een boete van maximaal 60 EUR opleggen dan wel hem dwingen ter zitting te verschijnen.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Tevens hoeven niet te getuigen:

  • geestelijken met betrekking tot feiten waarvan ze kennis hebben gekregen bij het horen van een biecht, en personen aan wie het op grond van hun beroep of functie niet is toegestaan om informatie bekend te maken die hun in het kader van dat beroep of die functie is verstrekt;
  • minderjarigen met betrekking tot feiten die bewijs ten nadele van hun ouders, grootouders, broers of zusters vormen;
  • personen die als gevolg van een lichamelijke of geestelijke handicap niet in staat zijn om de voor de zaak relevante omstandigheden juist te beoordelen;
  • kinderen jonger dan zeven jaar.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Personen die als getuige zijn opgeroepen, moeten ter zitting verschijnen en een waarheidsgetrouwe verklaring afleggen over feiten en omstandigheden waarvan ze kennis hebben. Getuigen moeten antwoorden op vragen die hun door de rechter en partijen worden gesteld. De rechter kan een opgeroepen getuige in diens woonplaats horen als hij wegens ziekte, ouderdom, invaliditeit of een andere geldige reden niet in staat is om op de zitting te verschijnen. Afhankelijk van de verblijfplaats van de getuige, kan hij ook via videoconferencing worden gehoord, dan wel op een speciaal daarvoor uitgeruste plaats.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

De partijen in een geding kunnen de waarheid van schriftelijk bewijs betwisten.

Schriftelijk bewijs kan in principe niet worden betwist door de ondertekenaar van het stuk. Als de ondertekenaar dat wel wil doen, omdat de ondertekening onder dwang of bedreiging of op frauduleuze wijze is verkregen, moet hij een afzonderlijke vordering instellen. Als er sprake is van vermeende vervalsing kan een partij ook een met redenen omkleed verzoek om uitsluiting van het bewijs indienen. Indien de rechter vaststelt dat het bewijs is vervalst, wordt het bewijs uitgesloten en wordt er aangifte gedaan van de vervalsing. Voor de beoordeling van bovenbedoeld verzoek kan de rechter een deskundigenrapport gelasten of aanvullend bewijs verlangen. Wanneer de rechter van oordeel is dat het uitsluitingsverzoek ongegrond is, kan hij een boete opleggen.

Ingevolge de wet op de burgerlijke rechtsvordering moet een persoon die als getuige is opgeroepen, ter zitting verschijnen en een waarheidsgetrouwe verklaring afleggen over de feiten waarvan hij kennis heeft. Wanneer een partij bepaalde feiten of omstandigheden wil bewijzen door middel van een getuigenverklaring, moet in het verzoek aan de rechter tot ondervraging van de getuige worden aangegeven welke belangrijke elementen van de zaak de getuige kan bevestigen.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Verklaringen van procespartijen en derden die informatie bevatten over de feiten waarop hun vordering of verweer is gebaseerd, worden als bewijs toegelaten als ze worden bevestigd door ander bewijs dat door de rechter ter zitting is onderzocht en beoordeeld. Wanneer een partij een feit erkent waarop de wederpartij haar vordering of verweer baseert, kan de rechter dat feit bewezen achten als er geen enkele reden is om aan te nemen dat de erkentenis het resultaat is van fraude, geweld, bedreiging of vergissing of dat zij er is gekomen om de waarheid te verbergen.

Laatste update: 18/12/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Litouwen

1 De bewijslast

Partijen zijn verplicht de aan hun eis en verweer ten grondslag liggende feiten te bewijzen, behalve in gevallen waarin bewijs ervan niet nodig is (zie 1.2).

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

Ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Republiek Litouwen (Lietuvos Respublikos civilinio proceso kodeksas) ligt de bewijslast bij de partijen in een zaak. Zij zijn verplicht de aan hun eis en verweer ten grondslag liggende feiten te bewijzen, behalve in gevallen waarin bewijs ervan niet nodig is volgens het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Alle gerechten behandelen civielrechtelijke zaken volgens het beginsel van hoor en wederhoor. Iedere partij is verplicht de aan haar eis en verweer ten grondslag liggende feiten te bewijzen, behalve in gevallen waarin bewijs ervan niet nodig is.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Ingevolge artikel 182 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt voor de volgende soorten feiten vrijstelling van de bewijslast:

  • feiten die de rechter erkent als algemeen bekend;
  • feiten waarover reeds een oordeel is uitgesproken in andere civiel- of bestuursrechtelijke procedures waarbij dezelfde personen betrokken waren, tenzij een dergelijk oordeel juridische gevolgen heeft voor andere personen die niet bij die procedures betrokken waren (prejudiciële werking);
  • de gevolgen van persoonlijke strafbare feiten, indien de rechter een oordeel over die gevolgen heeft uitgesproken in een strafrechtelijke procedure (prejudiciële werking);
  • feiten die een rechtsvermoeden inhouden en in de hoofdprocedure niet worden betwist;
  • feiten die door de partijen zijn erkend.

Een partij heeft het recht om de aan de eis of het verweer van de wederpartij ten grondslag liggende feiten te erkennen. Een rechter kan een erkend feit als vastgesteld beschouwen als hij oordeelt dat de erkenning overeenstemt met de omstandigheden van het geval, geen misleiding, geweld of bedreiging beoogt en evenmin voortkomt uit een vergissing of de intentie de waarheid te verdoezelen.

Opgemerkt zij dat zulke omstandigheden kunnen worden betwist middels indiening van bewijs in het kader van de hoofdprocedure.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

Als de rechter op grond van het ingediende bewijs kan concluderen dat het waarschijnlijk is dat een bepaald feit zich inderdaad heeft voorgedaan, erkent hij dat feit als vastgesteld.

2 Het verkrijgen van bewijs

Bewijs in civiele procedures betekent alle feitelijke gegevens die de rechter als basis dienen om overeenkomstig de wettelijke procedure te bepalen of de aan de eis en het verweer van de partijen ten grondslag liggende feiten zich al dan niet hebben voorgedaan, evenals eventuele overige feiten die kunnen bijdragen tot een eerlijke en rechtvaardige beslissing in de zaak. Die gegevens kunnen op de volgende manieren worden verkregen: verklaringen van de partijen of derden (rechtstreeks of via een vertegenwoordiger), verklaringen van getuigen, schriftelijk bewijs, materieel bewijs, plaatsopnemingen, deskundigenrapporten, rechtmatig verkregen foto's, beeld- en geluidsopnamen en andere vormen van bewijs.

Een rechter kan ook een EU-lidstaat verzoeken bewijs te verzamelen of rechtstreeks een handeling tot het verkrijgen van bewijs te verrichten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken, om de samenwerking tussen de gerechten op dat gebied te verbeteren, vereenvoudigen en bespoedigen.

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Artikel 179 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat de partijen en andere deelnemers aan de procedure bewijs moeten indienen. Als het ingediende bewijs niet toereikend is, kan de rechter partijen en andere deelnemers aan de procedure vragen om ondersteunend bewijs en een termijn voor indiening daarvan stellen. Verder kan de rechter ambtshalve bewijs verzamelen, zij het alleen in situaties die bij wet zijn bepaald.

Ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter op eigen initiatief bewijs verzamelen in familie- of arbeidszaken indien dit naar zijn mening essentieel is om tot een eerlijk oordeel in de zaak te komen (artikelen 376 en 414).

Artikel 476 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt voorts dat een rechter die zich voorbereidt op het horen van een zaak betreffende de ontvoogding van een minderjarige het volgende moet doen:

  • een rijksinrichting voor kinderbescherming in de woonplaats van de minderjarige verzoeken aan te geven in hoeverre zij de minderjarige in staat acht al zijn burgerrechten zelfstandig uit te oefenen of zijn plichten te vervullen;
  • nagaan of de minderjarige ooit is veroordeeld of een bestuursrechtelijke of andere wettelijke overtreding heeft begaan;
  • indien het nodig is het niveau van fysieke, morele, spirituele of geestelijke ontwikkeling van de minderjarige vast te stellen, een forensisch psychologisch en/of psychiatrisch onderzoek gelasten en alle medische of andere documenten van de minderjarige opvragen die nodig zijn voor het onderzoek;
  • alle overige handelingen verrichten die noodzakelijk zijn ter voorbereiding van de zaak.

Verder bepaalt artikel 582 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat de rechter bij het horen van zaken betreffende het overdragen, verhypothekeren of op andere wijze bezwaren van familiebezit, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, de eiser kan verzoeken om bewijs van de financiële situatie van de familie (inkomsten, spaargelden, andere bezittingen, schulden), gegevens over het over te dragen familiebezit, gegevens van de dienst voor de bescherming van de rechten van het kind over de ouders van het kind, de voorafgaande voorwaarden en de mogelijkheden om de overdracht te realiseren, informatie over hoe de rechten van het kind kunnen worden beschermd indien de overdracht niet doorgaat, en overig bewijs.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Om bewijs te verzamelen (overeenkomstig de artikelen 199 en 206 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) kan de rechter een rechtspersoon of natuurlijke persoon vragen opdragen schriftelijk of materieel bewijs te leveren, dat binnen een vaste termijn rechtstreeks bij de rechtbank moet worden ingediend. Als de natuurlijke persoon of rechtspersoon het vereiste schriftelijke of materiële bewijs niet of niet binnen de gestelde termijn kan overleggen, stelt hij de rechter daarvan in kennis, onder opgave van de redenen. Een rechter kan een persoon die een verzoek tot het leveren van schriftelijk of materieel bewijs heeft ingediend, een verklaring verstrekken waarin is bepaald dat hij het recht heeft om het te leveren bewijs te verkrijgen.

Tijdens de voorbereiding van een hoorzitting voert de rechter ook andere proceshandelingen uit die nodig zijn om de te behandelen zaak goed voor te bereiden (verkrijgen van bewijs dat niet door de belanghebbenden in de zaak kan worden verkregen, ambtshalve verzamelen van bewijs wanneer hij daartoe gerechtigd is volgens het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, etc.).

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Een rechter kan een bewijsaanbod afwijzen in de volgende situaties:

  • als het niet toelaatbaar is;
  • als het bewijs voor de zaak relevante feiten bevestigt noch weerlegt (artikel 180 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering);
  • als het bewijs eerder had kunnen worden geleverd en de procedure wordt vertraagd door latere indiening ervan (artikel 181, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Alle bescheiden en andere bewijzen waarop de eiser zich baseert, bewijs dat proceskosten zijn betaald en alle verzoeken tot het leveren van bewijs dat de eiser niet kan leveren, met opgave van redenen waarom dat bewijs niet kan worden geleverd, kunnen slechts door de rechter worden geaccepteerd indien zij bij de vordering worden gevoegd (artikel 135 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Voorts zal het hof van beroep geen nieuw bewijs accepteren dat bij de rechtbank van eerste aanleg had kunnen worden ingediend, behalve als de rechtbank van eerste aanleg dat bewijs ten onrechte heeft geweigerd of als de noodzaak om dat bewijs te leveren pas later is ontstaan (artikel 314 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Zoals is vastgelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, betekent bewijs in civiele procedures alle feitelijke gegevens die de rechter als basis dienen om overeenkomstig de wettelijke procedure na te gaan of de aan de eis en het verweer van de partijen ten grondslag liggende feiten zich al dan niet hebben voorgedaan, evenals overige feiten die kunnen bijdragen tot een eerlijke en rechtvaardige beslissing in de zaak. Deze gegevens kunnen als volgt worden verkregen: verklaringen van de partijen of derden (rechtstreeks of bij gevolmachtigde), getuigenverklaringen, schriftelijk bewijs, materieel bewijs, plaatsopnemingen en deskundigenrapporten.

Ook rechtmatig verkregen foto's en geluids- en beeldmateriaal kunnen als bewijsmiddel dienen.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

De artikelen 192 tot en met 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevatten de hieronder beschreven voorschriften voor het verkrijgen van bewijs van getuigen en getuige-deskundigen.

De procedure voor het getuigenverhoor

Elke getuige wordt apart ter terechtzitting opgeroepen en gehoord. Getuigen die niet worden gehoord, mogen tijdens de zitting niet in de rechtszaal aanwezig zijn. Na te zijn gehoord, blijven de getuigen in de rechtszaal tot de hoorzitting is beëindigd. Als zij daarom vragen, kan de rechter de getuigen na hen te hebben gehoord toestemming geven de rechtszaal te verlaten, nadat de deelnemers aan de procedure hun verklaringen hebben afgelegd.

Een getuige kan ter plaatse worden gehoord indien hij niet ter terechtzitting kan verschijnen vanwege ziekte, hoge leeftijd, handicap of andere wettige reden en de deelnemer aan de procedure die de getuige heeft laten oproepen niet kan garanderen dat die getuige ter terechtzitting zal verschijnen.

De rechter stelt de identiteit van de getuige vast en wijst hem op zijn rechten en plichten alsmede op zijn aansprakelijkheid ten aanzien van meineed en het niet of niet naar behoren vervullen van zijn andere plichten.

Alvorens te worden gehoord, legt de getuige een eed af door een hand op de Grondwet van de Republiek Litouwen (Lietuvos Respublikos Konstitucija) te leggen en de volgende woorden uit te spreken: "Ik, (volledige naam), zweer naar eer en geweten dat ik de gehele waarheid zal spreken, zonder gegevens te verzwijgen, aan te vullen of te verdraaien". De getuige die de eed heeft afgelegd, dient deze te ondertekenen. De ondertekende eed wordt bij de dossierstukken gevoegd.

Na vaststelling van de relatie van de getuige met de partijen en derden en andere voor de beoordeling van zijn bewijs relevante omstandigheden (opleiding, beroep van de getuige enz.) verzoekt de rechter de getuige alles te vertellen wat hij weet over de zaak en geen informatie te verstrekken als hij de bron van die informatie niet kan opgeven.

Nadat de getuige zijn verklaring heeft afgelegd, kunnen hem vragen worden gesteld. De getuige wordt eerst verhoord door de persoon die hem heeft laten oproepen en door een vertegenwoordiger van die persoon. Vervolgens wordt de getuige verhoord door andere deelnemers aan de procedure. Een op initiatief van de rechter opgeroepen getuige wordt eerst gehoord door de eiser. De rechter neemt suggestieve en voor de zaak irrelevante vragen niet in aanmerking. De rechter kan tijdens het verhoor van de getuige op ieder moment vragen stellen.

Indien nodig kan de rechter op verzoek van een deelnemer aan de procedure of op eigen initiatief (ambtshalve) een getuige nog een keer horen tijdens dezelfde zitting, de gehoorde getuige oproepen voor een nieuwe zitting in dezelfde rechtbank of getuigen met elkaar confronteren.

In buitengewone gevallen waarin het onmogelijk of bezwaarlijk is een getuige ter zitting te horen, kan de behandelende rechter een schriftelijke getuigenverklaring in aanmerking nemen indien dat naar zijn oordeel, en rekening houdend met de identiteit van de getuige en de inhoud van de feiten waarover wordt getuigd, geen nadelige uitwerking heeft op de vaststelling van de belangrijkste feiten van de zaak. Op initiatief van de partijen kan een getuige worden opgeroepen voor een aanvullend verhoor in de rechtszaal, als dat nodig is voor een nadere vaststelling van de feiten van de zaak. Voorafgaand aan zijn verklaring ondertekent de getuige de eed waarvan de tekst is opgenomen in artikel 192, lid 4, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en wordt hij bij ondertekening daarvan gewaarschuwd dat het afleggen van een valse verklaring een strafbaar feit is. Een schriftelijke getuigenverklaring wordt afgelegd ten overstaan van een notaris en wordt gewaarmerkt door de notaris.

Verhoor van deskundigen

Het deskundigenoordeel wordt voorgelezen tijdens de hoorzitting. Voordat het deskundigenoordeel wordt voorgelezen, wordt door de desbetreffende aan de zitting deelnemende deskundige(n) een eed afgelegd door een hand op de Grondwet van de Republiek Litouwen te leggen en de volgende woorden te spreken: "Ik, (volledige naam), zweer dat ik de plichten van een deskundige in de procedure eerlijk zal vervullen en een objectief en beredeneerd deskundigenoordeel op basis van mijn volledige expertise zal geven". Indien het deskundigenoordeel buiten een hoorzitting wordt uitgebracht, vormt de door de deskundige ondertekende eed een integraal onderdeel van het deskundigenrapport. Deskundigen op de Lijst van Gerechtsdeskundigen van de Republiek Litouwen (Lietuvos Respublikos teismo ekspertų sąrašas) die bij opname op die lijst al een eed hebben afgelegd, hoeven geen eed af te leggen in de rechtszaal en worden geacht te zijn gewezen op hun aansprakelijkheid voor een eventueel vals oordeel en valse verklaringen.

De rechter kan een deskundige aanbieden zijn oordeel mondeling toe te lichten. Een mondelinge toelichting op het oordeel van de deskundige wordt bij de notulen van de hoorzitting gevoegd.

Deskundigen kunnen vragen worden gesteld ter verduidelijking of ter aanvulling van hun oordeel. De persoon die om hun aanstelling heeft gevraagd, wordt als eerste in de gelegenheid gesteld vragen te stellen. Vervolgens kunnen andere deelnemers aan de procedure vragen stellen aan de deskundige. Als de rechter op eigen initiatief een deskundige aanstelt, wordt de eiser als eerste in de gelegenheid gesteld om de deskundige vragen te stellen.

De rechter kan tijdens het verhoor van de deskundige op ieder moment vragen stellen.

Een deskundigenoordeel wordt uitsluitend op verzoek van een rechter gegeven (en moet schriftelijk worden ingediend in de vorm van een deskundigenrapport). Een deskundigenrapport bevat een gedetailleerde beschrijving van het uitgevoerde onderzoek, de conclusies op basis van de bevindingen en beredeneerde antwoorden op de vragen van de rechter.

Als een rechter vraagt om een deskundigenoordeel zonder rapport, wordt dat oordeel beschouwd als schriftelijk bewijs ingediend door een deskundige (vergelijkbaar met andere deelnemers aan de procedure) of als door de rechter verzocht overeenkomstig de procedure van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat de volgende voorschriften voor het indienen van schriftelijk bewijs:

Schriftelijk bewijs kan worden ingediend door deelnemers aan de procedure of worden gevraagd door de rechter in overeenstemming met de in het wetboek neergelegde procedure.

Schriftelijk bewijs wordt ingediend in de door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven vorm: een deelnemer aan de procedure die de inhoud van een processtuk staaft met schriftelijk bewijs, verstrekt de originelen of (digitale) afschriften daarvan, gewaarmerkt door een rechtbank, een notaris (of andere persoon met notariële bevoegdheden), een aan de procedure deelnemende advocaat of de afgever (ontvanger) van het stuk. Een rechter kan op eigen initiatief of op verzoek van een deelnemer aan de procedure verlangen dat de originele documenten worden ingediend. Een deelnemer aan de procedure die verzoekt om indiening van originele documenten, maakt dat verzoek kenbaar bij overlegging van zijn vordering, tegenvordering, verweer of andere processtukken. Een deelnemer aan de procedure kan een dergelijk verzoek op een latere datum kenbaar maken, als de rechter erkent dat er dwingende redenen waren waarom het niet eerder is ingediend, of als de beslissing in de zaak er niet door wordt vertraagd. Indien slechts een deel van een document verband houdt met de inhoud van processtukken, mogen alleen de relevante delen (fragmenten, uittreksels) worden voorgelegd aan de rechter.

Alle processtukken en bijbehorende aanhangsels worden ingediend bij de rechtbank in Litouwen, behalve in het geval van in de wet bepaalde uitzonderingen. Als deelnemers aan de procedure aan wie processtukken worden betekend het Litouws niet kunnen lezen, worden vertalingen van die stukken in een voor hen wel begrijpelijke taal ingediend bij de rechtbank. Als het wetboek een vertaling van de te verstrekken stukken naar een vreemde taal voorschrijft, dienen de deelnemers aan de procedure bij de rechtbank een beëdigde vertaling van die stukken in volgens de desbetreffende wettelijke procedure.

In een dossier opgenomen originelen kunnen op verzoek van de indiener worden geretourneerd. In dat geval worden in het dossier afschriften van de te retourneren documenten bewaard; de afschriften zijn gewaarmerkt volgens de in het wetboek vastgelegde procedure.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Artikel 197 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat door nationale en lokale overheden afgegeven documenten die zijn goedgekeurd door personen die daartoe zijn geautoriseerd door de staat, binnen de grenzen van hun bevoegdheid en overeenkomstig de vormvereisten van bepaalde documenten, als officieel schriftelijk bewijs kunnen worden beschouwd en een grotere bewijskracht hebben. Feiten die in officieel schriftelijk bewijs staan vermeld, worden als volledig bewezen beschouwd totdat zij worden weerlegd door ander bewijs in de procedure, met uitzondering van getuigenbewijs. Een verbod op het gebruik van getuigenbewijs is niet van toepassing als dat verbod in strijd zou zijn met de beginselen van goede trouw, redelijkheid en billijkheid. De bewijskracht van officieel schriftelijk bewijs kan bij de wet ook worden toegekend aan andere documenten.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

De feiten van een zaak die volgens de wet moeten worden bewezen met bepaalde bewijsmiddelen, kunnen niet worden bewezen met andere bewijsmiddelen (artikel 177, lid 4, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Een persoon die wordt opgeroepen als getuige, is verplicht voor de rechter te verschijnen en naar waarheid te getuigen. Een persoon die wordt opgeroepen als getuige is wettelijk aansprakelijk als hij zijn plichten als getuige verzuimt (artikel 191), in welk geval hij kan worden beboet.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Een getuige kan weigeren een verklaring af te leggen als die verklaring bewijs tegen hemzelf of familieleden of naaste verwanten zou vormen.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Als getuigen, deskundigen of tolken niet ter zitting verschijnen, vraagt de rechter de personen die deelnemen aan de procedure of hun zaak kan worden behandeld in afwezigheid van getuigen, deskundigen of tolken en bepaalt hij of de zitting moet worden voortgezet of opgeschort. Een opgeroepen getuige, deskundige of tolk die zonder geldige reden niet ter zitting verschijnt, kan een boete worden opgelegd tot één duizend litas. Een getuige kan ook door de openbare macht voor de rechter worden gebracht op grond van een rechterlijke uitspraak (artikel 248 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

De volgende personen mogen niet worden gehoord als getuige;

  • vertegenwoordigers in civiel- en bestuursrechtelijke procedures of verdediging in strafrechtelijke procedures, over feiten waarvan zij kennis hebben genomen als vertegenwoordiger of advocaat;
  • personen die voor de zaak relevante feiten niet kunnen begrijpen of geen eerlijke verklaring kunnen afleggen wegens een lichamelijke of geestelijke handicap;
  • priesters, over feiten waarvan zij kennis hebben genomen tijdens de biecht;
  • medisch personeel, over feiten die vallen onder hun beroepsgeheim;
  • bemiddelaars, over feiten waarvan zij kennis hebben genomen tijdens een verzoenende bemiddelingsprocedure.

Andere personen kunnen ook bij wet worden vastgesteld.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Na verduidelijking van de relatie van de getuige met de partijen, derden en andere voor de beoordeling van zijn getuigenbewijs relevante omstandigheden (opleiding, beroep enz. van de getuige) verzoekt de rechter de getuige alles te vertellen wat hij weet over de zaak en geen informatie te verstrekken als hij de bron daarvan niet kan opgeven.

Nadat de getuige zijn verklaring heeft afgelegd, kunnen hem vragen worden gesteld. Een getuige wordt eerst gehoord door de persoon die de getuige heeft laten oproepen en door een vertegenwoordiger van die persoon. Vervolgens wordt de getuige gehoord door andere deelnemers aan de procedure. Een op initiatief van de rechter opgeroepen getuige wordt eerst gehoord door de eiser. De rechter neemt suggestieve en voor de zaak irrelevante vragen niet in aanmerking. De rechter kan tijdens het verhoor van de getuige op ieder moment vragen stellen. Indien nodig kan de rechter op verzoek van een deelnemer aan de procedure of op eigen initiatief (ambtshalve) een getuige nog een keer horen tijdens dezelfde zitting, de gehoorde getuige oproepen voor een nieuwe zitting in dezelfde rechtbank of getuigen met elkaar confronteren.

In buitengewone gevallen waarin het niet of nauwelijks mogelijk is een getuige ter zitting te verhoren, kan de behandelende rechter een schriftelijke verklaring in aanmerking nemen indien dat naar zijn oordeel, en rekening houdend met de identiteit van de getuige en de inhoud van de feiten waarover wordt getuigd, geen nadelige uitwerking heeft op de vaststelling van de belangrijkste feiten van de zaak. Op initiatief van de partijen kan een getuige worden opgeroepen voor een aanvullend verhoor in de rechtszaal, als dat nodig is voor een nadere vaststelling van de feiten van de zaak. Voorafgaand aan zijn verklaring ondertekent de getuige de vooraf bepaalde tekst van de eed en wordt hij bij ondertekening daarvan gewaarschuwd dat het afleggen van een valse verklaring een strafbaar feit is. Een schriftelijke getuigenverklaring wordt afgelegd ten overstaan van een notaris en wordt gewaarmerkt door de notaris.

Personen en getuigen die niet in de rechtszaal aanwezig kunnen zijn, kunnen in staat worden gesteld deel te nemen aan de zitting met behulp van informatie- en elektronische communicatietechnologie (videoconferentie, teleconferentie enz.). Bij gebruik van zulke technologieën volgens de door het Ministerie van Justitie vastgestelde procedure, moet worden gewaarborgd dat de identiteit van de deelnemers aan de procedure op een betrouwbare manier wordt vastgesteld en dat de gegevens (bewijzen) objectief worden vastgelegd en ingediend.

Daarnaast is het gerechten in de Republiek Litouwen krachtens artikel 803 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toegestaan een rechter in een andere staat te verzoeken communicatietechnologie (videoconferentie, teleconferentie enz.) te gebruiken bij het verzamelen van bewijs.

3 De waardering van het bewijs

Een rechter beoordeelt het bewijs in een procedure naar eigen inzicht en overeenkomstig de wet op basis van zijn grondige, objectieve onderzoek van de feiten die in de procedure zijn gepresenteerd.

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Feitelijke gegevens worden op de volgende manieren verkregen: verklaringen van de partijen en derden (rechtstreeks of via een gevolmachtigde), getuigenverklaringen, schriftelijk bewijs, materieel bewijs, plaatsopneming, conclusies van deskundigen, rechtmatig verkregen foto's, beeld- en geluidsopnamen en andere vormen van bewijs. Feitelijke gegevens die een staats- of beroepsgeheim vormen, kunnen gewoonlijk pas als bewijs dienen in civiele procedures nadat zij gederubriceerd zijn overeenkomstig de wettelijke procedure. Tijdens een verzoenende bemiddelingsprocedure verkregen gegevens kunnen in een civiele procedure alleen als bewijs dienen in de gevallen die zijn vastgelegd in de Wet betreffende de verzoenende bemiddeling in civiele geschillen.

Verder zij opgemerkt dat ingevolge artikel 185 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een rechter geacht wordt het bewijs in een procedure naar eigen inzicht en overeenkomstig de wet te beoordelen op basis van zijn grondige, objectieve onderzoek van de feiten die in de procedure zijn gepresenteerd. Geen enkel bewijs mag een vooraf bepaalde uitwerking hebben op een rechter, behalve in gevallen die zijn vastgelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Ja (zie 2.4).

Laatste update: 21/11/2018

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Frans) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.

Bewijsverkrijging - Luxemburg

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

Overeenkomstig het Luxemburgse recht is het basisbeginsel dat degene die de uitvoering van een verbintenis vordert het bestaan ervan moet bewijzen. Omgekeerd moet degene die beweert bevrijd te zijn, het bewijs leveren van de betaling of van het feit dat het tenietgaan van zijn verbintenis heeft teweeggebracht.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

In het Luxemburgse recht zijn voor sommige gevallen vermoedens opgenomen. Van de partij wordt dan geen bewijs verlangd van feiten die niet of moeilijk kunnen worden bewezen. Vermoedens zijn gevolgtrekkingen die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit.

In de wet wordt een onderscheid gemaakt tussen twee categorieën vermoedens. De wettelijke vermoedens zijn vermoedens die door een bijzondere wetsbepaling met bepaalde handelingen of met bepaalde feiten zijn verbonden. Daarnaast worden de niet bij wet ingestelde vermoedens overgelaten aan het oordeel van de rechter, die enkel gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens zal aanvaarden.

In de regel kunnen vermoedens door bewijzen worden weerlegd. Een voorbeeld hiervan is het vermoeden van vaderschap: het kind dat is geboren tijdens het huwelijk heeft de echtgenoot van de moeder tot vader. Het vaderschap kan echter wel worden betwist.

In zeldzame gevallen kunnen vermoedens niet worden weerlegd; er kan dan geen tegenbewijs worden geleverd.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De rechter is vrij bij de beoordeling van de feiten. In geval van twijfel gaat de rechter na of er gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen zijn, en aanvaardt of verwerpt hij het bewijs afhankelijk van de graad van waarschijnlijkheid van de gestelde feiten.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

De rechter kan op verzoek van een partij een onderzoeksmaatregel gelasten. In sommige gevallen kan de rechter dat echter ook op eigen initiatief doen.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

De rechter deelt aan de aangewezen deskundige mee wat zijn taak is. De partijen en derden die hun medewerking aan de onderzoeksmaatregelen moeten verlenen, worden door de deskundige opgeroepen. Overeenkomstig het beginsel van hoor en wederhoor worden de onderzoeksmaatregelen uitgevoerd in aanwezigheid van de partijen.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De onderzoeksmaatregelen kunnen worden gelast telkens de rechter over onvoldoende gegevens beschikt om uitspraak te doen.

Een onderzoeksmaatregel met betrekking tot een feit kan alleen worden gelast indien de partij die dat feit aanvoert over onvoldoende gegevens beschikt om dat feit te bewijzen. In geen geval kan een onderzoeksmaatregel worden gelast om de nalatigheid van een partij bij de bewijsvoering te herstellen.

De rechter moet zich bij de keuze van de onderzoeksmaatregel beperken tot hetgeen voldoende is voor de beslechting van het geschil en moet de eenvoudigste en goedkoopste onderzoeksmaatregel kiezen.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

De bewijsmiddelen zijn: het schriftelijk bewijs, het bewijs door getuigen, de vermoedens, de bekentenis en de eed.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

  • De methoden om bewijs te verkrijgen van getuigen en van getuigen-deskundigen

Wanneer getuigenbewijs toelaatbaar is, kan de rechter rekening houden met verklaringen van derden die duidelijkheid verschaffen over de betwiste feiten waarvan die derden persoonlijk op de hoogte zijn. Deze verklaringen zijn opgenomen in een attest of worden afgenomen in het kader van een onderzoek, naargelang het gaat om schriftelijke dan wel mondelinge verklaringen.

De rechter kan om het even welke persoon aanstellen en hem vragen vaststellingen te verrichten, raad te geven of een deskundigenonderzoek uit te voeren betreffende bepaalde feiten die door een technicus moeten worden beoordeeld. Indien het niet nodig is het advies schriftelijk uiteen te zetten, kan de rechter toestaan dat de technicus zijn advies ter terechtzitting mondeling naar voren brengt; er wordt dan een proces-verbaal opgesteld, dat door de rechter en de griffier wordt ondertekend.

  • De regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenverslagen/-adviezen

Schriftelijk bewijs:

de partij die naar een stuk verwijst, is verplicht dat stuk te verstrekken aan elke andere procespartij. Dit geschiedt door verzending met ontvangstbevestiging of door neerlegging ter griffie. De mededeling van stukken moet op eigen initiatief geschieden.

Deskundigenverslagen/-adviezen:

de deskundige legt zijn verslag neer ter griffie van de betrokken rechterlijke instantie. Er wordt slechts een enkel verslag opgesteld, ook wanneer er meerdere deskundigen zijn; in geval van meningsverschillen, geeft iedere deskundige zijn standpunt. Indien de deskundige voor een ander specialisatiegebied dan het zijne, het advies heeft ingewonnen van een andere technicus, wordt dat advies, naargelang het geval, bij het proces-verbaal van de terechtzitting of het dossier gevoegd.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Bepaalde bewijsmiddelen hebben meer bewijskracht dan andere:

  • authentieke akten worden verleden door openbare ambtenaren (notarissen, gerechtsdeurwaarders) in de uitoefening van hun ambt. Zij leveren tussen partijen bewijs op, behoudens in geval van betichting van valsheid;
  • onderhandse akten worden zonder bemoeienis van een openbaar ambtenaar door de partijen zelf opgemaakt en door hen ondertekend. Zij leveren tussen partijen bewijs op, behoudens in geval van tegenbewijs;
  • de beoordeling van het getuigenbewijs en van de andere bewijsmiddelen wordt aan de rechter overgelaten.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Voor alle zaken die de som of de waarde van 2 500 EUR te boven gaan, moet een rechtsakte (contract) worden opgemaakt. Aan het bewijs van een rechtsfeit (ongeval enz.) worden daarentegen geen voorwaarden gesteld.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Krachtens de wet moeten getuigen met het gerecht samenwerken met het oog op de ontdekking van de waarheid.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Personen kunnen om een wettige reden worden ontslagen van het afleggen van een getuigenis. De ouders of verwanten in de rechte lijn van een van de partijen kunnen weigeren een getuigenis af te leggen, alsook de (ex-) echtgeno(o)t(e) van een van de partijen.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Getuigen die niet verschijnen, kunnen op hun kosten worden gedagvaard indien hun getuigenis noodzakelijk wordt geacht. Getuigen die niet verschijnen en getuigen die zonder wettige reden weigeren de eed af te leggen of te getuigen, kunnen worden veroordeeld tot een civiele geldboete van 50 EUR tot 2 500 EUR.

Getuigen die bewijzen dat zij niet op de gestelde dag konden verschijnen, kunnen van de opgelegde boete en de dagvaardingskosten worden ontheven.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Eenieder kan als getuige worden gehoord, behalve personen die onbekwaam zijn om in rechte te getuigen.

Personen die niet mogen getuigen kunnen echter onder dezelfde voorwaarden worden gehoord, zonder dat zij de eed afleggen. Descendenten mogen echter nooit worden gehoord over de grieven die echtgenoten aanvoeren tot staving van een vordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

  • De rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige

De rechter hoort de getuigen afzonderlijk en in de door hem bepaalde volgorde, mits de partijen aanwezig zijn of naar behoren zijn opgeroepen. Getuigen mogen geen geschreven verklaring voorlezen.

De rechter kan de getuigen horen of ondervragen met betrekking tot alle feiten waarvan het bewijs wettelijk is toegestaan, zelfs indien deze feiten niet zijn vermeld in de beschikking waarbij het onderzoek werd gelast. Hij kan getuigen opnieuw horen, ze met elkaar of met de partijen confronteren, en indien nodig overgaan tot het verhoor van getuigen in aanwezigheid van een technisch deskundige.

De partijen mogen de getuigen die een verklaring afleggen niet onderbreken, ondervragen, of trachten te beïnvloeden en evenmin mogen zij zich rechtstreeks tot de getuigen wenden, zulks op straffe van uitsluiting. De rechter stelt, indien hij dat nodig acht, de vragen die de partijen na het getuigenverhoor bij hem hebben ingediend.

  • Videoconferencing of andere technische middelen

Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken heeft tot doel de samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties op het gebied van de bewijsverkrijging en -voering te verbeteren, te vereenvoudigen en te bespoedigen. Het Luxemburgse recht bevat geen specifieke bepalingen inzake videoconferencing. De in het nieuwe wetboek van burgerlijke rechtsvordering opgenomen artikelen over het horen van getuigen, door de rechter uitgevoerde controles en verschijning van de partijen zijn van toepassing. De gerechten beschikken over het noodzakelijke technische materiaal. Op de dag van de videoconferentie zijn een rechter, een griffier, een tolk en een technicus aanwezig.

De rechter kan een geluids-, beeld- of audiovisuele opname laten maken van (alle) door hem gelaste onderzoekshandelingen. De opname wordt bewaard op de griffie van de betrokken rechterlijke instantie. Iedere partij kan verzoeken dat haar op haar kosten een exemplaar, een kopie of een transcriptie van de opname wordt verstrekt.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

De rechter houdt geen rekening met bewijs dat op illegale wijze is verkregen, bijvoorbeeld bewijs verkregen met behulp van een verborgen camera, of opnames van telefoongesprekken zonder dat de betrokkene daarvan op de hoogte was.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

De verklaringen van procespartijen gelden in principe niet als bewijs.

Links

De link wordt in een nieuw venster geopend.http://www.legilux.lu/

Laatste update: 13/05/2020

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Hongarije

1 De bewijslast

De bewijslast rust op de partij die bij onbewezenverklaring in het ongelijk wordt gesteld.

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

Tenzij de wet anders bepaalt, is het aan de partijen de relevante feiten van de zaak aan te voeren en bewijzen aan te dragen voor die feiten. De relevante feiten in een zaak moeten, tenzij de wet anders bepaalt, worden bewezen door de partij die er belang bij heeft dat zij als waar worden aanvaard door de rechter, en als een feit niet of onvoldoende wordt bewezen, zijn de gevolgen daarvan voor die partij. In een arbeidsgeschil moet de werkgever bewijs leveren voor de inhoud van een collectieve overeenkomst, interne voorschriften en aanwijzingen die nodig zijn om over de vordering te beslissen, en een in het kader van de activiteiten van de werkgever tot stand gebracht document dat nodig is om een uitspraak te doen over het juridisch geschil, de juistheid van berekeningen in verband met de gevorderde vergoedingen, indien betwist, en de betaling van een beloning, in het geval van een loongeschil.

In een geschil in verband met een arbeidsbetrekking bij een overheidsdienst moet het overheidsorgaan bewijs leveren voor de inhoud van de algemeen toepasselijke bepalingen en aanwijzingen die nodig zijn om over de vordering te beslissen, en in het kader van de activiteiten van het overheidsorgaan tot stand gebrachte documenten die nodig zijn om een uitspraak te doen over het juridisch geschil, de juistheid van de betwiste berekeningen in verband met de gevorderde vergoedingen, en de betaling van een beloning, in het geval van een loongeschil.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Als een partij een feit niet kan bewijzen, kan het toch als waar worden aanvaard, als de rechtbank geen twijfels heeft over het waarheidsgehalte ervan. Een constatering van een feit kan als waar worden aanvaard, als de rechter geen twijfels heeft over het waarheidsgehalte ervan, als de wederpartij het erkent, als het door de partijen op identieke wijze wordt gepresenteerd, als het, in weerwil van de rechters oproep tot betwisting, niet wordt betwist door de wederpartij, of als het krachtens deze wet als onbetwist wordt beschouwd. Feiten die de rechtbank als algemeen bekend beschouwt of waarvan de rechtbank officieel kennis heeft, worden door de rechtbank in aanmerking genomen, ook al doet geen der partijen er een beroep op. De rechter houdt ambtshalve rekening met wettelijke vermoedens, waaronder omstandigheden die, op grond van de wet en tenzij het tegendeel wordt bewezen, als waar moeten worden beschouwd. Zo kent het familierecht een beperkt aantal wettelijk onweerlegbare vermoedens en feiten.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

In het Hongaarse wetboek van burgerlijke rechtsvordering (WvBR) staan geen bepalingen over de mate van zekerheid die een rechter minimaal moet hebben. Tenzij de wet anders bepaalt, is de rechtbank niet gebonden aan specifieke formele bewijsregels, -methoden of -middelen en kan zij de feiten van de zaak vaststellen aan de hand van bewijs dat door de partijen wordt geleverd of enig ander geschikt bewijs. Die vrijheid heeft zij niet wanneer sprake is van wettelijke vermoedens, zoals wettelijke bepalingen op grond waarvan bepaalde feiten als waar moeten worden aangenomen, tenzij bewijs van het tegendeel wordt geleverd. De rechter stelt de relevante feiten van de zaak naar eigen overtuiging vast door de verklaringen en het gedrag van de partijen tijdens de procedure, evenals de tijdens de hoorzitting ontdekte bewijzen en andere gegevens in verband met de zaak, te vergelijken en afzonderlijk en gezamenlijk te beoordelen.

2 Het verkrijgen van bewijs

Doel van de bewijslevering is om de rechter in staat te stellen tot het vaststellen van de feiten die nodig zijn om ten aanzien van een geschil een beslissing te kunnen geven.

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

De relevante feiten in een zaak moeten, tenzij de wet anders bepaalt, worden bewezen door de partij die er belang bij heeft dat zij als waar worden aanvaard door de rechter, en als een feit niet of onvoldoende wordt bewezen, zijn de gevolgen daarvan voor die partij. In burgerlijke zaken kan de rechter ambtshalve opdracht geven tot bewijsverkrijging, als dat bij wet is toegestaan.

In administratieve procedures kan de rechter ambtshalve opdracht geven tot bewijsverkrijging voor feiten of bewijzen ter staving van omstandigheden die door de rechter ambtshalve in acht moeten worden genomen, als er sprake is van een overtreding waardoor een minderjarige of iemand met recht op invaliditeitsuitkeringen in het gedrang komt, of als dat wettelijk zo is bepaald.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Getuigen worden gehoord, adviezen worden verkregen van deskundigen en indien nodig worden deskundigen gehoord en inspecties uitgevoerd en houders van documenten, beeldopnamen, geluidsopnamen, beeld-en-geluidsopnamen of andere materiële bewijzen wordt gelast die te presenteren.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechter is niet gebonden aan een verzoek tot het leveren van door een partij ingediend bewijs of aan een bewijsopdracht. De rechtbank kan een verzoek om bewijslevering afwijzen als dat verzoek niet is ingediend overeenkomstig de bepalingen van Wet WvBR, tenzij in de wet anders is bepaald, of als de partij die de kosten van bewijsverkrijging vooruit moet betalen, niet aan haar verplichting heeft voldaan, ondanks daartoe te zijn opgeroepen. De rechtbank wijst een verzoek om bewijslevering af of staakt de eerder gelaste bewijsverkrijging als het betrokken bewijs niet nodig is om uitspraak te doen in het juridische geschil.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Onder bewijsmiddelen vallen in het bijzonder bewijzen verkregen van getuigen, adviezen van deskundigen, beeldopnamen, geluidsopnamen, beeld- en geluidsopnamen en ander materieel bewijs. Bewijsmiddelen kunnen niet worden toegelaten als zij bij wet zijn uitgesloten of als er voorwaarden aan zijn verbonden waaraan zij niet voldoen. Bewijs kan middels inspectie worden verkregen. Tijdens het geding mogen geen verklaringen onder ede worden afgelegd.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Overeenkomstig het onmiddellijkheidsbeginsel worden getuigen en getuigendeskundigen in de regel gehoord. Een partij die haar beweringen met documenten wil onderbouwen, voegt de relevante stukken bij haar verzoekschrift of presenteert de documenten op de hoorzitting. Bij een document in een vreemde taal moet ten minste een gewone Hongaarse vertaling van het document worden gevoegd. Bij twijfel over de vraag of de vertaalde tekst juist en volledig is, moet een beëdigde vertaling worden gepresenteerd, anders wordt het document niet in acht genomen door de rechtbank. Op verzoek van de partij die het bewijs presenteert, kan de rechtbank de wederpartij verplichten tot beschikbaarstelling van een document dat zij in bezit heeft en dat zij krachtens het burgerlijk recht hoe dan ook zou moeten vrijgeven of presenteren. In het bijzonder is de wederpartij daartoe verplicht als het document is afgegeven in het belang van de partij die bewijs presenteert of als het document dient ter bevestiging van een rechtsverhouding met laatstgenoemde partij dan wel verband houdt met een hoorzitting over een dergelijke rechtsverhouding. Als het document in bezit is van iemand die geen deel heeft aan het geding, zorgt de rechtbank voor beschikbaarstelling ervan middels toepassing van de inspectieregels. Als een partij een verzoek indient om bewijs te presenteren, ziet de rechtbank toe op de verkrijging van documenten of gegevens die in bewaring zijn bij een rechtbank, notaris, andere overheidsinstantie, bestuurlijk lichaam of andere organisatie, mits de partij de documenten of gegevens niet zelf opvraagt. Het is niet nodig het originele document te verkrijgen als het niet hoeft te worden ingezien en de partij er tijdens de zitting een gewaarmerkt of gewoon exemplaar van toont. Het verzenden van een document kan alleen worden geweigerd als er gerubriceerde informatie in staat.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

In het algemeen niet.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

In het algemeen is het niet zo dat bepaalde bewijsmiddelen verplicht zijn. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld in procedures voor het niet-handelingsbekwaam verklaren van een persoon, is de rechter verplicht tot het benoemen van een medisch/psychiatrisch deskundige voor het beoordelen van de geestesgesteldheid van die persoon.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Ja, maar in bepaalde gevallen kunnen ze weigeren om te getuigen.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

De volgende personen kunnen weigeren om te getuigen:

  • een familielid van een van de partijen;
  • een persoon die door te getuigen zichzelf of een familielid zou beschuldigen van een strafbaar feit in verband met de desbetreffende zaak;
  • een persoon die gebonden is aan een beroepsgeheim, wanneer zijn/haar getuigenverklaring een schending van dat beroepsgeheim zou betekenen, tenzij de betrokken partij hem/haar van zijn/haar beroepsgeheim ontheft;
  • een aan geheimhouding van bedrijfsgeheimen gebonden persoon met betrekking tot kwesties waarbij het afleggen van getuigenis een schending van de geheimhoudingsplicht zou betekenen, tenzij de in het kader van de getuigenis te verstrekken gegevens geen bedrijfsgeheimen zijn volgens de Wet inzake de toegankelijkheid van gegevens van openbaar belang en om redenen van openbaar belang toegankelijke gegevens, of als het geding als voorwerp heeft te beslissen of de betrokken gegevens van openbaar belang zijn of om redenen van openbaar belang toegankelijk zijn;

de bij het geschil betrokken mediator/deskundige in bemiddeling, aanbieders van media-inhoud en personen die in een dienst- of vergelijkbare betrekking staan tot een dergelijke aanbieder, ten aanzien van kwesties waarbij door het afleggen van getuigenis de identiteit bekend wordt van de persoon die hun in het kader van zijn of haar werkzaamheid als aanbieder van media-inhoud informatie heeft verstrekt.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Getuigen, door de rechtbank aangewezen deskundigen, eigenaren van een te inspecteren document of voorwerp en andere personen wier deelname aan de bewijsverkrijging noodzakelijk wordt geacht door de rechtbank (hierna gezamenlijk: “bijdragers” genoemd) zijn verplicht bij te dragen aan het bewijs dat wordt verkregen. De rechtbank zal bijdragers verplichten tot vergoeding van de gemaakte kosten als zij hun plicht verzaken zonder vooraf te hebben verzocht zich te laten verontschuldigen om gegronde redenen die zij kunnen onderbouwen, en de rechtbank kan in een dergelijk geval bijdragers een boete opleggen, gelasten te verschijnen, hun beloning verlagen en hun chef, leidinggevende of werkgever informeren over het verzuim. De rechter kan meer dan één van deze dwangmaatregelen tegelijk toepassen.

Dwangmaatregelen kunnen niet worden gebruikt tegen kinderen die jonger zijn dan 14 jaar, maar hun wettelijke vertegenwoordiger kan de verplichting tot betaling van de gemaakte kosten en mogelijk een boete worden opgelegd.

De rechtbank zal de beslissing inzake de dwangmaatregel nietig verklaren als de bijdragers na toepassing van een dwangmaatregel hun plicht alsnog nakomen of verzoeken zich te laten verontschuldigen om gegronde redenen die zij kunnen onderbouwen.

Een getuige kan afzonderlijk beroep instellen tegen een hem of haar opgelegde verplichting een verklaring af te leggen. Als gevolg van het beroep wordt het verhoor van de getuige opgeschort. Als blijkt dat de weigering een verklaring af te leggen duidelijk ongegrond is, kan de rechtbank die het beroep behandelt de getuige een boete opleggen en kan de rechtbank waar het geding aanhangig is, de getuige verwijzen in de gemaakte kosten.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

De wettelijk vertegenwoordiger van een getuige kan alleen als getuige worden gehoord als de door hem of haar vertegenwoordigde natuurlijke persoon bekwaam is om aan de procedure deel te nemen.

Personen kunnen niet als getuige worden gehoord als zij als raadslieden hebben opgetreden in verband met een kwestie waarvan zij kennis hebben gekregen in hun hoedanigheid van raadslieden of als zij niet zijn vrijgesteld van de geheimhoudingsplicht in een kwestie in verband met gerubriceerde informatie.

Kinderen jonger dan 14 jaar kunnen alleen als getuige worden gehoord als het bewijs dat van hun verklaring wordt verwacht, niet op een andere wijze kan worden verkregen.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De getuigen verschijnen ter zitting nadat ze daartoe door de rechter zijn opgeroepen en worden in beginsel gehoord door de voorzittende rechter of, in het geval van een alleensprekende rechter, de rechter die de zaak behandelt.

De voorzittende rechter kan de partij die om het getuigenverhoor heeft verzocht, desgevraagd toestaan zich als eerste tot de getuige te richten, alvorens de wederpartij de gelegenheid te bieden vragen te stellen, als de wederpartij daarom heeft verzocht. In zulke gevallen kunnen de voorzittende rechter en de overige leden van het college de getuige horen nadat de partijen hun vragen hebben gesteld.

3 De waardering van het bewijs

De rechter stelt de relevante feiten van de zaak naar eigen overtuiging vast door de verklaringen en het gedrag van de partijen tijdens de procedure, evenals de tijdens de hoorzitting ontdekte bewijzen en andere gegevens in verband met de zaak, te vergelijken en afzonderlijk en gezamenlijk te beoordelen.

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Een bewijsmiddel of een afscheidbaar deel daarvan is onrechtmatig en mag niet worden gebruikt in de procedure als

a) het is verkregen of ingediend door iemands recht op leven en lichamelijke integriteit te schenden of in gevaar te brengen;

b) het is geproduceerd op een andere onrechtmatige wijze;

c) het is verkregen op een onrechtmatige wijze;

d) indiening ervan bij de rechtbank schending van persoonlijkheidsrechten zou inhouden.

Tenzij voor verkrijging of indiening ervan iemands recht op leven en lichamelijke integriteit is geschonden of in gevaar is gebracht, kan de rechtbank een onrechtmatig bewijsmiddel bij wijze van uitzondering in aanmerking nemen, met passende inachtneming van de specifieke omstandigheden en ernst van de schending van de wet, het juridisch belang dat is gemoeid met de schending van de wet, de gevolgen van het onrechtmatige bewijs voor de waarheidsvinding, het gewicht van andere beschikbare bewijzen en alle overige omstandigheden van de zaak.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

De verklaring van een partij wordt niet als bewijs beschouwd; de rechter beoordeelt echter ook de vorderingen van de partijen bij het vaststellen van de feiten van de zaak, zoals is beschreven onder vraag 3.

Laatste update: 15/01/2024

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Maltees) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.

Bewijsverkrijging - Malta

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De bewijslast ligt bij de persoon die een beschuldiging uit, zoals blijkt uit afdeling 562 van het wetboek van organisatie en burgerlijke rechtsvordering: "De last moet namelijk in alle gevallen liggen bij de partij die deze beschuldiging uit".

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Ja, deze regels bestaan en zijn te vinden in afdelingen 627 en volgende van het wetboek van organisatie en burgerlijke rechtsvordering. In afdeling 627 worden de documenten genoemd waarvoor geen ander bewijs van authenticiteit vereist is dan wat wordt vermeld op de voorzijde van deze documenten, zoals:

  • de handelingen van de regering van Malta, die zijn ondertekend door de minister of door het hoofd van het betrokken ministerie, of, in zijn afwezigheid, door zijn of haar plaatsvervanger of medewerker, of door de ambtenaar die in rank op hem of haar volgt en die gemachtigd is om dergelijke handelingen te ondertekenen;
  • de registers van ongeacht welk ministerie van de regering van Malta;
  • alle openbare handelingen die zijn ondertekend door de bevoegde autoriteiten en zijn opgenomen in het staatsblad;
  • de handelingen van de regering van Malta die zijn gedrukt onder de bevoegdheid van de regering en naar behoren zijn gepubliceerd;
  • de handelingen en registers van de rechtbanken en de kerkelijke gerechtelijke instanties in Malta;
  • de certificaten die zijn afgegeven door het openbare register en het kadaster;
  • het zeeprotest dat is uitgevaardigd onder de bevoegdheid van de Eerste Kamer van de burgerlijke rechtbank;
  • andere in de koopvaardijwetgeving genoemde documenten (met inbegrip van registratiecertificaten die zijn ondertekend door de registratieambtenaar of een andere gemachtigde ambtenaar, en elke andere vermelding in het registratiecertificaat dat lijkt te zijn ondertekend door de registratieambtenaar of een andere gemachtigde ambtenaar).

Er zijn ook andere documenten die kunnen worden overgelegd en waarvan de inhoud is uitgezonderd van de bewijslast, ofschoon wel hun authenticiteit moet worden aangetoond. Daaronder vallen:

  • handelingen en registers van een bij wet of door de regering gemachtigde en erkende inrichting of overheidsinstantie;
  • parochiale handelingen en registers met betrekking tot geboorte, huwelijk en overlijden, en de overeenkomstig de wet in aanwezigheid van een pastoor getroffen beschikkingen;
  • handelingen en registers van notarissen in Malta;
  • overeenkomstig de wet gehouden boeken van handelaren, voor zover deze betrekking hebben op een overeenkomst of andere transactie van commerciële aard;
  • overeenkomstig de wet gehouden boeken van openbare makelaars voor zover deze betrekking hebben op voorvallen tussen contractsluitende partijen in commerciële aangelegenheden.

Er kan bewijsmateriaal worden overgelegd dat indruist tegen de inhoud van dit soort documenten.

Afgezien van deze documenten is er een andere veronderstelling die is geregeld bij hoofdstuk 16 van de Maltese wetgeving, het burgerlijk wetboek, namelijk dat een in een huwelijk geboren kind het kind van de echtgenoot van de vrouw is. Indien kan worden bewezen dat deze wettelijke veronderstelling niet langer geldig is, moet dit gebeuren door middel van een beëdigd verzoekschrift bij de burgerlijke rechtbank (sector familierecht) en door het overleggen van bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het vermoeden niet geldig is.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

Om een uitspraak te kunnen doen in een civielrechtelijke zaak moet een rechtbank hebben vastgesteld dat er sprake is van voldoende bewijs ten aanzien van de mate van waarschijnlijkheid.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Elke partij in een rechtszaak kan ongeacht haar belangen getuigenis afleggen, ofwel op eigen verzoek, ofwel op verzoek van een andere partij in de zaak, ofwel wanneer zij daartoe ambtshalve wordt opgeroepen door de rechtbank. Wanneer de procedure wordt geïnitieerd door middel van een beëdigd verzoekschrift, moet een lijst van getuigen worden opgesteld. Hetzelfde geldt voor het beëdigde antwoord, dat eveneens een lijst van getuigen moet omvatten. Indien een partij een getuige wil produceren die niet op de lijst staat, moet daartoe een verzoekschrift worden ingediend.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Indien een verzoekschrift voor het verkrijgen van bewijs is aanvaard, worden de getuigen opgeroepen te verschijnen door middel van een dwangbevel dat is uitgevaardigd nadat de partij die deze personen wil laten getuigen hiertoe een verzoekschrift heeft ingediend. De uitvaardiging van dwangbevelen kan mondeling worden aangevraagd bij de vredesrechter (Court of Magistrates, Qorti tal-Maġistrati) (Malta) en de vredesrechter in zijn lagere bevoegdheid (Gozo).

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Een rechtbank kan een verzoekschrift van een partij met betrekking tot het verkrijgen van bewijs verwerpen wanneer de opgeroepen persoon een advocaat, een procureur of een priester is. Bovendien is het in de regel niet mogelijk dat iemand die aanwezig is bij een zitting in diezelfde zaak als getuige optreedt. De rechtbank kan echter in bijzondere gevallen naar eigen goeddunken van deze regel afwijken indien daarvoor goede redenen zijn. Ook zijn er speciale wetten inzake officiële geheimhouding op grond waarvan openbaarmaking van geheime en vertrouwelijke informatie niet is toegestaan. Bovendien kan de vordering terzijde worden geschoven indien de rechtbank van mening is dat de getuigenis niet ter zake doet.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Er kunnen drie bewijsmiddelen worden geleverd: documenten, viva voce en affidavits.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Volgens de algemene regel worden getuigen tijdens de behandeling van zaken in het openbaar en viva voce gehoord. De wet voorziet echter ook in andere methoden die kunnen worden toegepast om bewijs te verkrijgen:

  • Voor zowel in Malta als in het buitenland woonachtige getuigen kan bewijs worden geleverd middels affidavits.
  • Ingeval van een persoon die Malta gaat verlaten, ziek of van hoge leeftijd is, of die waarschijnlijk zal sterven of invalide zal worden voordat de zaak wordt behandeld, of die niet in staat is op de zitting te verschijnen, kan de rechtbank een justitieel medewerker belasten met het horen van die persoon. In dat geval moeten de aan de getuige te stellen vragen samen met de antwoorden op schrift worden gesteld. De getuige moet het bewijsmateriaal ondertekenen of in plaats van zijn handtekening een kruisje zetten.
  • De rechtbank kan ook een aanvullende rechter benoemen om een getuige te horen die zijn of haar huis vanwege zijn of haar hoge leeftijd niet kan verlaten.
  • Indien een getuige in het buitenland woont, kan een advocaat door middel van een verzoekschrift vragen dat deze getuige via een rogatoire commissie wordt gehoord. De partij die de getuige wil horen moet schriftelijke vragen indienen en daarbij de naam en het adres van de persoon vermelden die namens haar bij het horen van de getuige aanwezig zal zijn;
  • Indien de rechtbank dit passend acht, kan zij toestaan dat een band- of video-opname wordt gemaakt van de getuigenis die de getuige moet afleggen;
  • De rechtbank kan scheidsrechters inschakelen en hun de bevoegdheid geven om getuigen te horen en de eed af te nemen.

Wanneer een scheidsrechter wordt ingeschakeld om bewijs te verkrijgen, heeft deze dezelfde middelen ter beschikking als een rechtbank.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Alle bewijsmiddelen worden geacht van hetzelfde belang te zijn.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Nee, maar altijd moet het beste bewijs worden geleverd.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Ja, de wet verplicht alle gedagvaarde getuigen om een getuigenverklaring af te leggen. Een getuige kan echter niet gedwongen worden om vragen te beantwoorden die ertoe kunnen leiden dat hij of zij strafrechtelijk wordt vervolgd.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

De echtgenoot of echtgenote van een partij in een rechtszaak is een bekwame getuige en kan op verzoek van een van de partijen gedwongen worden een getuigenverklaring af te leggen in een rechtszaak. De echtgenoot kan echter niet gedwongen worden iets openbaar te maken dat hem tijdens het huwelijk door zijn vrouw is toevertrouwd, en omgekeerd. Evenmin kan een echtgenoot gedwongen worden te antwoorden op vragen die ertoe kunnen leiden dat de andere echtgenoot strafrechtelijk wordt vervolgd.

Andere uitzonderingen worden gevormd door feiten die zijn toevertrouwd aan advocaten, procureurs of priesters. Indien echter een advocaat of procureur toestemming verkrijgt van zijn cliënt, of indien de priester toestemming verkrijgt van degene die bij hem heeft gebiecht, kunnen hun vragen worden gesteld over te hunner kennis gekomen zaken (mits daarvoor toestemming is verleend): de advocaat en de procureur antwoorden met betrekking tot hetgeen hun door de cliënt is toevertrouwd en de priester antwoordt met betrekking tot de feiten waarvan hij kennis heeft gekregen onder het zegel van de biecht of door een bekentenis.

Tenzij de rechtbank anders beschikt, kunnen accountants, artsen, maatschappelijke werkers, psychologen en huwelijksadviseurs niet gevraagd worden informatie prijs te geven die hun onder beroepsgeheim door hun klanten is gegeven, of indien zij in hun beroepshoedanigheid van die informatie kennis hebben gekregen. Ook tolken die zijn ingezet om dergelijke geheime informatie door te geven genieten dit voorrecht.

Een door het beroepsgeheim gebonden getuige mag geen geheime en vertrouwelijke informatie onthullen, tenzij er zich bijzondere omstandigheden voordoen, zoals bepaald in de op de zaak van toepassing zijnde wetgeving.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Indien een rechtmatig opgeroepen getuige niet verschijnt, maakt deze zich schuldig aan minachting van de rechtbank en wordt hij of zij onmiddellijk veroordeeld en beboet. De rechtbank kan deze getuige eveneens door middel van een bevel tot begeleiding of aanhouding dwingen om te verschijnen en een getuigenverklaring af te leggen op een volgende zitting. De rechtbank kan de opgelegde boete echter intrekken indien er goede redenen zijn waarom de getuige niet is verschenen.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Elke persoon die gezond van geest is, kan, indien er geen uitzonderingen zijn wat betreft zijn of haar bekwaamheid, als getuige optreden. Eenieder kan getuigen, ongeacht zijn of haar leeftijd, mits hij of zij zich bewust is van het feit dat het afleggen van vals bewijs verkeerd is.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Tijdens het horen of ondervragen kan de rechtbank de getuige elke vraag stellen die zij nodig of nuttig acht. Anderzijds kan elke partij in de zaak, ongeacht haar belang, op eigen verzoek, op verzoek van een andere partij in de zaak of wanneer zij daartoe van ambtswege wordt opgeroepen door de rechtbank, een getuigenverklaring afleggen.

In zaken waarbij minderjarigen zijn betrokken hoort de rechter de minderjarige achter gesloten deuren of wordt er een kinderadvocaat benoemd om de minderjarige te horen.

Buiten Malta woonachtige getuigen kunnen via een videoconferentie worden gehoord.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Indien bewijs niet met onrechtmatige middelen is verkregen, kan de rechtbank zonder enige belemmering uitspraak te doen. De enige uitzondering is dat de rechtbank in de regel geen kennis neemt van bewijsmateriaal met betrekking tot feiten waarvan de getuige kennis heeft gekregen via anderen, of met betrekking tot feiten die zijn genoemd door andere partijen, die bijgevolg gevraagd kunnen worden daarvan zelf getuigenis af te leggen.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Ja, door een partij in de zaak afgelegde verklaringen zijn ontvankelijk.

Laatste update: 22/03/2017

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Nederland

1 De bewijslast

In het Nederlandse procesrecht wordt uitgegaan van de hoofdregel ‘wie stelt moet bewijzen’. Anders gezegd: de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten zal de bewijslast van die feiten of rechten dragen. Wel kan uit een bijzondere wettelijke regeling of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere bewijslastverdeling voortvloeien.

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De wettelijke bewijsregels uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelden in dagvaardingsprocedures en zijn ook toepasselijk in verzoekschriftprocedures, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Zij gelden niet verplicht in kort geding procedures. Ook in arbitragezaken gelden de gewone bewijsregels niet. Partijen kunnen voor wat betreft arbitragezaken echter afspreken dat deze regels wel van toepassing zijn.

De wettelijke bewijsregels kunt u vinden in artikel 149 tot en met 207 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Feiten die door de ene partij zijn gesteld en niet (voldoende) worden tegengesproken door de andere partij moeten door de rechter als vaststaand worden beschouwd. Een uitzondering hierop is de situatie dat aanvaarding hiervan zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking staat van partijen. In dat geval kan de rechter wel bewijs verlangen.

Ook van feiten en omstandigheden van algemene bekendheid en van algemene ervaringsregels wordt geen bewijs verlangd. Deze mogen door de rechter ook worden gebruikt ongeacht of zij zijn gesteld. Met feiten of omstandigheden van algemene bekendheid worden feiten of omstandigheden bedoeld die ieder normaal ontwikkeld mens kent of kan kennen. Algemene ervaringsregels zijn de kennis en de ervaring die elke burger in de Nederlandse samenleving heeft. Eveneens hoeven feiten die de rechter zelf waarneemt tijdens het geding, de zogenaamde processuele feiten, niet bewezen te worden.

Soms is in de wet een vermoeden opgenomen. Sommige feiten en omstandigheden worden dan zo waarschijnlijk geacht dat degene die zich hierop beroept deze niet (verder) hoeft te bewijzen. Ook de rechter kan met behulp van de algemene ervaringsregels een vermoeden ontlenen omtrent het vaststaan van gestelde feiten. Dan staat wel de mogelijkheid van tegenbewijs open voor de wederpartij. Daarnaast gelden er een aantal bijzondere gevallen. Twee voorbeelden: in het wegenverkeersrecht geldt dat de automobilist die een fietser of voetganger aanrijdt de schade dient te vergoeden, tenzij hij bewijst dat het ongeluk aan overmacht valt toe te schrijven. Een ander voorbeeld is het geval waarbij een werknemer vergoeding van schade vordert waarvan vast staat dat zij is geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. In dat geval ontkomt de werkgever slechts aan de verplichting om deze schade te vergoeden aan de werknemer indien hij stelt en bewijst dat hij niet is tekort geschoten in de vereiste zorg of dat de werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan opzet of bewuste roekeloosheid.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De rechter is vrij in de waardering van het bewijs, tenzij de wet anders bepaalt. Deze uitzondering betreft de regels over de dwingende bewijskracht van bewijsmiddelen. In het geval van dwingend bewijs is de rechter verplicht de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen of een bepaalde bewijskracht hieraan toe te kennen. Wel staat ook hier tegenbewijs open.

De rechter kan voorts alleen die feiten aan zijn beslissing ten grondslag leggen, die in voldoende mate overeenkomstig de regels van het bewijsrecht zijn komen vast te staan.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

In bepaalde gevallen (openlegging van boeken, getuigenverhoor) wordt door de rechter de bewijslevering op verzoek van één van de partijen opdragen aan de andere partij. De rechter kan dit ook ambtshalve opdragen, dat wil zeggen op eigen initiatief.

Eveneens kan op verzoek van een van de partijen of ambtshalve een deskundigenonderzoek of een plaatsopneming of bezichtiging door de rechter worden bevolen. Het is de rechter die de deskundige benoemt en aan wie door de deskundige verslag wordt gedaan en het is de rechter die een plaatselijke gesteldheid gaat opnemen. Aan een deskundigenonderzoek zijn partijen verplicht mee te werken.

Zowel bij een deskundigenonderzoek als bij een plaatsopneming worden partijen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken of verzoeken te doen.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Degene die door de rechter is toegelaten tot het leveren van bewijs of op wie de bewijslast is gelegd, heeft de verplichting om de aangevoerde feiten en/of omstandigheden te bewijzen. De wederpartij mag altijd tegenbewijs leveren, tenzij de wet dit niet toestaat.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechter gaat aan een bewijsaanbod voorbij indien dit niet ter zake dienend, onvoldoende gespecificeerd (te vaag), tardief (te laat) of niet serieus gemeend is. Een bewijsaanbod mag niet worden gepasseerd op grond van een prognose omtrent het resultaat van de bewijslevering.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

In Nederland geldt de vrije bewijsleer. Dit betekent dat bewijs in principe geleverd kan worden door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt. In de wet wordt ook een aantal bewijsmiddelen (niet limitatief) genoemd. Dit zijn:

  • akten en vonnissen;
  • openlegging van boeken, bescheiden en geschriften;
  • getuigenverhoor;
  • bericht of verhoor van deskundigen en
  • plaatsopneming en bezichtiging.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Bewijs door getuigen moet door de wet worden toegestaan en vindt plaats op verzoek van één van de partijen of wordt op initiatief door de rechter aan een van de partijen opgedragen. Ook partijen kunnen als getuige optreden (zie hierna ook onder punt 3). In het geval van een getuigenverhoor zijn het de partijen die de getuigen aanwijzen.

Bewijs door middel van getuigen vindt plaats in de vorm van een getuigenverhoor. Een getuigenverhoor vindt plaats ter terechtzitting en is mondeling. Een getuigenverklaring kan alleen tot bewijs dienen voor zover deze verklaring betrekking heeft op feiten die door de getuige zelf zijn waargenomen. Een partij die verzoekt getuigenbewijs te mogen leveren, zal daartoe worden toegelaten wanneer de feiten – waarvoor het bewijs wordt aangeboden –betwist zijn en tot de beslissing van de zaak kunnen leiden.

Op verzoek van één van de partijen of op initiatief van de rechter kan ook een deskundigenbericht of verhoor plaatsvinden (artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Het kan gaan om een schriftelijk bericht of een mondeling verslag. In het geval van een schriftelijk bericht wordt door de rechter een termijn bepaald, waarbinnen het deskundigenbericht moet worden ingeleverd. In het geval het om een mondeling bericht gaat, zal op de bepaalde dag van de terechtzitting door de deskundige mondeling verslag worden gedaan.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Er is een onderscheid in dwingend bewijs en niet-dwingend bewijs. Indien er sprake is van dwingend bewijs moet de rechter de inhoud van het bewijsmiddel voor waar aannemen dan wel de bewijskracht erkennen die de wet eraan verbindt. Tegenbewijs tegen dwingend bewijs is ook toegestaan, tenzij de wet dit uitsluit. Dwingend bewijs zijn bijvoorbeeld authentieke akten en strafvonnissen. Bij het niet-dwingende bewijs is de rechter vrij om hiervan zelf de bewijskracht vast te stellen.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

In bepaalde gevallen geldt een geschrift als uitsluitend bewijsmiddel. Soms geldt het geschrift ook als ontstaansvereiste voor het bestaan van een bepaald recht. Gedacht kan worden aan het bestaan van huwelijkse voorwaarden en testamenten. Het bestaan van huwelijkse voorwaarden en een door een notaris opgemaakt testament dient te worden bewezen door overlegging van een notariële akte. Ook een codicil kan als bewijsmiddel dienen. Een codicil is een handgeschreven, gedagtekend en ondertekend stuk waarin wensen van de erflater zijn opgenomen. Deze wensen kunnen betrekking hebben op het legateren van onder andere kleding, sieraden en bepaalde tot de inboedel behorende zaken en bepaalde boeken. Een codicil hoeft niet door middel van een notariële akte te worden bekrachtigd.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Het uitgangspunt is dat een ieder die daartoe op wettige wijze is opgeroepen, verplicht is een getuigenis af te leggen. Dit houdt in dat de getuige verplicht is om te verschijnen ter terechtzitting en aldaar naar waarheid een verklaring af te leggen.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

In bepaalde gevallen kan een persoon zich verschonen van zijn getuigplicht.

Het verschoningsrecht aan personen die een nauwe persoonlijke relatie hebben met één van de partijen, het familiale verschoningsrecht. Hiertoe behoren de (ex-)echtgenoot of (ex-)geregistreerd partner van een partij, de bloed- of aanverwanten van een partij of van de echtgenoot of de geregistreerd partner van een partij tot de tweede graad ingesloten, zoals de ouder(s), kind(eren), grootouder(s), kleinkind(eren), broer(s), zus(sen).

De getuige kan zich ook beroepen op het verschoningsrecht voor wat betreft het beantwoorden van een specifieke vraag als hij door beantwoording zichzelf of een persoon, zijnde een bloed of aanverwant in de rechte lijn of zijlijn in de tweede of derde graad, of zijn (ex-)echtgenoot of (ex-)geregistreerd partner zou blootstellen aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling voor een misdrijf (artikel 165 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Daarnaast bestaat het functionele verschoningsrecht. Hierop kunnen personen een beroep doen die door hun ambt (zoals geestelijken, medici, advocaten en notarissen), beroep of betrekking verplicht zijn tot geheimhouding over wat hun in die hoedanigheid is toevertrouwd.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Indien een getuige die per aangetekende brief is opgeroepen niet ter terechtzitting verschijnt, bepaalt de rechter op verzoek van de belanghebbende partij een dag waartegen de getuige per exploot (aanzegging door deurwaarder) kan worden opgeroepen. Wanneer de getuige dan nog niet verschijnt, kan rechter bevelen dat hij door de politie naar de zitting voor hem wordt gebracht. Indien een verschenen getuige weigert om een verklaring af te leggen, kan hij op verzoek van de belanghebbende partij door de rechter in gijzeling worden gesteld. De verzoekende partij zal dan wel ook de kosten van de gijzeling moeten betalen. De rechter zal een gijzeling alleen toelaten indien hij van mening is dat voor het vinden van de waarheid de gijzeling wordt gerechtvaardigd.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

In beginsel is niemand uitgesloten van de verplichting om te getuigen, met uitzondering van de personen die zich terecht kunnen beroepen op het verschoningsrecht (zie ook punt 2.9).

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Het is de rechter die de getuigen hoort. Partijen en hun raadslieden kunnen aan de getuigen vragen stellen. De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een partij getuigen tegenover elkaar of tegenover partijen stellen. De rechter kan naar aanleiding van de getuigenverklaring aan partijen vragen stellen en ook partijen kunnen elkaar vragen stellen.

De Nederlandse bewijsregels bevatten geen afzonderlijke regeling over videoconferencing. Het Nederlandse recht sluit een dergelijke vorm niet uit en er bestaan in de praktijk geen moeilijkheden om videoconferentie te realiseren. Het is aan de rechter om hierover te beslissen.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Onrechtmatig bewijs kan worden onderverdeeld in onrechtmatig verkregen bewijs en onrechtmatig gebruikt bewijs. Indien bewijs onrechtmatig verkregen is, wil dat niet zeggen dat het gebruik van het middel altijd onrechtmatig is. Het is steeds aan het oordeel van de rechter om te beslissen of al dan niet sprake is van een onrechtmatig bewijs.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Partijen kunnen worden gehoord als partij in een geding. In zo’n geval zal de afgelegde verklaring geen bewijs in het voordeel van de als getuige gehoorde partij kunnen opleveren, tenzij de verklaring tot doel heeft onvolledig bewijs aan te vullen (artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Laatste update: 09/02/2022

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Oostenrijk

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

In beginsel moet iedere partij alle voor de onderbouwing van haar vordering noodzakelijke feiten vermelden (stelplicht – Behauptungslast) en deze feiten bewijzen (§ 226, lid 1, en § 239, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Zivilprozessordnung – ZPO)). Ook als de feiten van de zaak onduidelijk blijven (“non liquet”), moet de rechtbank een beslissing nemen. In geval van non liquet zijn de regels inzake de bewijslast van toepassing. Op iedere partij rust de bewijslast dat aan de voorwaarden voor de voor haar gunstige rechtsnorm is voldaan. Normaal gesproken moet de eiser de feiten stellen die zijn vordering onderbouwen en de verweerder de feiten waarop zijn verweer steunt. Daarnaast rust op de eiser de bewijslast dat aan de procedurele voorschriften is voldaan.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Feiten die relevant zijn voor de beslissing, moeten worden bewezen, tenzij die feiten geen bewijs behoeven. Geen bewijs behoeven erkende feiten (§ 266 en § 267 ZPO), notoire feiten (§ 269 ZPO) en wettelijke vermoedens (§ 270 ZPO).

Men spreekt van een erkend feit wanneer een partij heeft toegegeven dat een feitelijke bewering van de wederpartij juist is. De rechtbank moet erkende feiten in beginsel als waar aannemen en zonder verder onderzoek aan de beslissing ten grondslag leggen.

Een feit is notoir als het algemeen bekend is (d.w.z. het feit is bij een groot aantal mensen bekend of moeiteloos op ieder moment waarneembaar) of bekend bij de rechtbank (d.w.z. het feit is de behandelende rechter ambtshalve uit eigen waarneming bekend of blijkt duidelijk uit de stukken).

De rechtbank moet feiten van algemene bekendheid ambtshalve aan zijn beslissing ten grondslag leggen; ze hoeven noch te worden aangedragen noch te worden bewezen.

Een wettelijk vermoeden vloeit rechtstreeks voort uit de wet en leidt tot een omkering van de bewijslast: de wederpartij van de partij in wier voordeel het vermoeden is, moet het bewijs van het tegendeel leveren. Zij moet bewijzen dat ondanks het feit dat de basis van het wettelijk vermoeden aanwezig is, het vermoede feit of de vermoede rechtstoestand niet bestaat.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

Doel van de gerechtelijke procedure is om de rechter van een feit te overtuigen. In de regel moet er sprake zijn van een “hoge graad van waarschijnlijkheid” en hoeft de rechter geen “absolute zekerheid” te hebben.

Zowel de wet als de jurisprudentie kennen gradaties van deze “reguliere” bewijsnorm, variërend van “een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” tot “een behoorlijke waarschijnlijkheid”. In het laatste geval volstaat als bewijsnorm volgens het wetboek van burgerlijke rechtsvordering de aannemelijkheid (Glaubhaftmachung of Bescheinigung) (§ 274 ZPO). Ook het zogenoemde Anscheinsbeweis (prima facie-bewijs) leidt tot een verlaging van de bewijsnorm en speelt een rol bij moeilijk te bewijzen feiten in schadevergoedingsprocedures. Indien er sprake is van een typisch verloop waarbij op grond van algemene ervaringsregels een bepaald causaal verband of een schuld kan worden aangenomen, dan wordt dat causaal verband of die schuld prima facie bewezen geacht.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Het verkrijgen van bewijs kan ambtshalve of op verzoek van een partij plaatsvinden. In een zuiver inquisitoire procedure (de rechtbank moet ambtshalve de relevante feiten vaststellen) hoeven partijen geen bewijsaanbod te doen. In de reguliere procedure van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering kan de rechter ambtshalve alle bewijs verzamelen waarvan hij verwacht dat het opheldering over de relevante feiten zal verschaffen (§ 183 ZPO). De rechter kan partijen opdragen schriftelijk bewijs te overleggen, een gerechtelijke plaatsopneming bevelen of een beoordeling door deskundigen of het verhoor van partijen gelasten. Het overleggen van schriftelijk bewijs kan echter alleen worden opgedragen wanneer ten minste een van de partijen zich daarop heeft beroepen. De rechter kan de partijen ook niet opdragen om schriftelijk of getuigenbewijs te leveren als beide partijen zich daartegen verzetten. In alle andere gevallen wordt bewijs verkregen op basis van het bewijsaanbod van een partij.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

De bewijsverkrijging gebeurt in beginsel tijdens de mondelinge behandeling. Tijdens de inleidende zitting (vorbereitende Tagsatzung) (§ 258 ZPO) stellen de rechter en de partijen en/of hun vertegenwoordigers samen een tijdschema voor het proces op, dat ook een tijdschema voor de bewijsverkrijging bevat. Zo nodig kan echter te allen tijde een volgende bespreking aan het verdere procesverloop worden gewijd. Nadat het bewijs is verkregen, wordt het resultaat met de partijen besproken (§ 278 ZPO). Het bewijs dient in beginsel rechtstreeks te worden verkregen door de rechter die de beslissing in de zaak zal nemen. In de gevallen die door de wet uitdrukkelijk zijn geregeld, is bewijsverkrijging ook via een rogatoire commissie mogelijk. De partijen moeten voor de bewijsverkrijging worden opgeroepen en hebben verschillende rechten om aan de bewijsverkrijging mee te werken, zoals het recht om vragen te stellen aan getuigen of deskundigen. De bewijsverkrijging geschiedt altijd op eigen initiatief en vindt in principe ook plaats wanneer de partijen, ondanks dagvaarding, niet aanwezig zijn.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Een bewijsaanbod wordt afgewezen wanneer de rechter het irrelevant acht (§ 275, lid 1, ZPO) of wanneer het is bedoeld om het proces te vertragen (§ 178, lid 2, § 179 en § 275, lid 2, ZPO). Voorts bestaat de mogelijkheid om de bewijsverkrijging aan een termijn te binden wanneer het zich laat aanzien dat het proces erdoor wordt vertraagd (§ 279, lid 1, ZPO). Nadat die termijn is verstreken, kan het bewijsaanbod worden afgewezen. Het bewijsaanbod kan ook worden afgewezen wanneer het bewijs niet noodzakelijk is omdat de rechter reeds overtuigd is of het feit geen bewijs behoeft. Het kan ook worden afgewezen omdat er een verbod op bewijsverkrijging bestaat. Wanneer het verkrijgen van bewijs kosten meebrengt (bijvoorbeeld een deskundigenbewijs), wordt van de verzoekende partij een voorschot verlangd. Wanneer dit voorschot niet binnen de gestelde termijn wordt voldaan, kan het bewijs alleen op een later tijdstip alsnog worden geleverd als dat niet leidt tot een vertraging van het proces.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Het wetboek van burgerlijke rechtsvordering voorziet in de volgende vijf “klassieke” bewijsmiddelen: schriftelijk bewijs (§ 292 tot en met § 319), getuigenbewijs (§ 320 tot en met § 350), deskundigenbewijs (§ 351 tot en met § 367), gerechtelijke plaatsopneming (§ 368 tot en met § 370) en het horen van de partijen (§ 371 tot en met § 383). In beginsel kunnen alle kennisbronnen als bewijsmiddel worden toegelaten. Al naar gelang de vorm ervan gelden hiervoor de bepalingen met betrekking tot een van de genoemde bewijsmiddelen.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Getuigen worden individueel en in afwezigheid van de andere getuigen gehoord. Dat voorkomt onderlinge beïnvloeding. Getuigen die tegenstrijdige verklaringen afleggen, kunnen tegenover elkaar worden gesteld. Het getuigenverhoor begint met algemene vragen teneinde vast te stellen of de getuige bekwaam is om te getuigen (Zeugnisunfähig), het recht heeft om zich daarvan te verschonen of dat er belemmeringen zijn voor het afleggen van de eed. Nadat de getuige erop is gewezen dat hij de waarheid moet spreken en is gewezen op de strafrechtelijke gevolgen van een valse verklaring, begint het eigenlijke verhoor met vragen over zijn persoonsgegevens. Daarna volgen vragen over de zaak zelf. Partijen kunnen aan het getuigenverhoor deelnemen en met toestemming van de rechter vragen stellen aan de getuige. De rechter kan ongepaste vragen afwijzen. Getuigen dienen in beginsel direct door de rechtsprekende rechter te worden gehoord. Onder bepaalde omstandigheden is echter ook een rogatoir verhoor mogelijk (§ 328 ZPO).

De getuigendeskundige “helpt” de rechter. Terwijl de getuige een verklaring aflegt over hetgeen door hem is waargenomen, verschaft de deskundige de rechter specialistische kennis die hij niet kan bezitten. Het deskundigenbewijs dient in beginsel direct door de beslissende rechter te worden verkregen. Raadpleging van een deskundige kan zonder voorbehoud ook op eigen initiatief geschieden. De deskundige is verplicht om verslag uit te brengen van zijn bevindingen. Een mondeling verslag moet tijdens de mondelinge behandeling worden gedaan. Schriftelijke verslagen moeten op verzoek van de partijen tijdens de mondelinge behandeling door de deskundige worden toegelicht. Het verslag en de bevindingen moeten worden onderbouwd. Verslagen die in opdracht van een partij zijn opgesteld (private Gutachten) zijn geen deskundigenrapporten in de zin van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering maar hebben de status van onderhandse akte.

Een volledig schriftelijke procedure is volgens het Oostenrijkse recht niet toegestaan. Aangezien de bewijsmiddelen echter op geen enkele wijze aan beperkingen onderhevig zijn, is het op zich mogelijk om een getuigenverklaring schriftelijk voor te leggen. Een dergelijk bewijsmiddel moet echter als schriftelijk bewijs worden aangemerkt en de waardering ervan wordt aan het oordeel van de rechter overgelaten. Wanneer de rechter het noodzakelijk acht, moet de getuige voor hem verschijnen, tenzij beide partijen zich tegen het horen van de getuige verzetten.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Uitgangspunt is het beginsel van de “vrije bewijswaardering” (§ 272 ZPO). Onder bewijswaardering wordt het beoordelen door de rechter van de resultaten van de bewijsverkrijging verstaan. Bij deze beoordeling is de rechter aan geen enkele bewijsregel gebonden. Hij beoordeelt naar eigen inzicht of de partij in het bewijs is geslaagd of niet. Er bestaat geen hiërarchie tussen de bewijsmiddelen. Schriftelijke bewijzen vallen onder het begrip Urkundsbeweis, tenzij het om een deskundigenrapport gaat. Authentieke akten die in Oostenrijk zijn verleden, hebben het vermoeden van echtheid, dat wil zeggen: het vermoeden dat ze daadwerkelijk afkomstig zijn van degene die in de akte als ondertekenaar staat vermeld. Ze leveren ook volledig bewijs op van de juistheid van de inhoud. Ook onderhandse akten leveren, mits ze zijn ondertekend, volledig bewijs op van het feit dat de daarin opgenomen verklaringen afkomstig zijn van degene die de handtekening heeft geplaatst. Maar wat de inhoudelijke juistheid van onderhandse akten betreft, geldt de vrije bewijswaardering door de rechter.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Het wetboek van burgerlijke rechtsvordering noemt geen gevallen waarin een bepaald bewijsmiddel verplicht is. De keuze van het bewijsmiddel staat los van de hoogte van de vordering.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Getuigen zijn verplicht om voor de rechtbank te verschijnen en, desgevraagd onder ede, een verklaring af te leggen. Wanneer een behoorlijk opgeroepen getuige zonder opgave van een geldige reden niet op de terechtzitting verschijnt, kan de rechter hem een boete opleggen. Als hij daarna weer niet verschijnt, kan de rechter hem onder dwang doen verschijnen. Indien hij zonder opgave van een geldige reden weigert om te getuigen, kan hij daartoe worden gedwongen. Wie voor de rechtbank een valse verklaring aflegt, wordt strafrechtelijk vervolgd.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Indien een grond voor verschoning aanwezig is (§ 321 ZPO), heeft de getuige het recht een vraag of bepaalde vragen niet te beantwoorden. Er is geen volledig verschoningsrecht. Gronden voor verschoning zijn oneer of de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging voor de getuige zelf of diens verwanten of van directe financiële schade voor dezelfde personen, een van staatswege erkende plicht tot geheimhouding, de mogelijke onthulling van een vak- of bedrijfsgeheim (Kunst- oder Geschäftsgeheimnisse) en de uitoefening van een door de wet erkend geheim kies- of stemrecht. De rechtbank moet de getuige vóór het verhoor over deze gronden informeren. Indien de getuige zich op een verschoningsrecht wil beroepen, moet hij de redenen daarvoor aangeven.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

De rechtbank beslist of de weigering om te getuigen rechtmatig is. Indien de getuige zonder opgave van redenen of om redenen die door de rechtbank als ongegrond worden aangemerkt, weigert te getuigen, kan hij daartoe worden gedwongen (§ 354 Exekutionsordnung – wet inzake de tenuitvoerlegging van door gewone rechterlijke instanties gegeven beslissingen). Als dwangmiddelen komen geldboeten en in beperkte mate vrijheidsstraffen in aanmerking. De getuige kan voorts door de partijen aansprakelijk worden gesteld voor alle door de ongerechtvaardigde weigering veroorzaakte schade.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Personen die niet in staat waren of zijn om de te bewijzen feiten waar te nemen of hun waarnemingen mee te delen, kunnen niet als getuige optreden. Men spreekt hierbij van een “absoluut” fysiek onvermogen om te getuigen (§ 320, eerste volzin, ZPO). Bij minderjarigen en geesteszieken moet per geval worden beslist of er sprake is van een onvermogen om te getuigen. Indien de te horen persoon minderjarig is, kan de rechter op verzoek of op eigen initiatief geheel of gedeeltelijk van het verhoor afzien, wanneer dat verhoor het welzijn van de minderjarige in gevaar zou kunnen brengen, gelet op zijn geestelijke rijpheid, het onderwerp van het verhoor en zijn nauwe band met de procespartijen (§ 289b, lid 1, ZPO); dit geldt ook voor niet-contentieuze procedures (§ 35 Außerstreitgesetz (wet betreffende niet-contentieuze zaken)). Voorts zijn er drie categorieën personen met een “relatief” onvermogen om te getuigen (§ 320, leden 2, 3 en 4, ZPO): geestelijken met betrekking tot wat hun in de biecht of in het kader van hun ambtsuitoefening is toevertrouwd, overheidsambtenaren met betrekking tot vertrouwelijke informatie die ze bij de uitoefening van hun functie hebben ontvangen, tenzij ze worden vrijgesteld van de plicht tot geheimhouding, en mediators met betrekking tot wat hun tijdens de mediation is toevertrouwd of anderszins ter kennis is gekomen.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De rechter dient de getuige passende vragen te stellen over de feiten die door zijn verklaring moeten worden bewezen en de omstandigheden waaronder hij zijn kennis heeft verkregen. De partijen kunnen aan het getuigenverhoor deelnemen en met toestemming van de rechter de getuige vragen stellen ter verduidelijking of completering van diens verklaring. De rechter kan ongepaste vragen afwijzen. Van de verklaring van de getuige wordt een proces-verbaal opgemaakt, waarin de essentie van de verklaring wordt vervat of, indien nodig, de verklaring letterlijk wordt weergegeven. Beeld- en geluidsdragers en de daarop opgeslagen gegevens worden in de regel gezien als objecten voor plaatsopneming. Het verkrijgen van bewijs door plaatsopneming geschiedt doordat de rechter zich via directe zintuiglijke waarneming op de hoogte stelt van de eigenschappen of toestand van een zaak. Vanwege het beginsel van materiële onmiddellijkheid bij bewijsverkrijging is dergelijk bewijs echter alleen toegelaten wanneer geen direct bewijs, bijvoorbeeld een getuige, beschikbaar is. Het horen van een getuige met gebruikmaking van videotechnologie is in beginsel mogelijk en heeft om redenen van proceseconomie de voorkeur boven een rogatoir verhoor. Sinds 2011 zijn alle rechtbanken uitgerust met faciliteiten voor videoconferenties.

Wanneer het voorwerp van de civiele procedure materieel verband houdt met een strafprocedure, moet bij het verhoor van een persoon die in die strafprocedure slachtoffer is in de zin van § 65, lid 1, punt a), van het wetboek van strafvordering (Strafprozessordnung - StPO), op diens verzoek de deelname van de procespartijen en hun vertegenwoordigers aan het verhoor zodanig worden beperkt dat deze het verhoor met gebruikmaking van technische faciliteiten voor de overdracht van audio- en videocommunicatie kunnen volgen, zonder dat zij daarbij aanwezig zijn. Indien het slachtoffer een onmondige minderjarige is, moet een geschikte deskundige worden belast met het verhoor betreffende het voorwerp van de strafprocedure (§ 289a, lid 1, ZPO). De rechter kan op verzoek een persoon op de in lid 1 omschreven wijze horen indien, gelet op het bewijsmateriaal en de persoonlijke betrokkenheid, de te horen persoon redelijkerwijs niet kan worden geacht een verklaring af te leggen in aanwezigheid van de procespartijen en hun vertegenwoordigers (§ 289a, lid 2, ZPO). De rechter kan op verzoek of op eigen initiatief het verhoor ook op de in § 289a, lid 1, beschreven wijze, en zo nodig door een geschikte deskundige laten plaatsvinden, ook al wordt het welzijn van een minderjarige niet door het verhoor zelf in gevaar gebracht, maar wel door het afnemen van het verhoor in aanwezigheid van de procespartijen of hun vertegenwoordigers, gelet op de geestelijke rijpheid van de minderjarige, het onderwerp van het verhoor en de nauwe band met de procespartijen (§ 289b, lid 2, ZPO). De §§ 289a en 289b ZPO zijn ook van toepassing op niet-contentieuze procedures (§ 35 van de wet betreffende niet-contentieuze zaken).

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Handelt een partij bij het verkrijgen van bewijs in strijd met een contractuele verplichting, een privaatrechtelijke bepaling of de goede zeden, dan kan de rechter het bewijs desalniettemin toelaten en gebruiken. De partij is hoogstens verplicht tot het betalen van schadevergoeding. Handelt de partij bij het verkrijgen van bewijs in strijd met een strafrechtelijke bepaling die de kern van grondwettelijk verankerde grond- of vrijheidsrechten beschermt (bijvoorbeeld het toebrengen van lichamelijk letsel, ontvoering of bedreiging van een getuige om hem tot een verklaring te dwingen), dan is het aldus verkregen bewijs niet toelaatbaar en mag het door de rechter niet worden aanvaard. Wanneer het onduidelijk is of er sprake is van een strafbaar feit, kan de rechter de civiele procedure opschorten totdat het vonnis in het strafproces kracht van gewijsde heeft. Wanneer er bij de verkrijging van bewijs een strafbaar feit is gepleegd waarmee niet de kern van een grondwettelijk verankerd grond- of vrijheidsrecht is aangetast, dan is de partij die het bewijs aanvoert weliswaar strafrechtelijk aansprakelijk maar het bewijs niet ontoelaatbaar. Aldus verkregen bewijs is alleen ontoelaatbaar wanneer het de waarheidsvinding heeft belemmerd en daardoor afbreuk heeft gedaan aan de garantie van een juist vonnis.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Ook het verhoor van partijen is een bewijsmiddel. Net als de getuige heeft ook de partij de plicht om voor de rechtbank te verschijnen en een verklaring (onder ede) af te leggen. Een partij kan echter niet worden gedwongen om voor de rechtbank te verschijnen of een verklaring af te leggen. Het feit dat een partij niet verschijnt of weigert een verklaring af te leggen zonder daarvoor een geldige reden aan te voeren, moet door de rechter met inachtneming van alle omstandigheden worden beoordeeld. Alleen in een procedure voor de vaststelling van ouderschap of afstamming of een echtscheidingsprocedure is de toepassing van dwangmiddelen mogelijk om partijen voor de rechter te doen verschijnen. Wanneer een partij niet de waarheid spreekt, is dat (anders dan bij een getuige) geen strafbaar feit, tenzij onder ede een valse verklaring wordt afgelegd. Het verhoor van partijen kan ambtshalve worden gelast.

4 Heeft deze lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging andere autoriteiten aangewezen die bevoegd zijn om overeenkomstig de verordening bewijs te verkrijgen met het oog op een gerechtelijke procedure in burgerlijke en handelszaken? Zo ja, in welke procedures zijn zij bevoegd bewijs te verkrijgen? Kunnen zij alleen verzoeken om bewijs te verkrijgen of kunnen zij ook bijstand verlenen bij het verkrijgen van bewijs naar aanleiding van een verzoek van een andere lidstaat? Zie ook de mededeling op grond van artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging.

In Oostenrijk kent het nationale recht momenteel geen andere autoriteiten dan de gerechten de bevoegdheid toe voor grensoverschrijdende bewijsverkrijging op grond van artikel 2, lid 1, van de verordening.

Laatste update: 13/04/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Pools) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
De volgende vertalingen zijn al beschikbaar: Engels

Bewijsverkrijging - Polen

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

Kwesties in verband met bewijs en bewijsverkrijging zijn geregeld in artikel 6 Burgerlijk Wetboek (kodeks cywilny) en in de artikelen 227 tot en met 315 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (kodeks postępowania cywilnego).

Volgens artikel 6 Burgerlijk Wetboek ligt de bewijslast voor een feit bij de persoon die betoogt dat het te bewijzen feit rechtsgevolgen heeft. De bewijslast voor bepaalde feiten berust bij de eiser, terwijl die voor bepaalde andere feiten berust bij de verweerder.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Uitzonderingen op de regel dat de bewijslast voor een feit ligt bij de persoon die betoogt dat het te bewijzen feit rechtsgevolgen heeft, moeten rechtstreeks voortvloeien uit de wet.

In bepaalde, specifieke gevallen is het mogelijk de bewijslast bij de wederpartij te leggen, d.w.z. de bewijslast om te keren. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als er bewijs is vernietigd of als de bewijsverkrijging wordt belemmerd. In de jurisprudentie is het standpunt ingenomen dat, als een partij het met haar gedrag voor de partij bij wie de bewijslast ligt, volledig of in ernstige mate onmogelijk maakt feiten te bewijzen, het aan die eerste partij is te bewijzen dat die feiten zich niet hebben voorgedaan.

De kwestie van de bewijslast hangt nauw samen met de instelling van rechtsvermoedens. Ingevolge artikel 234 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een rechtsvermoeden bindend voor de rechter. In beginsel is weerlegging van een rechtsvermoeden aanvaardbaar.

Voorbeelden van rechtsvermoedens die aanleiding zijn voor andere voorschriften omtrent bewijsvoering, zijn goede en kwade trouw (artikel 7 Burgerlijk Wetboek), de aanname van levende geboorte (artikel 9 Burgerlijk Wetboek), onrechtmatigheid (artikel 24, lid 1, Burgerlijk Wetboek), de gelijkheid van aandelen van mede-eigenaars (artikel 197 Burgerlijk Wetboek), handelingen van de schuldenaar die nadelig zijn voor de schuldeisers (artikel 527, lid 3, en artikel 529 Burgerlijk Wetboek) en de gelijke waarde van de aandelen van deelnemers aan een maatschap (artikel 826, lid 2, Burgerlijk Wetboek).

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

Overeenkomstig het beginsel van de vrije toetsing van het bewijs (artikel 233 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) beoordeelt de rechter naar eigen inzicht hoe betrouwbaar en sterk het bewijs is, op grond van een uitgebreid onderzoek van het verzamelde bewijs.

De rechter mag zijn overtuiging slechts baseren op naar behoren verkregen bewijs, overeenkomstig de vereisten gesteld aan de bronnen van bewijs en het beginsel van directe bewijslevering.

Deskundigenoordelen worden eveneens vrij beoordeeld door de rechter.

Daarnaast is bij artikel 243 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de mogelijkheid van bewijs van aannemelijkheid geregeld. Bewijs van aannemelijkheid is een alternatieve maatstaf voor bewijs in strikte zin en biedt geen zekerheid, maar maakt een verklaring over een feit alleen aannemelijk. Terwijl formele bewijsverkrijging de regel is, is bewijs van aannemelijkheid een uitzondering ten gunste van de partij die een bepaald feit aanvoert. In kwesties die bijkomend van aard zijn en in zaken die uitdrukkelijk zijn beschreven in de wetgeving, volstaat het bewijs van aannemelijkheid.

2 Het verkrijgen van bewijs

Iedere verklaring die door de eiser of door de verweerder wordt afgelegd, moet zijn gegrond op bewijs.

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

De rechter kan bewijs toelaten dat niet is aangevoerd door een partij, maar dat bewijs mag alleen betrekking hebben op de verklaringen van die partij over concrete en betwiste feiten indien het in de loop van de zaak verzamelde bewijs naar het oordeel van de rechter niet volstaat om een uitspraak te kunnen doen (artikel 232 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

In beginsel laat de rechter bewijs toe op verzoek van de partijen, die immers verplicht zijn bewijs aan te dragen om tot een uitspraak te komen. De rechter onderzoekt echter of toelating van het door de partijen verstrekte bewijs nuttig of noodzakelijk is (artikel 236 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Bij iedere bewijsverkrijging doet de rechter uitspraak over de toelating van dat bewijs, ook als hij bewijs ambtshalve toelaat.

In zijn afweging omtrent het wel of niet toelaten van bewijs dat is ingediend door een partij bij de procedure, gaat de rechter na:

  • of een gegeven feit relevant is voor de zaak (artikel 227 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering);
  • of het feit moet worden bewezen - het kan bijvoorbeeld gaan om iets wat algemeen bekend is (artikel 228, lid 1, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) of iets wat de partijen hebben erkend (artikel 229 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering);
  • of bepaald bewijs niet is uitgesloten in het desbetreffende geval (bv. artikelen 246 en 247 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering);
  • of het te staven feit niet al voldoende is toegelicht dan wel of het bewijs niet wordt aangevoerd met als doel de procedure te vertragen (artikel 217, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechter verwerpt het verzoek van een partij tot het leveren van bewijs als het feiten betreft die niet van belang zijn voor de zaak (artikel 227 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), feiten die algemeen bekend zijn, en feiten die in de loop van de procedure zijn erkend door de wederpartij en die erkenning geen twijfels doet rijzen, evenals feiten die de rechter ambtshalve bekend zijn, zij het dat de rechter in dat geval de partijen op die feiten moeten wijzen tijdens de zitting (artikelen 228 en 229 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

De rechter kan voor een beslissing in de zaak relevante feiten als vastgesteld beschouwen als die conclusie kan worden getrokken uit andere vastgestelde feiten (vermoeden van feiten, artikel 231 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

  • documenten (artikelen 244 tot en met 257 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)

Documenten zijn schriftelijke verklaringen en kunnen authentieke of onderhandse akten zijn. In het geval van authentieke akten die in de geëigende vorm zijn opgesteld door bevoegde overheidsinstanties, wordt aangenomen dat de officieel gewaarmerkte inhoud ervan juist is en dat zij inderdaad zijn afgegeven door de desbetreffende instantie.

  • getuigenverklaringen (artikelen 258 tot en met 277 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)

Niemand kan weigeren te verklaren als getuige, behalve de echtgenoten van de partijen, hun bloedverwanten in opgaande en neergaande lijn, (half)broers en -zussen en aangehuwde familieleden in dezelfde lijn en van dezelfde graad, evenals hun adoptieouders of -kinderen. Het recht om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen duurt voort na beëindiging van het huwelijk of de adoptierelatie.

  • deskundigenoordeel (artikelen 278 tot en met 291 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)

Een deskundigenoordeel is een op bepaalde specialistische kennis gebaseerd oordeel over feiten, situaties en gebeurtenissen in de vorm van een onderzoek en toelichting waarmee de rechter beter in staat is de feiten goed te beoordelen en te beslissen over een bepaalde zaak.

  • plaatsopneming en bezichtiging (artikelen 292 tot en met 298 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)

Bij plaatsopneming en bezichtiging onderzoekt de rechter het bezit of de gesteldheid van personen, een plaats of een voorwerp rechtstreeks met behulp van zijn zintuigen.

  • verhoor van partijen (artikelen 299 tot en met 304 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)

Als er na bestudering van al het bewijs of bij gebrek aan bewijs nog onverklaarde feiten zijn die van belang zijn voor de zaak, beveelt de rechter het verhoor van de partijen om die feiten op te helderen.

Als een partij een rechtspersoon is, verhoort de rechter personen uit een orgaan dat gemachtigd is die partij te vertegenwoordigen.

Verder kan de rechter bewijs toelaten in de vorm van de uitslag van een bloedgroeptest, videobeelden, televisiebeelden, fotokopieën, foto's, plattegronden, tekeningen, geluidsopnamen op schijf of band en andere middelen voor de opname en opslag van beeld en geluid.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Ingevolge artikel 266 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt de getuige voorafgaand aan het verhoor gewezen op zijn recht om niet te getuigen en op de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor valse getuigenis. De getuige legt vooraf een eed af tegenover de rechter.

Ingevolge artikel 271, lid 1, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de getuigenverklaring mondeling. De verklaring wordt voorgelezen aan de getuige en, indien van toepassing, aangevuld met zijn opmerkingen.

In de regel kunnen getuigen die nog niet zijn gehoord, niet aanwezig zijn bij het verhoor van andere getuigen (artikel 264 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering); getuigen die tegenstrijdige verklaringen afleggen, kunnen met elkaar worden geconfronteerd (artikel 272 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

De rechter kan een of meer deskundigen oproepen om hun oordeel te geven, en laat daarbij weten of een mondeling of schriftelijk oordeel is gewenst (artikel 278 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De deskundige kan weigeren te getuigen, om dezelfde redenen als getuigen (artikelen 280 en 261 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Ook de deskundige legt een eed af, tenzij de partijen hem ontheffen van die plicht. Een oordeel bevat altijd een motivering (artikel 285 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Deskundigen kunnen een vergoeding vragen voor hun werk (artikel 288 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Er zijn geen gronden voor aanvaarding van een formele hiërarchie van bewijsmiddelen ten aanzien van hun betrouwbaarheid en kracht bij beschouwing los van de feiten van een bepaalde zaak. Doorgaans beoordeelt de rechter het bewijs naar eigen inzicht (artikel 233 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In zijn beoordeling neemt de rechter het beginsel van de artikelen 246 en 247 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in acht; volgens dat beginsel gaan bewijsstukken boven verklaringen van getuigen of partijen.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Voor sommige rechtshandelingen bestaan specifieke vormvoorschriften en de eis om die voorschriften na te leven kan zijn vastgesteld in de wetgeving of een overeenkomst tussen de partijen. Schriftelijk bewijs volgens artikel 74, lid 1, Burgerlijk Wetboek (ad probationem) heeft als doel dat bij niet-nakoming van de eisen van de wetgeving of de overeenkomst, de persoon die een handeling niet overeenkomstig de desbetreffende vormvoorschriften heeft verricht, nadelige procedurele gevolgen daarvan ondervindt, aangezien zijn mogelijkheden voor bewijsverkrijging dan worden beperkt.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

In beginsel is het niemand toegestaan te weigeren te verklaren als getuige. Getuigen is zelfs een wettelijke verplichting. Die verplichting behelst drie vereisten:

  • op een bepaald tijdstip voor de rechter verschijnen;
  • getuigen;
  • een eed afleggen.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

In artikel 261 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn echter bepaalde uitzonderingen vastgesteld op de regel dat niemand mag weigeren te getuigen; ingevolge dat artikel is weigering wel toegestaan voor de echtgenoten van de partijen, hun bloedverwanten in de opgaande en de neergaande lijn, (half)broers en -zussen en aangehuwde familieleden in dezelfde lijn en van dezelfde graad, evenals hun adoptieouders of -kinderen. Het recht om te weigeren een verklaring af te leggen duurt voort na beëindiging van het huwelijk of de adoptierelatie.

In zaken die de gezinsstatus betreffen, is het niet toegestaan te weigeren een verklaring af te leggen, behalve bij echtscheiding.

Voorafgaand aan het verhoor informeert de rechter de getuige over diens recht te weigeren een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden. De redenen voor de weigering (schriftelijk ingediend of mondeling gegeven, onder verwijzing naar wettelijke redenen) worden door de rechter geverifieerd.

Een getuige kan zijn weigering een verklaring af te leggen intrekken. Als een getuige echter eenmaal bewijs heeft gegeven, kan hij het recht op weigering niet meer uitoefenen, tenzij hem niet vooraf was gewezen op dat recht.

Verder mag de getuige weigeren vragen te beantwoorden als hij met zijn antwoorden zichzelf of zijn verwanten (echtgenoten, verwanten in de opgaande en de neergaande lijn, (half)broers en -zussen en aangehuwde familieleden in dezelfde lijn en van dezelfde graad, evenals hun adoptieouders of -kinderen) zou kunnen blootstellen aan strafrechtelijke aansprakelijkheid, reputatieschade of ernstige en directe financiële schade, of als hij er een materieel bedrijfsgeheim mee zou schenden.

Volgens de heersende opvatting strekt de term "verwanten" zich niet uit tot personen die in feite als stel samenleven (samenwoning).

Een priester kan weigeren te getuigen over feiten die hem in de biecht zijn toevertrouwd.

Op bevel van de rechter is eenieder verplicht tot indiening, op de vermelde tijd en plaats, van een document dat in zijn bezit is en dat een relevant feit in de zaak bewijst, tenzij dat document vertrouwelijke informatie bevat. Alleen personen die met betrekking tot de in dat document besproken feiten zouden kunnen weigeren te getuigen of die het document in bezit hebben namens een derde die om dezelfde redenen bezwaar zou kunnen maken tegen indiening van het document, kunnen aan bovenstaande verplichting ontkomen. Weigering tot indiening van het document is in dat geval echter ook onaanvaardbaar als de persoon die het in bezit heeft of de derde daartoe gehouden zijn jegens ten minste een van de partijen of als het document is afgegeven in het belang van de partij die om de bewijsverkrijging verzoekt. Een partij kan indiening van een document evenmin weigeren als de schade waaraan die partij zich bij indiening ervan zou blootstellen bestaat in het verliezen van de zaak (artikel 248 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Als de rechter, na alle aanwezige partijen daartoe te hebben gehoord, concludeert dat een getuige ten onrechte weigert een verklaring of de eed af te leggen, legt hij hem een boete op (artikel 274 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Ongeacht deze boete kan de rechter de getuige voor de duur van ten hoogste één week in gijzeling stellen. De rechter beëindigt de gijzeling van de getuige als de getuige zijn verklaring of eed aflegt of als de zaak is beslecht voor een rechtbank waar de verklaring van die getuige werd toegelaten (artikel 276 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

De rechtbank vermijdt ambtshalve het afnemen van een verklaring van personen die niet in staat zijn waar te nemen of te laten weten wat zij waarnemen. Als de oorzaken van dat onvermogen ophouden te bestaan, kan het verbod op het afnemen van een verklaring worden opgeheven. Psychiatrische behandeling of onvermogen op zich maken een getuigenverklaring niet onbetrouwbaar (artikel 259 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

In de wet is niet bepaald boven welke leeftijd een kind wordt geacht in staat te zijn waar te nemen en te laten weten wat het waarneemt. Of een kind kan worden gehoord, hangt daarom af van zijn vermogens en mate van ontwikkeling. Met betrekking tot huwelijkszaken zijn in de wet beperkingen opgenomen voor het verhoor van minderjarigen jonger dan 13 jaar en verwanten van de partijen in neergaande lijn jonger dan 17 jaar (artikel 430 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Uit artikel 259 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de algemene regel naar voren dat niemand in dezelfde zaak als getuige én als partij kan worden gehoord. De wettelijke vertegenwoordiger van een partij kan derhalve worden gehoord bij het verhoor van de partijen. De advocaat van een partij kan weliswaar als getuige worden gehoord, maar doet dan afstand van zijn volmacht.

Ook een interveniënt kan geen getuige zijn (artikel 81 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Militair personeel en ambtenaren die niet zijn ontheven van hun geheimhoudingsplicht ten aanzien van als "gerubriceerd" of "vertrouwelijk" bestempelde informatie, zijn niet gehouden tot het afleggen van een verklaring als zij die plicht daarmee zouden schenden.

Een bemiddelaar kan geen getuige zijn voor feiten die hem ter kennis zijn gekomen in het kader van de bemiddeling, tenzij de partijen hem ontheffen van zijn geheimhoudingsplicht als bemiddelaar (artikel 2591 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Een getuige wordt gehoord door de rechter. In sommige gevallen kan de rechter het verhoor toevertrouwen aan een aangewezen rechter (artikel 235 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Als de aard van het bewijs dat niet belet, kan de behandelende rechter beslissen het verhoor te laten plaatsvinden met technische middelen waarmee verhoor op afstand mogelijk is.

De partijen hebben het recht aanwezig te zijn tijdens het verhoor van getuigen en hun vragen voor te leggen.

De getuigen kunnen worden gehoord met behulp van video- en teleconferentie (artikel 10, lid 4, Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken).

3 De waardering van het bewijs

In beginsel kan alles wat dient om voor de zaak relevante feiten vast te stellen, bewijs vormen. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat geen algemeen verbod op het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs in civiele procedures. Een analyse van de bepalingen van de Grondwet, van de diverse bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de bescherming van gerubriceerde informatie en van door Polen geratificeerde internationale verdragen sterkt echter de stelling dat het in civiele procedures onaanvaardbaar is gebruik te maken van onrechtmatig verkregen bewijs.

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

In civiele procedures is het niet toelaatbaar gebruik te maken van bewijs dat is verkregen op een manier die heeft geleid tot schending, en daarmee ontneming, van iemands rechten op vrijheid van gedachte, vrijheid van meningsuiting, intimiteit en persoonlijke vrijheid. Bewijs verkregen door middel van misleiding of een belofte bij nakoming waarvan de wet zou worden overtreden, bv. het aanbieden van geldelijk voordeel voor het aftappen van communicatie, wordt als onrechtmatig beschouwd.

Artikel 403, leden 1 en 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat een door middel van misdaad tot stand gekomen uitspraak kan worden herzien. Het verzoek bedoeld in artikel 403, leden 1 en 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is slechts mogelijk als inwilliging ervan wordt bevestigd door een definitieve veroordeling. De uitspraak moet in kracht van gewijsde zijn gegaan om ervoor te zorgen dat de gronden voor herziening blijven bestaan. Een verzoek om herziening van een uitspraak gaat vergezeld van een afschrift van die uitspraak.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Als er na bestudering van al het bewijs of bij gebrek aan bewijs nog onverklaarde feiten zijn die van belang zijn voor de zaak, kan de rechter de partijen verhoren (artikel 299 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Laatste update: 26/11/2018

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Portugal

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De bewijslast wordt in algemene zin geregeld in de artikelen 342 tot en met 348 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.Portugese burgerlijk wetboek (Código Civil).

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Ja, er bestaan regels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen.

In de volgende gevallen:

Tegen rechtsvermoedens kan tegenbewijs worden overgelegd, met uitzondering van gevallen waarin de wet zulks niet toestaat (artikel 350, lid 2, van het De link wordt in een nieuw venster geopend.burgerlijk wetboek).

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De rechter kan de bewijzen onderzoeken op basis van de mate van overtuiging en zorgvuldigheid ten aanzien van de feiten. De vrije beoordeling van bewijs door de rechter betreft geen feiten waarvoor de wet speciale formaliteiten vereist om ze te bewijzen of die slechts kunnen worden bewezen aan de hand van documenten of die volledig zijn bewezen, hetzij door documenten, hetzij door instemming of een bekentenis van de partijen (artikel 607, lid 5, van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

De rechter moet alle bewijsmateriaal in overweging nemen, ongeacht of dit afkomstig is van de partij die het zou moeten leveren, en onder voorbehoud van bepalingen die stellen dat bewijs van een feit irrelevant is als het niet door een bepaalde partij wordt overgelegd (artikel 413 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

De waarde van bewijsmiddelen varieert naargelang van hun aard (artikelen 369 tot en met 396 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.burgerlijk wetboek).

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Bewijsverkrijging hoeft niet noodzakelijkerwijs op verzoek van een van de partijen gebeuren.

In het Portugees recht geldt het beginsel van het ambtshalve onderzoek. Dat wil zeggen dat de rechter verplicht is uit eigen beweging alle executiemaatregelen uit te voeren of te gelasten die nodig zijn om de waarheid en een billijke oplossing van het geschil vast te stellen in het licht van de feiten ten aanzien waarvan de rechter het recht heeft er kennis van te nemen (artikel 411 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

De rechter bepaalt tijdens de preliminaire zitting of bij beschikking, naargelang van het geval, welke bewijsmiddelen zijn toegestaan en kunnen worden aangedragen (artikelen 591 en 593 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

In de regel worden bewijzen vergaard tijdens de definitieve behandeling (artikel 604, lid 3, van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering), maar bij wijze van uitzondering kan de rechter toestaan dat bewijzen al in een eerder stadium worden geleverd (artikel 419 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Als de rechter na de sluiting van de zitting van mening is niet voldoende te zijn geïnformeerd, kan de rechter de zitting heropenen en de personen horen die hij of zij wil horen en elke andere noodzakelijke maatregel gelasten (artikel 607, lid 1, van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

In algemene zin moet de rechter, met inachtneming van de plicht tot het behandelen van de zaken als bedoeld in artikel 6 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering, bewijs dat irrelevant is of slechts als vertragingstactiek dient, afwijzen.

In onder meer de volgende gevallen zal het verzoek tot het verkrijgen van bewijs bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk worden afgewezen:

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

De verschillende bewijsmiddelen:

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Er bestaan verschillende manieren om getuigenbewijs te verkrijgen uit hoofde van de artikelen 452, 456, 457, 466, 500, 501, 502, 503, 506, 518 en 520 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering:

De manieren om deskundigenbewijs te verkrijgen overeenkomstig de artikelen 486, 490 en 492 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering verschillen van de hierboven genoemde manieren om getuigenbewijs te verkrijgen, namelijk:

  • De deskundigen wonen de definitieve behandeling bij op verzoek van een van de partijen of van de rechter. De deskundigen van instellingen, laboratoria of officiële diensten worden vanaf hun werkplek gehoord via videoconferentie (artikel 486 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering).
  • De rechter kan, als hij of zij dat gepast acht, ambtshalve persoonlijk onderzoek verrichten naar zaken of personen, een schouwing ter plaatse uitvoeren of een reconstructie van de gebeurtenissen laten uitvoeren, met medewerking van een technicus (artikelen 490 en 492 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

De regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen zijn vastgelegd in artikel 416 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Ja, de bewijskracht wisselt naargelang van de aard van de bewijsmiddelen (zie het antwoord op vraag 1.3).

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Ja, en wel in de volgende gevallen:

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Alle personen, ongeacht of ze al dan niet partij zijn bij de zaak, zijn verplicht mee te werken aan het achterhalen van de waarheid, overeenkomstig artikel 417 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

De gevallen van verschoningsrecht worden bepaald in artikel 497 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Alle personen, ongeacht of ze al dan niet partij zijn bij de zaak, zijn verplicht mee te werken aan het achterhalen van de waarheid, overeenkomstig artikel 417 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

Wie medewerking weigert, kan een boete krijgen, onverminderd de mogelijkheid van toepassing van eventuele dwangmaatregelen (artikel 417, lid 2, van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

Bij ongerechtvaardigde afwezigheid van de getuige kan de rechter de getuige beboeten of diens verschijning gelasten in voorlopige hechtenis (artikel 508, lid 4, van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Ja, enkele getuigenissen kunnen niet worden verkregen. Namelijk:

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige is vastgelegd in de regeling voor getuigenverklaringen, zoals bedoeld in artikel 516 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

Getuigen wonen de definitieve behandeling persoonlijk of via videoconferentie bij (artikel 500 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Het horen van getuigen via technische middelen, zoals videoconferentie, is vastgelegd in artikel 502 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Ja. Bijvoorbeeld, bewijzen die zijn verkregen zonder afbreuk te doen aan de persoonlijke levenssfeer, het gezinsleven en de menselijke waardigheid, zoals is vereist op grond van artikel 490 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Ja, bewijs door bekentenis houdt de erkenning in dat de partij een feit heeft aangevoerd dat in haar nadeel is en in het voordeel van de tegenpartij, en dit wordt verkregen door de getuigenis van een partij (artikel 352 van het burgerlijk wetboek en artikel 452 van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering)

De rechter beoordeelt de verklaringen van de partijen geheel naar eigen oordeel, tenzij het een bekentenis betreft (artikel 466, lid 3, van het De link wordt in een nieuw venster geopend.wetboek van burgerlijke rechtsvordering)

4 Heeft deze lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging andere autoriteiten aangewezen die bevoegd zijn om overeenkomstig de verordening bewijs te verkrijgen met het oog op een gerechtelijke procedure in burgerlijke en handelszaken? Zo ja, in welke procedures zijn zij bevoegd bewijs te verkrijgen? Kunnen zij alleen verzoeken om bewijs te verkrijgen of kunnen zij ook bijstand verlenen bij het verkrijgen van bewijs naar aanleiding van een verzoek van een andere lidstaat? Zie ook de mededeling op grond van artikel 2, lid 1, van de verordening inzake bewijsverkrijging.

Portugal heeft geen andere autoriteiten opgegeven, aangezien de bewijsverkrijging in het kader van gerechtelijke procedures onder de bevoegdheid van de Portugese rechtbanken valt.

Toepasselijke wetgeving

De link wordt in een nieuw venster geopend.Burgerlijk wetboek

De link wordt in een nieuw venster geopend.Wetboek van burgerlijke rechtsvordering

 

Opmerking:

Het contactpunt van EJN-civiel, de rechtbanken of andere entiteiten en instanties zijn niet gebonden door de in dit informatieblad opgenomen gegevens. De interpretatie hiervan is in de jurisprudentie aan wijzigingen onderhevig. Hoewel informatiebladen geregeld worden bijgewerkt, blijft het nodig om de geldende wetgeving te raadplegen.

Laatste update: 27/11/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Roemeens) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.

Bewijsverkrijging - Roemenië

1 De bewijslast

De belangrijkste rechtsgrondslag: de artikelen 249 tot en met 365 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Codul de procedură civilă).

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

Een in de loop van de procedure aangevoerde stelling moet worden bewezen door de betrokken partij, behalve in bepaalde gevallen die uitdrukkelijk zijn vastgesteld in de wet. Een eiser moet zijn stellingen bewijzen. De bewijslast voor bezwaren van de verweerder ligt bij de verweerder. In het geval van vermoedens kan de bewijslast echter verschuiven van de partij bij wie hij anders lag, naar de tegenpartij.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Van niemand wordt verlangd datgene te bewijzen wat de rechter uit hoofde van zijn ambt moet weten.

De rechter wordt verondersteld de vigerende wetgeving in Roemenië te kennen. Daarentegen moeten wetten die niet via de staatscourant van Roemenië (Monitorul Oficial) of langs andere weg worden gepubliceerd, internationale conventies, verdragen en overeenkomsten die van toepassing zijn in Roemenië maar niet zijn opgenomen in de nationale wetgeving, evenals het internationale gewoonterecht, worden bewezen door de belanghebbende partij. Voorschriften in gerubriceerde documenten kunnen alleen worden bewezen en geraadpleegd met inachtneming van de desbetreffende wettelijke voorwaarden. De rechter kan ambtshalve rekening houden met het recht van een andere staat, mits het is aangehaald in zijn aanwezigheid. Buitenlands recht moet worden bewezen overeenkomstig de bepalingen van het De link wordt in een nieuw venster geopend.burgerlijk wetboek (Codul civil) betreffende de inhoud van buitenlands recht.

Als een feit algemeen bekend is of niet wordt betwist, kan de rechter beslissen dat het in het kader van de zaak geen bewijs behoeft. Tussen de partijen gevestigde gebruiken, gedragsregels en praktijken moeten worden bewezen door de partij die zich erop beroept. Plaatselijke wet- en regelgeving moet alleen als de rechter dat vraagt worden bewezen door de partij die zich erop beroept.

Een vermoeden is een conclusie die de wet of de rechter trekt uit een bekend feit om een onbekend feit vast te stellen. Een wettelijk vermoeden (prezumție legală) ontheft de persoon die het ten voordeel strekt van de bewijslast voor een feit dat door de wet als bewezen wordt beschouwd. Een wettelijk vermoeden kan worden weerlegd met bewijs van het tegendeel, tenzij in de wet anders is bepaald.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

Het bewijs moet toelaatbaar en relevant voor de uitkomst van de procedure zijn. Na toelating van bewijs voor bepaalde feiten beslist de rechter vrijelijk en naar eigen inzicht over de vraag of die feiten zijn aangetoond, tenzij in de wet anders is bepaald.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

De eiser moet bewijs aandragen in zijn verzoek en de verweerder moet bewijs aandragen in zijn verweer, tenzij in de wet anders is bepaald; als zij verzuimen dit te doen, kan het bewijs worden afgewezen. Als het aangevoerde bewijs niet volstaat om de zaak volledig te beslechten, beveelt de rechter de partijen het bewijs aan te vullen. De rechter kan ambtshalve de aandacht van de partijen vestigen op de noodzaak van verder bewijs en kan de verkrijging van verder bewijs gelasten, ook al zijn de partijen het daar niet mee eens.

De partijen kunnen verzoeken om overlegging van de volgende bewijzen: documenten, deskundigenrapporten, getuigenverklaringen, plaatsopneming en bezichtiging, en ondervraging van een partij als de tegenpartij een verzoek indient om die partij op te roepen als getuige. Het nieuwe wetboek van burgerlijke rechtsvordering regelt ook de overlegging van materieel bewijs; dat kan van belang zijn voor bepaalde categorieën civiele procedures (bv. echtscheidingsprocedures).

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

De rechter beoordeelt eerst of het door de partijen aangevoerde bewijs toelaatbaar is en geeft vervolgens een beschikking waarin de te bewijzen feiten, het toegelaten bewijs en de verplichtingen van de partijen ten aanzien van het leveren van bewijs worden vermeld. Voor zover mogelijk wordt het bewijs geleverd tijdens dezelfde zitting als die waarop het ontvankelijk wordt verklaard.

Voor de bewijsverkrijging gelden enkele essentiële voorschriften: het bewijs wordt verkregen in de door de rechter bepaalde volgorde; voor zover mogelijk wordt bewijs op dezelfde zitting verkregen; bewijs wordt verkregen voorafgaand aan de beoordeling van de grond van de zaak; het bewijs en tegenbewijs worden voor zover mogelijk tegelijkertijd geleverd.

Bewijs wordt verkregen in een openbare zitting voor het gerecht waar de zaak aanhangig is, tenzij in de wet anders is bepaald. Indien het bewijs om objectieve redenen alleen op een andere plaats kan worden gepresenteerd, kan het worden verkregen via rogatoire commissie door een gerecht van hetzelfde niveau, of door een gerecht van een lager niveau als er op de betrokken plaats geen gerecht van vergelijkbaar niveau is.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Bewijs kan alleen worden gebruikt als het voldoet aan bepaalde voorwaarden betreffende de rechtmatigheid (legalitate), aannemelijkheid (verosimilitate), relevantie (pertinenţă) en overtuigingskracht (concludenţă) ervan. Op het punt van rechtmatigheid geldt als voorwaarde dat het aangevoerde bewijs volgens de wet bewijs moet zijn en dat het niet door de wet mag zijn verboden. Ten aanzien van aannemelijkheid mag het vereiste bewijs niet in strijd zijn met de algemeen erkende natuurwetten. Aan de eis van relevantie wordt voldaan, als het bewijs verband houdt met het voorwerp van de procedure, d.w.z. met feiten die moeten worden aangetoond om het verzoek of het verweer van de partijen te ondersteunen. Om te kunnen worden toegelaten, moet het bewijs ook aannemelijk zijn en relevant voor de uitkomst van de procedure.

De rechter wijst een verzoek om indiening van een document af als dat document strikt persoonlijke aangelegenheden in verband met iemands waardigheid of persoonlijke levenssfeer betreft; als met indiening een geheimhoudingsplicht zou worden geschonden; of als indiening zou leiden tot een strafrechtelijke procedure tegen die partij, de echtgenoot van de partij of een of meer bloedverwanten of aangehuwde familieleden tot en met de derde graad van verwantschap.

Getuigenbewijs is niet toelaatbaar voor het bewijzen van rechtshandelingen met een waarde van meer dan 250 RON, waarvoor krachtens de wet schriftelijk bewijs is vereist. Getuigenbewijs dat in strijd is met of verder gaat dan de inhoud van een officieel document, is evenmin toelaatbaar.

Het bewijs wordt geleverd door de eiser in het verzoek of door de verweerder in het verweer. De rechter kan verzoeken om bewijs dat niet op deze manier wordt aangevoerd, of dergelijk bewijs toelaten, wanneer: de noodzaak van bewijs het gevolg is van een wijziging van de vordering; de noodzaak van bewijs ontstaat in de loop van de procedure, en de partij dat niet kan hebben voorzien; de partij de rechter ervan overtuigt dat er een gegronde reden is waarom zij het gevraagde bewijs niet binnen de toegestane termijn kon indienen; de bewijsverkrijging niet leidt tot uitstel van de procedure; alle partijen er uitdrukkelijk mee hebben ingestemd.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Een rechtshandeling of een feit kan worden bewezen met documenten, getuigen, vermoedens, een erkenning door een partij (uit eigener beweging of in antwoord op de voorgelegde vragen), een deskundigenrapport, materieel bewijs, plaatsopneming en bezichtiging of een andere bij wet toegestane vorm van bewijs.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Getuigen worden voorgesteld door de partijen, hetzij door de eiser in het verzoek of door de verweerder in het verweer. Na toelating van het getuigenbewijs roept de rechter de getuigen op voor verhoor.

Als de rechter het raadzaam acht deskundigen naar hun advies te vragen om de feiten te verduidelijken, op verzoek van de partijen of ambtshalve, wijst hij een of drie deskundigen aan en geeft hij een beschikking met een beschrijving van de aspecten waarover zij hun oordeel moeten geven en de termijn waarbinnen dat moet gebeuren. De conclusies van de deskundigen worden opgenomen in een deskundigenrapport. Onder opgave van redenen kunnen de partijen of de rechter een andere deskundige vragen om een nieuw rapport.

Wat schriftelijk bewijs betreft, kan iedere partij eensluidend gewaarmerkte afschriften indienen van de documenten die zij wil gebruiken in de loop van de procedure. De partij moet tevens de originelen bij zich hebben en die desgevraagd kunnen tonen tijdens de zitting, op straffe van terzijdelating van het betrokken document. De rechter kan de overlegging van een document dat in het bezit is van de tegenpartij bevelen indien het document gemeenschappelijk is voor de partijen in de procedure, indien de tegenpartij zelf in de loop van de procedure naar het document heeft verwezen of indien zij verplicht is het over te leggen. Als een partij een document in bezit heeft maar het niet ter zitting kan verstrekken, kunnen de partijen het document in aanwezigheid van een daartoe gedelegeerde rechter onderzoeken op de plaats waar het zich bevindt. Als een document in het bezit is van een derde partij, kan die partij als getuige worden opgeroepen en worden bevolen het document mee te nemen.

Het bewijs wordt door het bevoegde gerecht in besloten zitting verkregen. Wanneer het bewijs op een andere plaats moet worden gepresenteerd, wordt het verkregen door een gedelegeerd gerecht van hetzelfde niveau, of door een gerecht van een lager niveau als er op de betrokken plaats geen gerecht van hetzelfde niveau is. Als het bewijs daarvoor geschikt is en de partijen ermee instemmen, kan het gerecht dat het bewijs verkrijgt, afzien van het oproepen van de partijen.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Alle bewijsmethoden zijn even sterk, behalve in de gevallen die uitdrukkelijk in de wet zijn vastgesteld.

Authentieke akten (forma autentică) worden veelal aanvaard door de partijen vanwege de voordelen ervan, zoals het vermoeden van echtheid, wat inhoudt dat de partij die zich op een dergelijk document beroept, ontheven is van de bewijslast.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Rechtshandelingen met een waarde van meer dan 250 RON kunnen alleen met schriftelijk bewijs worden bewezen, al zijn er bepaalde uitzonderingen waarbij ook getuigenbewijs wordt aanvaard.

Zolang een authentieke akte niet vals wordt verklaard, vormt ze in de betrekkingen met iedere persoon afdoend bewijs van de feiten die zijn vastgesteld door de persoon die de akte overeenkomstig de wet heeft gewaarmerkt. Verklaringen die zijn afgelegd door de partijen en vastgelegd in een authentieke akte, vormen echter slechts bewijs tot het tegendeel is bewezen.

In het geval van vermoedens ter beoordeling door de rechter, kan hij zich uitsluitend op die vermoedens verlaten als deze zo zwaarwegend en sterk zijn dat het aangevoerde feit er waarschijnlijk door wordt; zulke vermoedens mogen alleen worden aanvaard als getuigenbewijs bij wet is toegestaan.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Zie het antwoord op vraag 2.11.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

In het wetboek van burgerlijke rechtsvordering is niet bepaald op welke gronden een getuige zou kunnen weigeren te getuigen, maar is slechts gespecificeerd welke personen niet als getuige kunnen worden gehoord en welke personen zijn ontheven van de plicht ter zitting te getuigen. Zie het antwoord op vraag 2.11.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

De rechter legt een getuige die niet verschijnt of die weigert te getuigen, een boete op. Als een getuige niet verschijnt na de eerste oproep, kan de rechter een bevel uitvaardigen om de getuige voor het gerecht te brengen (mandat de aducere). In dringende zaken kan de rechter een dergelijk bevel zelfs al vóór de eerste zitting uitvaardigen.

Als een persoon niet verschijnt of weigert vragen te beantwoorden, kan de rechter dat opvatten als volledige erkenning of slechts als eerste bewijs ten gunste van de partij die de getuige wilde laten oproepen.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

De volgende personen kunnen geen getuige zijn: bloedverwanten en aangehuwde familieleden tot en met de derde graad van verwantschap; echtgenoten, voormalige echtgenoten, verloofden of samenwonende partners van een partij; personen die vijandig staan tegenover of belang hebben bij een partij; personen die onbekwaam zijn verklaard (sub interdicție judecătorească), en personen die zijn veroordeeld wegens meineed. In rechtszaken over afstamming, echtscheiding en andere familierelaties kan de rechter bloedverwanten en aangehuwde familieleden verhoren, met uitzondering van die in neergaande lijn.

De volgende personen zijn ontheven van de plicht als getuige te verschijnen:

  • geestelijken, zorgverleners, apothekers, advocaten, notarissen, gerechtsdeurwaarders, bemiddelaars, verloskundigen en verplegers, en alle andere beroepsbeoefenaars die wettelijk gebonden zijn door vertrouwelijkheid of beroepsgeheim ten aanzien van feiten die hun ter kennis komen in de uitvoering van hun taken of de uitoefening van hun beroep, ook als zij niet langer als zodanig actief zijn;
  • rechters, openbare aanklagers en overheidsfunctionarissen, ook nadat zij hun taken hebben neergelegd, ten aanzien van vertrouwelijke omstandigheden die hun ter kennis komen tijdens de uitoefening van hun taken;
  • personen die door hun antwoorden zichzelf, hun verwanten, hun echtgenoot, hun voormalige echtgenoot enz. aan strafrechtelijke vervolging of publieke minachting zouden blootstellen.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De rechter roept getuigen op en bepaalt de volgorde waarin zij worden gehoord. Voorafgaand aan het verhoor wordt de identiteit van de getuige vastgesteld en wordt hem de eed afgenomen. Elke getuige moet apart worden gehoord. De getuige beantwoordt eerst vragen van de voorzitter van het gerecht en vervolgens, na toestemming van de voorzitter, vragen van de partij die hem heeft voorgesteld en van de tegenpartij. Een getuige die niet voor de rechter kan verschijnen, kan worden gehoord op de plaats waar hij zich bevindt.

Er zijn geen wettelijke bepalingen inzake beeld- en geluidsopnamen van getuigenverklaringen, maar zulke opnamen zijn toelaatbaar. Zij kunnen naderhand op verzoek van een belanghebbende partij conform de wet worden getranscribeerd.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Als de partij die een document heeft ingediend aandringt op gebruik ervan, ook al is aangevoerd dat het vals is en die stelling niet is ingetrokken, en als er een aanwijzing is betreffende de dader van de vervalsing of een medeplichtige, kan de rechter de procedure opschorten en het vermeende valse document rechtstreeks doorsturen naar de bevoegde openbare aanklager, samen met een rapport dat is opgesteld ter ondersteuning van een verzoek om de vervalsing te laten onderzoeken. Als een strafrechtelijke procedure niet kan worden ingesteld of voortgezet, wordt het onderzoek naar de vervalsing verricht door de burgerlijke rechter.

Aan de andere kant legt de rechter een boete op aan de partij die de inhoud of de ondertekening van een document of de echtheid van een beeld- of geluidsopname te kwader trouw betwist.

Bij het beoordelen van getuigenverklaringen houdt de rechter rekening met de oprechtheid van de getuigen en de omstandigheden waaronder zij kennis hebben gekregen van de feiten die aan hun verklaringen ten grondslag liggen. Als bij de rechter in de loop van de procedure het vermoeden ontstaat dat een getuige meineed heeft gepleegd of is omgekocht, stelt de rechter een rapport op en verwijst hij de zaak naar de bevoegde openbare aanklager.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Als een partij een feit erkent dat de tegenpartij heeft gebruikt als grond voor haar verzoek of verweer, geldt de erkenning als bewijs. Een erkenning ter zitting is volledig bewijs tegen de erkennende persoon en kan niet in afzonderlijke delen in aanmerking worden genomen, tenzij die delen betrekking hebben op aparte feiten zonder onderlinge samenhang. Buitengerechtelijke erkenningen kunnen vrijelijk worden beoordeeld door de rechter. Voor dit soort erkenningen gelden voorwaarden ten aanzien van de toelaatbaarheid en bewijsverkrijging die volgens het gemene recht van toepassing zijn op ander bewijs.

De rechter kan ermee instemmen elk der partijen op te roepen voor ondervraging over persoonlijke feiten indien deze relevant worden geacht voor de oplossing van de zaak.

Links

De link wordt in een nieuw venster geopend.https://www.just.ro

Laatste update: 08/09/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Slovenië

1 De bewijslast

De regelgeving voor het vergaren en aanleveren van bewijsmateriaal en de methoden voor het aanleveren van bewijzen in civiele procedures zijn neergelegd in de wet betreffende het burgerlijk procesrecht (Zakon o pravdnem postopku, ZPP).

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De algemene regel is dat partijen alle feiten moeten vermelden die aan hun vorderingen en bezwaren ten grondslag liggen en deze feiten moeten bewijzen (artikelen 7 en 212 ZPP).

Eisers moeten de feiten bewijzen die aan hun vorderingen ten grondslag liggen en verweerders moeten de feiten bewijzen die aan hun bezwaren ten grondslag liggen. Het materieel recht bepaalt welke partij een bepaald feit dient aan te voeren en te bewijzen. De gevolgen van een niet bewezen feit komen ten laste van de partij die volgens de normen van het materieel recht het feit dient te stellen en ook te bewijzen (artikelen 7 en 215 ZPP).

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

De procedure voor het vergaren van bewijs geldt voor de feiten waarop de vorderingen en bezwaren zijn gegrond, voor wetenschappelijke en beroepsregels en voor ervaringsregels. De juridische normen hoeven niet te worden bewezen aangezien de desbetreffende regel inhoudt dat de rechtbank daarvan ambtshalve (iura novit curia) op de hoogte moet zijn.

Voor feiten van algemene bekendheid is door partijen geen bewijs nodig tijdens de gerechtelijke procedure. Een rechtbank kan vereisen dat feiten van algemene bekendheid worden bewezen als zij van mening is dat een partij dit feit heeft aangevoerd met de bedoeling een vordering te staven die zij niet kan staven (artikel 3, lid 3, ZPP).

Feiten die door een partij niet worden ontkend of worden ontkend zonder opgaaf van reden, worden gezien als algemeen bekend, tenzij het doel van de ontkenning van deze feiten voortvloeit uit andere verklaringen van de partij. Een partij mag het effect van deze aanname van bekendheid ook voorkomen door te verklaren dat zij deze feiten niet erkent. Dit is echter alleen van toepassing op feiten die niet gerelateerd zijn aan de houding van deze partij of haar waarneming.

Voor feiten van algemene bekendheid is geen bewijs nodig (ZPP artikel 6, leden 1 en 6, ZPP).

De rechter neemt feiten als erkend aan zonder het waarheidsgehalte ervan te onderzoeken (artikel 214, lid 1, ZPP), tenzij hij oordeelt dat de partij dit feit heeft aangevoerd met de bedoeling een vordering te staven die zij niet kan staven (artikel 3, lid 3, ZPP).

Er zijn feiten waarvoor er vanuit juridisch oogpunt wordt verondersteld dat er geen bewijs nodig is. Er kan echter worden aangevoerd dat deze feiten niet bestaan, tenzij in de wet anders wordt bepaald (artikel 214, lid 5, ZPP).

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

Om een beslissing te nemen over de vordering van de eiser is een hoge mate van waarheid (materieel bewijs) vereist, dat wil zeggen dat de rechtbank ervan overtuigd moet zijn dat er sprake is van relevante rechtsfeiten.

Om te komen tot een rechterlijke uitspraak volstaat het in sommige gevallen dat de waarschijnlijkheid van feiten wordt aangetoond, in het bijzonder bij bepaalde tussenuitspraken die het proces niet tot een eind brengen en waarbij de rechter een voorlopige uitspraak doet over procedurele kwesties. Als de rechter een bepaalde procesregel toepast, dient de waarschijnlijkheid van de relevante rechtsfeiten te zijn aangetoond. Het is echter niet noodzakelijk dat de rechter van hun bestaan overtuigd is. In de ZPP is niet bepaald voor welke feiten het voldoende is dat de waarschijnlijkheid ervan kan worden aangetoond om een bepaalde regel te kunnen toepassen.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Conform het geldende beginsel van tegenspraak moeten de partijen doorgaans zelf verzoeken om de verkrijging van bewijs.

De rechtbank kan ook ambtshalve bewijs verkrijgen (artikel 7, lid 2, ZPP) als zij oordeelt dat de partijen voornemens zijn op ontoelaatbare wijze gebruik te maken van hun vorderingen. (artikel 3, lid 3, ZPP).

De rechtbank verkrijgt ambtshalve bewijs in geschillen tussen ouders, waarbij zij niet is gebonden aan de vordering en er zelfs bewijs kan worden verkregen als er geen vordering is ingediend. De rechtbank kan ook bewijs verkrijgen als geen van beide partijen bewijs heeft ingediend en als het noodzakelijk is om de belangen van kinderen te behartigen (artikel 408 ZPP).

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

De rechter beslist welk bewijs moet worden verkregen voor de vaststelling van doorslaggevende feiten (artikel 213, lid 2, en artikel 287 ZPP). Hij beslist op grond van het bewijs door de verzoeken van partijen te aanvaarden of te verwerpen en hij kan ook ambtshalve bepaald bewijs verkrijgen.

Als het verzoek tot bewijslevering van een partij bij rechterlijke beslissing wordt toegewezen, wordt dit bewijs vervolgens daadwerkelijk verkregen. De rechter is niet gebonden aan zijn beslissing over bewijslevering. Hij kan in de loop van het proces zijn standpunt wijzigen en bewijs verkrijgen over datgene wat hij bij een vorig verzoek heeft afgewezen en hij kan ook nieuw bewijs verkrijgen (artikel 287, lid 4, ZPP).

Doorgaans vindt de bewijsverkrijging plaats tijdens de behandeling ter zitting ten overstaan van de rechter die de einduitspraak zal doen (artikel 217, lid 1, ZPP). Als daarvoor geldige redenen zijn, kan op verzoek bewijs worden verkregen ten overstaan van een daartoe aangewezen rechter (artikel 217, lid 1, ZPP). In uitzonderlijke gevallen is het ook mogelijk om bewijs te verkrijgen nadat de zitting is voltooid, als de meervoudige kamer oordeelt dat de voltooide hoofdzitting moet worden heropend. Dit gebeurt, indien vereist, om de procedure aan te vullen of om specifieke belangrijke onderdelen te verhelderen (artikel 292 ZPP).

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

In de ZPP wordt met name bepaald dat de bewijsverkrijging uitsluitend kan worden afgewezen wanneer het bewijs niet relevant is voor de uitspraak (artikel 287 ZPP), dat wil zeggen dat het bewijs niet dienstig is voor de vaststelling van de wettelijk relevante feiten. De ZPP bevat echter geen specifieke bepalingen over mogelijkheden voor het afwijzen van ontoelaatbaar bewijs of bewijs dat slechts tegen hoge kosten of moeilijk te verkrijgen is.

Een partij moet uiterlijk op de eerste zitting alle feiten vermelden die nodig zijn voor de ondersteuning van haar verzoeken, het bewijs aanvoeren dat vereist is voor het vaststellen van de waarheid van haar verklaringen, en haar standpunt kenbaar maken over de verklaringen en het bewijs van de tegenpartij. Dit betekent dat de rechtbank geen rekening houdt met bewijs dat te laat wordt aangevoerd door een partij. Een dergelijk verzoek van de partij wordt in het algemeen afgewezen (artikel 286 ZPP). De enige uitzonderingen hebben betrekking op gevallen waarbij een partij kan bewijzen dat het voor haar niet mogelijk was bewijs aan te voeren tijdens de eerste zitting om redenen die buiten haar macht lagen of waarbij de erkenning van het bewijs naar het oordeel van de rechter de afhandeling van het geschil niet zou vertragen (artikel 286, lid 3, ZPP).

Wat betreft ontoelaatbaar bewijs en bewijs waarvan de verkrijging moeilijk haalbaar is, wordt in artikel 3, lid 3, ZPP bepaald dat de rechter verzoeken van partijen afwijst die in strijd zijn met bindende regels of met de goede zeden.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

De ZPP erkent de volgende bewijsmiddelen: plaatsopneming, documenten (akten), getuigenverhoor, deskundigenonderzoek en het horen van partijen.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Getuigen: eenieder die is opgeroepen als getuige is verplicht om te verschijnen en om getuigenis af te leggen, tenzij in de wet anders is bepaald (artikel 229, lid 1, ZPP). Getuigen worden gehoord op verzoek van een partij die moet aangeven waarover de getuige wordt gehoord en die de personalia van die getuige dient te verstrekken (artikel 236 ZPP). Getuigen worden opgeroepen voor een zitting via een bijzondere dagvaarding. Hierin worden zij gewezen op hun verplichting getuigenis af te leggen, op de gevolgen wanneer zij ongerechtvaardigd verstek laten gaan en op hun recht op kostenvergoeding (artikel 237 ZPP).

Getuigen worden op de zitting gehoord. Getuigen die vanwege hun leeftijd, ziekte of ernstige invaliditeit niet in staat zijn aan de oproeping gevolg te geven, kunnen in hun verblijfplaats worden gehoord (artikel 237, lid 2, ZPP). Elke getuige wordt afzonderlijk gehoord en niet in tegenwoordigheid van andere getuigen die later getuigenis afleggen (artikel 238, lid 1, ZPP). De rechter wijst getuigen op hun verplichting de waarheid te spreken en niets weg te laten. Hij waarschuwt ze ook voor de gevolgen van het afleggen van een valse getuigenis. De getuige verklaart eerst wat hij over de zaak weet. De voorzitter of de leden van de rechtbank en de partijen en hun vertegenwoordigers en gemachtigden stellen vervolgens vragen om de getuigenverklaring te toetsen, aan te vullen of te verhelderen. Als getuigen inconsistente verklaringen afleggen, kunnen zij hiermee worden geconfronteerd (artikel 239, lid 3, ZPP). De ZPP kent geen eedaflegging (meer) door getuigen.

De ZPP maakt geen onderscheid tussen de procedure voor het horen van gewone getuigen en getuigen-deskundigen en kent in dat opzicht geen bijzondere bepalingen. Er is geen verschil tussen de procedures voor het horen van getuigen en getuigen-deskundigen.

Documenten: hoewel de ZPP geen rangorde aanbrengt in de verschillende bewijsmiddelen, worden documenten (akten) als het betrouwbaarst beschouwd. Daarbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen authentieke akten en onderhandse akten. Authentieke akten zijn documenten die in een voorgeschreven vorm zijn afgegeven door een overheidsinstelling die handelt binnen haar bevoegdheid of documenten die in een dergelijke officiële vorm worden verstrekt door een lokale autonome overheid, een vereniging of een andere organisatie of persoon in de uitoefening van overheidsgezag dat bij wet is toegekend (artikel 224, lid 1, ZPP). Onderhandse akten zijn alle documenten die geen authentieke akten zijn. In een onderhandse akte kan een ondertekening worden gewaarmerkt door een bevoegde overheidsinstelling of een rechts- of natuurlijk persoon met overheidsgezag (bijvoorbeeld een notaris). Dergelijke gewaarmerkte zinnen of clausules in onderhandse akten hebben een maatschappelijk belang en dat deel van het document kan ook als een authentieke akte worden beschouwd. De bewijskracht van authentieke akten wordt afzonderlijk geregeld in de ZPP. Een authentieke akte bewijst de waarheid van de daarin opgenomen of vermelde feiten (artikel 224, lid 1, ZPP). Hoewel de ZPP uitgaat van de aanname dat de inhoud van een authentieke akte op waarheid berust, is het echter toegestaan om aan te voeren dat de feiten in een authentieke akte onjuist zijn weergegeven of dat een authentieke akte onjuist is opgesteld (artikel 224, lid 4, ZPP). Dat is de enige bewijsregel in de Sloveense civiele procedure.

Buitenlandse authentieke akten die zijn gelegaliseerd conform de desbetreffende voorschriften hebben dezelfde bewijskracht als Sloveense documenten, mits wederkerige regelingen gelden en tenzij bij internationaal verdrag anders is bepaald (artikel 225 ZPP).

De ZPP bevat ook regels voor het aanleveren van documenten (de verstrekking van documenten) al naar gelang het document zich bevindt bij de partij die ernaar verwijst, bij de tegenpartij, bij een overheidsinstelling of organisatie met overheidsgezag of bij een derde (natuurlijke of rechtspersoon).

Getuigen-deskundigen: de rechter verkrijgt bewijs van een getuige-deskundige wanneer technische kennis is vereist om een bepaald feit vast te stellen of te verhelderen en deze kennis niet bij de rechtbank beschikbaar is (artikel 243 ZPP). De civiele rechtbank wijst de getuige-deskundige bij afzonderlijke beslissing aan en kan partijen in de gelegenheid stellen zich vóór deze aanstelling over de zaak uit te spreken. Een getuige-deskundige kan ook worden aangesteld door de voorzittende rechter of door een daartoe speciaal aangezochte rechter als deze is gemachtigd dergelijk bewijs te verkrijgen (artikel 244 ZPP). Getuigen‑deskundigen worden doorgaans gekozen uit een bijzondere lijst van gerechtelijke getuigen-deskundigen. De taak kan ook worden toevertrouwd aan een gespecialiseerde instelling. Alleen natuurlijke personen kunnen optreden als getuige-deskundige. Getuigen-deskundigen moeten hun taken uitvoeren en hun bevindingen en oordeel geven (artikel 246, lid 1, ZPP). De rechtbank kan een boete opleggen aan een getuige-deskundige die naar behoren is opgeroepen en die zonder geldige reden niet aanwezig is, aan een getuige‑deskundige die zonder geldige reden weigert zijn taken uit te voeren, aan een getuige-deskundige die de rechter niet onmiddellijk in kennis stelt van de redenen waarom hij zijn taken niet kan uitvoeren (binnen de vastgestelde termijn) en aan een getuige-deskundige die zonder geldige reden zijn taken niet binnen de door de rechter vastgestelde termijn heeft uitgevoerd (artikel 248, lid 1, ZPP). Een getuige-deskundige kan op eigen verzoek door de rechter van zijn taak worden ontheven, maar uitsluitend in de gevallen waarin hij mag weigeren te getuigen of te antwoorden op een afzonderlijke vraag. De rechter kan een getuige-deskundige, op zijn eigen verzoek, ook om andere gerechtvaardigde redenen van zijn taak ontheffen (bijvoorbeeld een bovenmatige werkbelasting). Een vrijstelling om die reden kan ook worden aangevraagd door een gemachtigde werknemer van een instelling of organisatie waarbij de getuige-deskundige werkzaam is (artikel 246, leden 2 en 3, ZPP). Een getuige-deskundige kan worden uitgesloten om dezelfde redenen als een rechter; de enige uitzondering hierop is dat een persoon die al eerder is gehoord als getuige kan optreden als getuige-deskundige (artikel 247, lid 1, ZPP).

De werkzaamheden van een getuige-deskundige behelzen bevindingen en een oordeel. De rechter beslist ook of een getuige-deskundige zijn bevindingen en oordelen alleen mondeling op de zitting moet presenteren dan wel dat hij deze ook schriftelijk moet overleggen vóór de zitting. De rechtbank legt ook de termijn vast waarbinnen een getuige-deskundige zijn bevindingen en oordeel moet geven. Als er meerdere getuigen-deskundigen worden aangesteld, mogen zij hun bevindingen en oordelen samen geven als ze het daarover eens zijn. Als zij het niet met elkaar eens zijn, presenteert elke getuige-deskundige zijn bevindingen afzonderlijk (artikel 254 ZPP). Als er fundamentele verschillen zijn in de informatie van de getuigen-deskundigen of als de bevindingen van een of meer getuigen-deskundigen onduidelijk, onvolledig of tegenstrijdig zijn of de onderzochte omstandigheden weerspreken, en zulke onregelmatigheden niet in een nieuw verhoor van de getuigen-deskundigen worden rechtgezet, wordt opnieuw bewijs verkregen van dezelfde of een andere getuige-deskundige (artikel 254, lid 2, ZPP). Als de oordelen van een of meer getuigen-deskundigen echter tegenstrijdigheden bevatten of als hierin onregelmatigheden voorkomen of als gerede twijfel rijst over de juistheid van het gegeven oordeel, wordt het oordeel van andere getuigen-deskundigen gevraagd (artikel 254, lid 3, ZPP). Getuigen-deskundigen hebben recht op terugbetaling van hun kosten en op vergoeding van hun werkzaamheden (artikel 249, lid 1, ZPP).

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Voor bewijs geldt het beginsel dat de rechter het vrijelijk kan beoordelen. De rechter handelt op grond van zijn eigen overtuiging en besluit welke feiten hij acht te zijn bewezen, op basis van een grondige en zorgvuldige beoordeling van elk afzonderlijk onderdeel van het bewijs en van al het bewijs bij elkaar en op basis van het slagen van het proces als geheel (artikel 8 ZPP). De Sloveense civiele procedure kent daarom geen 'bewijsregels' waarbij de wetgever van tevoren in abstracto de waarde van bepaalde categorieën van bewijs aangeeft. De enige uitzondering hierop is de regel inzake de waardering van authentieke akten (zie punt 2.5).

In de praktijk wordt echter als regel toegepast dat bijvoorbeeld schriftelijk bewijs betrouwbaarder is (maar niet zwaarder weegt) dan andere bewijsmethoden, zoals verklaringen van getuigen of partijen.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

De ZPP kent geen bepalingen over de kwestie of bepaalde zaken of bewijsmiddelen verplicht zijn voor de vaststelling van het bestaan van bepaalde feiten.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Ja. Eenieder die is opgeroepen als getuige is verplicht om te verschijnen en om getuigenis af te leggen, tenzij in de wet anders is bepaald (artikel 229, lid 1, ZPP).

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Iemand kan niet als getuige worden gehoord indien hij met zijn getuigenis een ambts- of militair geheim zou schenden, tenzij het bevoegd gezag hem van die geheimhoudingsverplichting ontslaat (artikel 230 ZPP).

De rechter die de betrokken kamer voorzit, kan bij wijze van uitzondering toestaan dat een getuige die een ambts- of militair geheim onthult, wordt gehoord, indien aan de voorwaarden is voldaan om geheime informatie in gerechtelijke procedures openbaar te maken (afhankelijk van het belang van de informatie en de inhoud van de processtukken; de aard en de gevoeligheid van de gerubriceerde informatie; het belang en de ernst van de betrokken materiële rechten, en van de vraag of de openbaarmaking van de gerubriceerde informatie het functioneren van een orgaan of de nationale veiligheid in gevaar kan brengen).

Getuigen kunnen weigeren een verklaring af te leggen (artikel 231 ZPP):

  • in aangelegenheden die aan hen als gevolmachtigd vertegenwoordiger door een partij zijn toevertrouwd;
  • over feiten die de partij of iemand anders aan hen heeft bekend in hun hoedanigheid van religieuze biechtvader;
  • over feiten die zij als advocaat of dokter te weten zijn gekomen of in de uitoefening van enig ander beroep of enige andere activiteit met geheimhoudingsplicht over enig feit dat zij in de uitoefening van dat beroep of die activiteit te weten zijn gekomen.

Getuigen kunnen weigeren te antwoorden op individuele vragen als zij daarvoor goede redenen hebben. Dit is in het bijzonder het geval als de beantwoording ervan ernstige schande, aanzienlijke financiële schade of strafrechtelijke vervolging zou meebrengen, voor henzelf of voor rechtstreekse bloedverwanten in enige graad of aanverwanten tot in de derde graad. Dit is eveneens het geval als de beantwoording ernstige schande, aanzienlijke financiële schade of strafrechtelijke vervolging zou meebrengen voor hun echtgeno(o)t(e) of een aanverwant door huwelijk tot en met de tweede graad (zelfs als het huwelijk reeds ontbonden is) of voor hun voogd of pupil, of voor hun adoptieouder of geadopteerd kind (artikel 233, lid 1, ZPP).

Het risico om financiële schade te veroorzaken kan echter niet als reden worden gebruikt voor een weigering om te getuigen over rechtshandelingen waarbij een persoon als getuige aanwezig is geweest, over handelingen die zijn verricht als rechtmatige rechtsvoorganger of vertegenwoordiger van een van de partijen aangaande een geschil, over feiten die betrekking hebben op eigendomszaken in verband met familie- of huwelijksbanden, over feiten die betrekking hebben op geboorte, huwelijk of overlijden, of indien zij, overeenkomstig bijzondere voorschriften, een verzoekschrift moeten indienen of een verklaring moeten afleggen (artikel 234 ZPP). Een getuige kan ook niet weigeren om te getuigen op basis van de bescherming van een bedrijfsgeheim, als de openbaarmaking van bepaalde feiten noodzakelijk is voor het algemeen belang of voor het belang van een specifieke persoon, mits een dergelijk belang opweegt tegen de schade die wordt veroorzaakt door de openbaarmaking van het geheim (artikel 232 ZPP).

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Ja. Als een getuige die op correcte wijze is opgeroepen niet verschijnt en zijn afwezigheid niet gerechtvaardigd is of als hij de plaats waar hij gehoord zou worden, zonder toestemming heeft verlaten, kan de rechter hem onder dwang, op eigen kosten voor hem doen verschijnen en kan hij hem ook een boete opleggen van maximaal 1 300 EUR. De rechter kan een dergelijke boete ook opleggen aan een getuige die wel verschenen is, maar die nadat hij voor de gevolgen is gewaarschuwd, weigert te getuigen of bepaalde vragen weigert te beantwoorden om redenen die de rechter niet gerechtvaardigd acht. In het laatste geval kan de rechter een onwillige getuige in bewaring stellen totdat deze bereid is te getuigen of totdat deze niet langer behoeft te worden gehoord. De duur van deze bewaring is echter ten hoogste één maand (artikel 241, leden 1 en 2, ZPP).

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Een getuige is eenieder die in staat is inlichtingen te verstrekken over de te bewijzen feiten (artikel 229, lid 2, ZPP). De geschiktheid om als getuige op te treden hangt niet af van iemands handelingsbekwaamheid. Een kind of iemand die geheel of gedeeltelijk handelingsonbekwaam verklaard is, kan als getuige optreden als hij daadwerkelijk in staat is inlichtingen te verschaffen over relevante rechtsfeiten. De vraag of een getuige al dan niet in staat is te getuigen, wordt door de rechter van geval tot geval beoordeeld.

Een partij of een wettelijke vertegenwoordiger van een partij kan niet als getuige optreden, maar een gewone vertegenwoordiger (pooblaščenec) of een tussenkomende belanghebbende (stranski intervenient) kan wel als getuige optreden.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Raadpleeg het antwoord hierboven met betrekking tot het horen van getuigen.

Videoconferencing wordt geregeld conform artikel 114 bis ZPP, waarin wordt bepaald dat een rechtbank, met toestemming van de partijen, de partijen en hun vertegenwoordigers kan toestaan tijdens de hoorzitting op een andere locatie te zijn en vanaf die locatie procedurele handelingen uit te voeren indien vanuit de locatie waar de hoorzitting plaatsvindt het verzenden van geluid en videobeelden mogelijk is naar de locatie of de locaties waar de partijen en/of vertegenwoordigers zich bevinden. Dezelfde voorwaarden zijn van toepassing op de bewijsverkrijging door middel van plaatsopneming, documenten (akten), het horen van partijen, getuigen en getuigen-deskundigen.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Doorgaans mag bewijs dat op illegale wijze is verkregen (bijvoorbeeld door het illegaal afluisteren van telefoons) niet worden gebruikt in civiele procedures. In uitzonderingsgevallen staat de jurisprudentie het echter toe om dergelijk bewijs te gebruiken als er redenen zijn die dit gebruik rechtvaardigen of als het aanvoeren van bewijs van speciaal belang is voor de tenuitvoerlegging van een door de grondwet beschermd recht. In dit geval wordt, naast het feit dat enkele bewijsstukken mogelijk illegaal zijn verkregen, de doorslaggevende rol gespeeld door het feit of het bewijs dat in civiele procedures wordt geboden zou leiden tot het opnieuw schenden van mensenrechten.

Wat betreft ontoelaatbaar bewijs en bewijs waarvan de verkrijging moeilijk haalbaar is, wordt in artikel 3, lid 3, ZPP bepaald dat de rechter de verzoeken van partijen afwijst wanneer die in strijd zijn met bindende regels of met de goede zeden.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Als de verklaring deel uitmaakt van de vordering of van een verzoekschrift, geldt die verklaring niet als bewijs maar heeft zij de status van een stelling van de partij waarvoor de partij ook geschikt bewijs dient aan te dragen. Als de verklaring is opgenomen in een document dat is ingediend als bewijs voor de stelling van een partij, heeft die verklaring de status van een document (akte).

Een verklaring die een partij heeft afgelegd tijdens de hoorzitting, geldt ook als bewijs, aangezien de ZPP ook het horen van partijen als bewijs erkent (artikel 257 ZPP).

Links

De link wordt in een nieuw venster geopend.http://www.pisrs.si/Pis.web/

De link wordt in een nieuw venster geopend.https://www.uradni-list.si/

De link wordt in een nieuw venster geopend.http://www.dz-rs.si/wps/portal/Home/deloDZ/zakonodaja/preciscenaBesedilaZakonov

De link wordt in een nieuw venster geopend.http://www.sodisce.si/

Laatste update: 10/01/2020

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Slowakije

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De procedure volgens welke de rechter tijdens de terechtzitting bewijs verkrijgt, is gebaseerd op artikel 48, lid 2, van de Grondwet.

Indien passend kan een andere rechtbank worden verzocht bewijs te verkrijgen of kan buiten een zitting om bewijs worden verkregen. Als buiten een zitting om bewijs wordt verkregen, stelt de rechter de partijen in de procedure daarvan gewoonlijk vijf dagen van tevoren in kennis. De partijen in de procedure hebben het recht om bij een dergelijke bewijsverkrijging aanwezig te zijn.

De partijen moeten de bewijsmiddelen aandragen om hun stellingen te bewijzen. De rechter beslist welke aangedragen bewijsstukken hij in aanmerking neemt.

De rechter kan bij wijze van uitzondering andere dan de door de partijen aangeboden bewijsmiddelen in aanmerking nemen als dat nodig is voor een beslissing in de zaak.

De rechter kan beslissen dat verkregen bewijsmateriaal wordt aangevuld of opnieuw wordt onderzocht.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Er geldt een uitzondering op het verkrijgen van bewijsmateriaal tijdens een zitting wanneer is voldaan aan de voorwaarden voor het geven van een beslissing zonder mondelinge behandeling. Dit betekent niet dat in dergelijke gevallen geen bewijs wordt verkregen, maar dat het bewijs niet tijdens de zitting maar buiten de zitting om wordt verkregen. De bewijsverkrijging is kwalitatief vergelijkbaar met het aantonen van een stelling.

Dergelijke uitzonderingen zijn onder meer:

  • behandeling ten gronde van een zaak waarbij het gaat om een eenvoudige juridische beoordeling van de feiten;
  • de door de partijen gestelde feiten worden niet betwist en de waarde van het geschil, exclusief bijkomende kosten, is niet hoger dan 2 000 EUR;
  • op grond van de toestemming van de partijen; indien een betalingsopdracht, een beslissing bij verstek of een beslissing tot erkenning wordt gegeven, en wanneer afstand van een vordering wordt gedaan.

Verder hoeft geen zitting te worden gelast in procedures over toetsing in abstracto in consumentenzaken, wanneer een beslissing bij verstek ten gunste van een consument wordt gegeven, in antidiscriminatiegeschillen op voorwaarde dat de eiser ermee instemt, in individuele arbeidsgeschillen, en in geval van verzoeken tot het opleggen van een spoedmaatregel.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

Bij de beoordeling van het bewijs is de rechter in beginsel niet gebonden aan wetgeving over de wijze waarop hij de juistheid van een bepaald bewijsstuk moet beoordelen. Dit betekent dat het beginsel van discretionaire beoordeling van bewijsmateriaal wordt toegepast. Het komt zelden voor dat de wet aan de rechter bepaalde beperkingen oplegt als het gaat om de beoordeling van het bewijsmateriaal; zo moet de rechter alle feiten waarvoor de wet een weerlegbaar vermoeden vermeldt als bewezen feiten aanvaarden, tenzij in de procedure het tegendeel wordt bewezen (artikel 133 Burgerlijk Wetboek).

De rechter is gebonden aan beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Hij is eveneens gebonden aan de beslissing van het grondwettelijk hof over de vraag of bepaalde wetgeving in strijd is met de Grondwet, een wet of een internationaal verdrag dat bindend is voor de Slowaakse Republiek. De rechter is voorts gebonden aan de beslissingen van het grondwettelijk hof van de Slowaakse Republiek en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens die de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden raken. Bovendien is de rechter gebonden aan beslissingen van bevoegde organen dat een misdrijf, overtreding of administratief delict is gepleegd dat strafbaar is in het kader van specifieke wetgeving; de rechter is echter niet gebonden aan beslissingen met betrekking tot ter plaatse opgelegde boetes.

Daarnaast kan een rechter punten onderzoeken die binnen de beslissingsbevoegdheid van een andere instantie vallen. Indien echter de bevoegde instantie een beslissing over een dergelijk punt heeft gegeven, houdt de rechter rekening met deze beslissing en neemt hij deze op in de motivering van zijn uitspraak (eerbiediging van eerdere beslissingen).

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

De partijen in de procedure moeten het bewijs aandragen om hun stellingen te bewijzen. De rechter beslist welke aangedragen bewijsstukken hij in aanmerking neemt. De rechter kan ook ambtshalve bewijs verkrijgen in geval van bewijs dat gebaseerd is op openbare registers en lijsten, als uit deze registers en lijsten blijkt dat de door de partijen gestelde feiten niet stroken met de werkelijkheid; ander bewijs wordt niet door de rechter ambtshalve verkregen.

Daarnaast kan de rechter ambtshalve bewijs verkrijgen om vast te stellen of aan de procedurele voorwaarden is voldaan dan wel of de voorgestelde beslissing uitvoerbaar is, en ook om zich vertrouwd te maken met de betrokken buitenlandse wetgeving.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

De rechter verkrijgt bewijs tijdens de terechtzitting, tenzij is voldaan aan de voorwaarden voor het geven van een beslissing zonder dat een mondelinge behandeling plaatsvindt.

De partijen hebben het recht om opmerkingen in te dienen over verzoeken tot het leveren van bewijs en over bewijs dat is verkregen.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechter beoordeelt het bewijsmateriaal naar eigen goeddunken, bekijkt elk bewijsstuk afzonderlijk en alle bewijsstukken in relatie tot elkaar en neemt alle zaken die in de procedure aan het licht zijn gekomen, zorgvuldig in overweging. De betrouwbaarheid van elk verkregen bewijsstuk kan worden betwist, tenzij de wet anders bepaalt.

Er geldt een bepaalde beperking betreffende de discretionaire beoordeling van het bewijsmateriaal voor de rechter in hoger beroep en de rechter die beroepen over rechtsvragen behandelt, waar de rechter in hoger beroep niet is gebonden aan de feiten van de zaak zoals die door de rechter in eerste aanleg zijn vastgesteld. Dit betekent dat de rechter in hoger beroep wat betreft de feiten tot een andere conclusie kan komen. Hij kan echter niet afwijken van de beoordeling van het specifieke bewijsmateriaal dat door de rechter in eerste aanleg is verkregen. Hij kan het door de rechter in eerste aanleg verkregen bewijsmateriaal alleen anders beoordelen als hij dat bewijs opnieuw onderzoekt. Anders dan de rechter in eerste aanleg evenwel kan hij het bewijsmateriaal dat een lagere rechter per rogatoire commissie heeft verkregen, wel anders beoordelen.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Alles wat kan bijdragen tot het verduidelijken van de zaak en op rechtmatige wijze is verkregen op basis van de bewijsmiddelen, kan als bewijs dienen. Bewijsmiddelen zijn onder meer het horen van de partijen en getuigen, documenten, deskundigenrapporten, getuige-deskundigen en plaatsopnemingen. Als de wijze van bewijsverkrijging niet is voorgeschreven, wordt deze door de rechter vastgesteld.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Een getuige is een persoon die losstaat van de rechtbank en van de partijen in de procedure en die een verklaring aflegt over feiten die hij met zijn zintuigen heeft waargenomen. Alleen natuurlijke personen kunnen optreden als getuige.

Bij kwesties die onder de bevoegdheid van de burgerlijke rechter vallen, is vaak een deskundigenoordeel over de feiten nodig dat als feitelijke basis voor beslissingen over de grond van de zaak dient. Wanneer een beslissing over de grond van een zaak afhankelijk is van een beoordeling van de feiten waarvoor deskundigheid is vereist, wijst de rechter een getuige-deskundige aan. In een dergelijk geval is de rechter verplicht ook een getuige-deskundige aan te wijzen, ook al beschikt hij zelf over de deskundigheid die hem in staat stelt het onderwerp van de procedure op deskundige wijze te beoordelen. Deze kennis kan niet in de plaats treden van de objectieve vaststelling van de feiten door een partij buiten het orgaan dat erover beslist.

De belangrijkste taak van de rechter is het correct formuleren van de vragen voor de getuige-deskundige. De rechter mag de getuige-deskundige alleen vragen stellen over de feiten en moet vragen vermijden die betrekking hebben op de juridische beoordeling van het onderwerp van het deskundigenoordeel.

De rechter kan het oordeel laten toetsen door een andere getuige-deskundige, of door een wetenschappelijke of andere instelling. Een dergelijke second opinion betreft een toetsing van het eerdere oordeel. Dit wordt soms aangeduid als het "toetsingsoordeel". De rechter onderzoekt deskundigenoordelen op dezelfde wijze als het andere bewijsmateriaal.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

De rechter beoordeelt afzonderlijke bewijsstukken op betrouwbaarheid en juistheid. De rechter is niet gebonden aan wetgeving wat betreft de wijze waarop hij een bepaald bewijsstuk moet beoordelen. Dit is het beginsel van discretionaire beoordeling van bewijsmateriaal. Toch is de beoordeling door de rechter niet arbitrair; de rechter moet rekening houden met alles wat in de procedure aan het licht is gekomen. De rechter moet deze feiten eerbiedigen en moet op de juiste wijze bepalen hoe ze zich tot elkaar verhouden. Anderzijds is de rechter niet gebonden aan enige rangorde van prioriteit als het gaat om het belang en de bewijskracht van afzonderlijke bewijsstukken.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

In kwesties waarin de procedure kan beginnen zonder een vordering en in procedures inzake toestemming voor een huwelijk, vaststelling en ontkenning van ouderschap, adopteerbaarheid en adoptie, alsmede in handelsregisterzaken moet de rechter aanvullend bewijsmateriaal verkrijgen dat nodig is om de feiten vast te stellen, ook als de partijen dergelijk bewijsmateriaal niet hebben aangeboden.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Elke natuurlijke persoon die wordt opgeroepen, is verplicht om voor de rechter te verschijnen en te getuigen (artikel 126, lid 2, van de Regels voor contentieuze civiele procedures). Hij moet de waarheid vertellen en mag niets verzwijgen. De rechter wijst de getuige op de strafrechtelijke gevolgen van het afleggen van een valse getuigenverklaring en op zijn recht om te weigeren een verklaring af te leggen.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Getuigen kunnen uitsluitend weigeren een getuigenverklaring af te leggen wanneer dat belastend kan zijn voor henzelf of hun naasten. De rechter beslist of de weigering om te getuigen rechtmatig is. Een getuige kan ook weigeren een verklaring af te leggen als zijn getuigenis het biechtgeheim zou schenden of een inbreuk zou vormen op de vertrouwelijkheid van de informatie die aan hem als met pastorale zorg belaste persoon mondeling of schriftelijk is verstrekt op voorwaarde van vertrouwelijkheid.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

De rechter beslist over de rechtmatigheid van de weigering om te getuigen. Tegen de beslissing ingestelde beroepen zijn niet ontvankelijk. Als de getuige ondanks de beslissing weigert een verklaring af te leggen, kan de rechter hem een procedurele boete opleggen.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

De rechter moet de wettelijke vertegenwoordiger van een organisatie die partij is in een civiele procedure altijd horen als partij in deze procedure en niet als getuige (artikel 185 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor Contentieuze Civiele Procedures).

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Alvorens de getuigen te horen, stelt de rechter hun identiteit en hun relatie met de partijen vast. Bovendien moeten getuigen worden gewezen op het belang van de getuigenverklaring, hun rechten en plichten, de strafrechtelijke gevolgen van het afleggen van een valse verklaring, en hun recht op een getuigenvergoeding.

De rechter vraagt de getuige om op samenhangende wijze alles te beschrijven wat hij weet over het onderwerp van het verhoor. De rechter stelt de getuige vervolgens vragen die nodig zijn om de getuigenverklaring aan te vullen en te verhelderen.

Aan een getuige mogen geen tendentieuze of suggestieve vragen worden gesteld. Als aan de partijen in de procedure of de getuige-deskundigen dergelijke vragen of vragen over de juridische beoordeling van de zaak worden gesteld, verklaart de voorzitter de vragen ontoelaatbaar. De voorzitter beslist over de ontoelaatbaarheid van de vragen in een beschikking die niet wordt betekend en waartegen geen beroep kan worden ingesteld. De beschikking vormt slechts een onderdeel van het transcript van de terechtzitting.

Met toestemming van de partijen in de procedure kan de rechter een hoorzitting houden via een videoconferentie of andere communicatietechnologie.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Er wordt nogmaals op gewezen dat de rechter niet gebonden is aan wetgeving over de wijze waarop hij een bepaald bewijsstuk dient te beoordelen. Dit is het beginsel van discretionaire beoordeling van bewijsmateriaal (artikel 191 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor Contentieuze Civiele Procedures).

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

De rechter beoordeelt handelingen van de partijen en hun raadslieden en andere bij de procedure betrokken personen uitsluitend op grond van hun inhoud, en niet op basis van hoe deze personen die handelingen hebben aangeduid. Voor handelingen van de partijen geldt het beginsel van informaliteit. In beginsel hebben de partijen beslissingsvrijheid bij procedurele handelingen: ongeacht of hun getuigenverklaring schriftelijk wordt ingediend of als mondelinge verklaring in het proces-verbaal wordt opgenomen, de rechtsgevolgen zijn hetzelfde. De verklaring moet echter wel expliciet zijn geformuleerd of in zodanige bewoordingen zijn gesteld dat twijfel over de ware bedoeling ervan wordt voorkomen.

Laatste update: 22/04/2022

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Fins) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.

Bewijsverkrijging - Finland

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De eiser moet de feiten bewijzen die noodzakelijk zijn om de vordering te staven, terwijl de verweerder de last draagt om aan te tonen dat de vordering ongegrond is. Een partij die verzuimt om bewijs aan te dragen loopt het risico dat zal worden verklaard dat de feiten van zijn of haar vordering niet‑bewezen zijn.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Toegegeven feiten hoeven niet te worden bewezen. Ook algemeen bekende feiten en feiten die ambtshalve (ex officio) bekend zijn bij de rechtbank hoeven niet te worden bewezen. Uiteraard kunnen tegenbewijzen worden ingediend.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

In dit verband bevat de wet alleen een bepaling dat de rechtbank, na alle feiten zorgvuldig tegen elkaar te hebben afgewogen, moet beslissen wat als de waarheid in de zaak moet worden beschouwd. Finland past het beginsel van de "vrije evaluatie van bewijs" toe, zodat het zaak is toereikend bewijs over te leggen aan de rechtbank.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

In de praktijk moeten belanghebbende partijen zelf het bewijs verkrijgen waarop ze zich willen baseren. Volgens de wet kan de rechtbank besluiten om op eigen initiatief bewijsstukken te verzamelen. Als de zaak in kwestie vatbaar is voor buitengerechtelijke schikking, kan de rechtbank echter niet op eigen initiatief en tegen de wil van beide belanghebbende partijen verordenen dat een nieuwe getuige moet worden gehoord of dat een bepaald document moet worden ingediend.

In bepaalde zaken, zoals zaken over vaderschap, is het ook een taak van de rechtbank om ervoor te zorgen dat al het noodzakelijke bewijs wordt verzameld.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

De bewijsverkrijging vindt plaats tijdens de rechtszitting.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechtbank kan bewijsmiddelen afwijzen, bijvoorbeeld als het bewijs irrelevant is of als het desbetreffende aspect van de zaak reeds is bewezen. Een bewijsmiddel kan ook worden afgewezen als het in een te late fase wordt ingediend.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Verschillende bewijsmiddelen omvatten het horen van de belanghebbende partijen, getuigen en deskundigen, de presentatie van schriftelijk bewijs en deskundigenverklaringen, alsmede de beoordeling daarvan.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Mondelinge getuigen- en deskundigenverklaringen en schriftelijke deskundigenverklaringen worden op dezelfde wijze beoordeeld. Rechtbanken aanvaarden echter geen schriftelijke verklaringen van getuigen.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Nee. De rechtbank is vrij om het bewijs naar eigen inzicht te beoordelen.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Nee.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

De algemene regel is dat de getuige niet mag weigeren om te getuigen.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

De echteno(o)t(e), de verloofde en de directe verwanten in opgaande of neergaande lijn van een belanghebbende partij en de broers en/of zussen van de belanghebbende partij en hun echtgenoten of de adoptieouders of adoptiekinderen van een belanghebbende partij hebben het recht om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen. Daarnaast voorziet de wet in verschillende andere situaties waarin een getuige het recht of de verplichting heeft om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Een getuige die zonder rechtmatige reden weigert te getuigen kan op straffe van een boete worden verplicht om zijn of haar verplichting te vervullen. Als de getuige nog steeds weigert om te getuigen, kan de rechtbank bevelen de getuige in hechtenis te nemen totdat hij of zij ermee instemt om te getuigen.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Het is aan de rechtbank om te beslissen of bijvoorbeeld een persoon van 15 jaar of een persoon met een geestelijke stoornis als getuige kan worden gehoord.

Bepaalde groepen van personen, zoals artsen en advocaten, kunnen getuigen in zaken die betrekking hebben op hun vertrouwenspositie.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De algemene regel is dat de partij die een getuige oproept de getuige als eerste verhoort. Vervolgens heeft de andere partij het recht om de getuige een kruisverhoor af te nemen. Na het kruisverhoor kunnen de rechtbank en de belanghebbende partijen aanvullende vragen aan de getuige stellen.

Indien de rechtbank dat passend acht, kan een getuige worden gehoord via een videoverbinding of met behulp van een andere geschikte telecommunicatietechnologie waarmee een audiovisuele verbinding tussen de deelnemers aan het verhoor tot stand kan worden gebracht. Deze procedure kan bijvoorbeeld worden gebruikt als een getuige is verhinderd om persoonlijk in de rechtbank te verschijnen, als de aanwezigheid van een getuige in onredelijke kosten resulteert of als de getuige jonger dan 15 jaar is. In bepaalde situaties kan een getuige ook telefonisch worden gehoord.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

De wet voorziet niet in specifieke instructies voor dergelijke omstandigheden. De rechtbank moet naar eigen inzicht beslissen welk belang zij aan het bewijs wil hechten.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Ja. Belanghebbende partijen kunnen vrijelijk worden gehoord, en in civiele zaken kunnen ze onder ede worden verhoord ten aanzien van feiten die van bijzonder belang voor het beslechten van de zaak zijn. Een verklaring van een belanghebbende partij en een verklaring van een getuige zullen op basis van dezelfde criteria worden geëvalueerd.

Links

De link wordt in een nieuw venster geopend.Bewijsverkrijging (ministerie van Justitie, Finland)

Brochure: De link wordt in een nieuw venster geopend.Een getuigenverklaring afleggen in de rechtbank (ministerie van Justitie, Finland)

Laatste update: 10/05/2023

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Let op: de oorspronkelijke versie van deze pagina (Zweeds) is onlangs gewijzigd. Aan de vertaling in het Nederlands wordt momenteel gewerkt.
De volgende vertalingen zijn al beschikbaar: Engels

Bewijsverkrijging - Zweden

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

Het Zweedse recht is gebaseerd op de beginselen van bewijsvoering en toelaatbaarheid van bewijs. Na een gedetailleerde beoordeling van alles wat tijdens de zaak naar voren is gebracht, moet de rechtbank beslissen welke waarde aan het bewijs moet worden toegekend.

In de jurisprudentie zijn bepaalde regels inzake de toelaatbaarheid van bewijs vastgesteld, onder meer in verband met de vraag bij wie de bewijslast ligt. Een sterk vereenvoudigde weergave van een hoofdregel, waarop een groot aantal uitzonderingen bestaat, is dat eenieder die iets beweert, dat ook moet bewijzen. Als één partij het gemakkelijker heeft gevonden om bewijs voor een bepaald feit te verzamelen, wordt de bewijslast vaak bij hem of haar gelegd. Als een partij het moeilijk heeft gevonden om bewijs voor een bepaalde omstandigheid over te leggen, kan ook dit van belang zijn voor het antwoord op de vraag bij wie de bewijslast moet komen te liggen. Als iemand bijvoorbeeld de betaling van een schuld eist, moet hij of zij bewijzen dat hij of zij een vordering op de wederpartij heeft. Als de wederpartij aanvoert dat de betaling reeds is verricht, ligt de last om te bewijzen dat dit het geval is bij die partij. In gevallen van aansprakelijkheid voor schade ligt de bewijslast normaliter bij de partij die beweert schade te hebben geleden. Ook kan het gebeuren dat de bewijslast voor een bepaald feit wordt omgekeerd.

Indien het overgelegde bewijs niet stevig genoeg is, kan de rechtbank de omstandigheid in kwestie niet gebruiken als basis voor haar onderzoek. In zaken waarin de omvang van geleden schade moet worden geschat, is er een uitzondering die inhoudt dat de rechtbank, indien het niet mogelijk of bijzonder moeilijk is om bewijs voor de hoogte van de schade over te leggen, een redelijk bedrag voor de omvang van de schade kan vaststellen.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Zie het antwoord op vraag 1.1.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De vereisten voor de weging van bewijs zijn afhankelijk van het type zaak. In civielrechtelijke zaken is het normale vereiste dat het betrokken feit moet worden bevestigd. In bepaalde civielrechtelijke zaken kan een lager bewijsniveau van toepassing zijn. Een voorbeeld daarvan betreft zaken over verzekeringspolissen van consumenten, waarin het voldoende wordt geacht dat het waarschijnlijker lijkt dat de verzekerde gebeurtenis heeft plaatsgevonden dan dat deze niet heeft plaatsgevonden.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

De partijen zijn zelf verantwoordelijk voor het overleggen van bewijs. In zaken die betrekking hebben op geschillen waarover de partijen geen overeenstemming kunnen bereiken, heeft de rechtbank de mogelijkheid om bewijs te presenteren zonder dat een van de partijen daarom heeft verzocht. In zaken over voogdij of bezoekregelingen kan de rechtbank derhalve beslissen dat er aanvullend bewijs moet worden overgelegd. In civielrechtelijke zaken waarin de partijen erin slagen om tot een schikking te komen, mag de rechtbank niet uit eigen beweging nieuw bewijs in de zaak overleggen.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Het bewijs wordt tijdens de hoofdzitting behandeld.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechtbank kan het bewijs verwerpen indien wat de partij wil bewijzen niet relevant is voor de zaak. Dit geldt ook als er geen bewijs is vereist of als het bewijs duidelijk geen rechtsgevolgen zou hebben. Daarnaast zijn er regels die inhouden dat schriftelijke getuigenverklaringen alleen in bijzondere, uitzonderlijke omstandigheden mogen worden toegelaten.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

In Zweden zijn er in beginsel vijf verschillende vormen van bewijs (bewijsmiddelen). Deze zijn:

  • schriftelijk bewijs;
  • verhoor van getuigen;
  • verhoor van een partij;
  • verhoor van een deskundige;
  • inspectie.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Een getuige wordt in de regel mondeling en ten overstaan van de rechtbank gehoord. Er mag niet naar schriftelijke getuigenverklaringen worden verwezen. Met toestemming van de rechtbank mag de getuige echter aantekeningen gebruiken om zijn of haar geheugen op te frissen. De partij die de getuige heeft opgeroepen, begint met de ondervraging (“rechtstreeks verhoor”), tenzij de rechtbank anders bepaalt. Daarna krijgt de wederpartij de mogelijkheid om de getuige te ondervragen (“kruisverhoor”).

Bij het verkrijgen van bewijs van een deskundige is de hoofdregel daarentegen dat de deskundige een schriftelijke verklaring overlegt. Indien een van de partijen hierom verzoekt en het duidelijk niet irrelevant is, moet de deskundige ook mondeling tijdens de terechtzitting worden gehoord. Ook moet een mondeling verhoor plaatsvinden als het van essentieel belang is dat de deskundige rechtstreeks ten overstaan van de rechtbank wordt gehoord.

Indien pas na de hoofdzitting – bijvoorbeeld om de getuige te kunnen horen – een beslissing in de zaak zal worden genomen, moeten schriftelijke bewijsstukken en deskundigenverklaringen in principe hardop worden voorgelezen tijdens de terechtzitting om de rechtbank het materiaal in aanmerking te kunnen laten nemen in haar uitspraak. De rechtbank kan echter besluiten dat schriftelijk bewijs geacht wordt te zijn behandeld tijdens de hoofdzitting zonder dat dit bewijs hardop is voorgelezen.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

In het Zweedse recht is het beginsel van toelaatbaarheid van bewijs van toepassing. Dit houdt onder meer in dat er wettelijk geen beginselen inzake de weging van verschillend bewijs zijn vastgelegd. In plaats daarvan voert de rechtbank een onafhankelijke beoordeling uit van alles wat naar voren wordt gebracht en besluit ze vervolgens wat in de zaak als bewijs kan dienen.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Het beginsel van toelaatbaarheid van bewijs betekent dat er geen regels zijn die specificeren dat bepaalde omstandigheden bepaalde soorten bewijs vereisen om te worden bevestigd. In plaats daarvan maakt de rechtbank in het kader van haar onderzoek naar wat al dan niet is bewezen een algemene beoordeling van de omstandigheden van de zaak.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Het Zweedse recht kent een algemene plicht om te getuigen. Dit houdt voornamelijk in dat iemand die als getuige wordt opgeroepen, verplicht is om te getuigen.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Een persoon is niet verplicht om te getuigen in een zaak waarin een naast familielid partij is. Ook mag een getuige weigeren iets te zeggen over een bepaald feit indien hij of zij daardoor zou worden gedwongen te onthullen dat hij of zij een delict heeft gepleegd of een onbetamelijke handeling heeft verricht. Voorts mag een getuige in bepaalde omstandigheden weigeren om handelsgeheimen bekend te maken. In het geval van enkele categorieën beroepsgroepen, zoals personeel in de gezondheidszorg, zijn er bepaalde beperkingen op de plicht om te getuigen.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Een persoon die moet worden gehoord als getuige, ontvangt een dagvaarding om ter zitting te verschijnen op straffe van een boete. Als de getuige niet verschijnt, wordt de boete opgelegd indien hij of zij voor het niet-verschijnen geen geldig excuus heeft, zoals ziekte. Als de getuige niet verschijnt, kan de rechtbank ook beslissen dat de getuige door de politie moet worden opgehaald. In laatste instantie heeft de rechtbank de mogelijkheid om een persoon die zonder geldige reden weigert te getuigen in hechtenis te nemen wegens weigering om vragen te beantwoorden.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Indien de persoon die wordt opgeroepen om te getuigen jonger dan 15 jaar is of een verstandelijke handicap heeft, zal de rechtbank beoordelen of hij of zij kan worden gehoord als getuige, rekening houdend met de omstandigheden. Zie ook punt 2.9.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Het verhoor van een getuige wordt normaliter begonnen door de persoon die de getuige heeft opgeroepen (“rechtstreeks verhoor”). Daarna heeft de wederpartij de mogelijkheid om vragen te stellen (“kruisverhoor”). Na het kruisverhoor kunnen de persoon die de getuige heeft opgeroepen en de rechtbank aanvullende vragen stellen. De rechtbank zal vragen die duidelijk niets met de zaak te maken hebben of die anderszins verwarrend of ongepast zijn, niet toelaten.

Partijen, getuigen en anderen die worden geacht aan een terechtzitting deel te nemen, moeten dit op afstand via een videoverbinding kunnen doen indien dat niet ongepast is. De hoofdregel blijft echter dat personen die aan de zitting deelnemen persoonlijk voor de rechtbank moeten verschijnen.

Een getuige kan telefonisch worden verhoord indien dit passend is, rekening houdend met de kosten die verbonden zouden zijn aan het verschijnen van de getuige voor de rechtbank en het belang dat ermee gemoeid is om de getuige fysiek ter terechtzitting te laten getuigen.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Het beginsel van toelaatbaarheid van bewijs betekent dat het alleen in zeldzame uitzonderingsgevallen verboden is om bepaalde soorten bewijs te gebruiken. Het feit dat bewijs op ongeoorloofde wijze is verkregen vormt derhalve in beginsel geen beletsel om dat bewijs tijdens de rechtszaak te gebruiken. Wel kan dit relevant zijn als bij de weging van bewijs weinig bewijskracht aan het desbetreffende bewijs wordt toegekend.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Een partij kan niet getuigen, maar wordt in plaats daarvan onder ede verhoord, waarbij de partij strafrechtelijk aansprakelijk is voor de juistheid van de informatie die hij of zij verstrekt.

Laatste update: 05/11/2015

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Engeland en Wales

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

Voor het vervullen van de bewijslast geldt als algemene regel dat die last in burgerlijke zaken bij de partij ligt die het feit aanvoert en dat die partij dus tegenover de rechter (of de jury) moet aantonen dat het aangevoerde feit naar alle waarschijnlijkheid juist is. De bewijslast ligt bij beide partijen, behalve wanneer het aangevoerde feit zo evident is dat de eiser die last niet heeft vervuld; in dat geval kan de rechter de zaak vervolgen zonder de andere partij lastig te vallen.

In de praktijk betekent dit dat de rechtbank heeft vastgesteld dat de gebeurtenis naar alle waarschijnlijkheid inderdaad heeft plaatsgevonden. Daarbij geldt evenwel dat hoe zeldzamer het voorval, des te zwaarder de bewijslast, zoals toegelicht door Lord Hoffman in Secretary of State for the Home Department vs Rehman[1].

[1] [2001] UKHL 47.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Feiten die worden toegegeven, of feiten die evident zijn of niet relevant zijn voor de zaak, hoeven niet te worden bewezen.

In de wet zijn verschillende wettelijke vermoedens vastgesteld die door tegenbewijs omver geworpen kunnen worden. Dit zijn onder meer vermoedens betreffende de wettigheid van een kind, de geldigheid van een huwelijk, de geestelijke gezondheid van een persoon en het overlijden van iemand die is verdwenen. Weliswaar wordt het onschuldbeginsel gehanteerd, maar in een burgerlijke procedure is een strafrechtelijke veroordeling toelaatbaar als bewijs dat een partij een overtreding heeft begaan (en moet die partij derhalve aantonen dat zij onschuldig is).

Er bestaat een vermoeden van onachtzaamheid wanneer een eiser bewijst schade te hebben ondervonden vanuit een bron die onder de exclusieve controle stond van de verweerder, en dat het ongeval van het type was dat doorgaans voortkomt uit onachtzaamheid[1]. Er doet zich een soortgelijk vermoeden voor wanneer aan een persoon goederen zijn toevertrouwd en die goederen zijn vernietigd of anderszins verloren zijn gegaan. In beide gevallen staat het de verweerder vrij om tegenbewijs te leveren.

Soms wordt de bewijslast omgekeerd. Dat geldt bijvoorbeeld in discriminatiezaken onder het arbeidsrecht. Zodra een geval van kennelijke discriminatie wordt aangedragen, verschuift de bewijslast naar de andere partij; die moet nu aantonen dat er géén sprake was van discriminatie. Dit beginsel komt voort uit de Europese antidiscriminatiewetgeving en maakt nu deel uit van de Equality Act 2010.

In een aantal burgerlijke zaken, ten slotte, veelal in verband met arbo-wetgeving, speelt het beginsel van risicoaansprakelijkheid een rol. Volgens dat beginsel is de werkgever, indien het ongeval zich inderdaad heeft voorgedaan, op grond van zijn zorgplicht aansprakelijk.

[1] [2001] UKHL 47.

[2] Het beginsel van res ipsa loquitor, ofwel het geval spreekt voor zich.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

In burgerlijke zaken wordt iets geacht te zijn bewezen als het “naar alle waarschijnlijkheid” het geval is. Anders gezegd, de rechtbank zal een feit als vastgesteld beschouwen als het naar zijn oordeel waarschijnlijker is dat het zich wel dan dat het zich niet heeft voorgedaan. Zoals hierboven opgemerkt, wordt deze norm in de praktijk flexibel toegepast: om op basis van waarschijnlijkheid ernstige feiten vast te stellen, zoals bv. fraude, is overtuigender bewijs nodig, aangezien dergelijke feiten doorgaans minder aannemelijk worden geacht.

Deze toets wordt in twee specifieke gevallen aangepast. In een zaak waarin er weliswaar geen dwingende oorzaak is, maar wel sprake is van concurrerende oorzaken, kan de rechter oordelen dat de oorzaak niet is bewezen[1]. Verder ligt in een verzoek om een uitspraak na korte behandeling[2] de lat erg laag, en geeft de rechtbank een beslissing zonder dat daarvoor een volledig onderzoek of kruisverhoor nodig is.

[1] Dit verschijnsel is onderzocht in Rhesa Shipping [1985] 1WLR.

[2] Wordt in het Technology and Construction Court vaak gebruikt om een scheidsrechterlijke uitspraak tot het betalen van een geldbedrag ten uitvoer te leggen.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

In een burgerlijke procedure wordt bewijs[1] verkregen door middel van de bekendmaking van relevante stukken door de partijen en de verklaringen van getuigen en deskundigen. Het bewijs moet voor de rechter worden gebracht.

De voorschriften variëren per geval.

  • Bekendmaking

De partijen in een burgerlijke procedure zijn verplicht om bekend te maken[2], voor zover de rechtbank hun dat opdraagt, welke documenten zij bezitten of onder zich hebben, en om de andere partijen inzage te bieden in die stukken. De rechtbank zal normaal gesproken een “standaard bekendmaking” gelasten. In zo’n geval zijn de partijen ertoe verplicht zich redelijkerwijs in te spannen om te zoeken naar stukken die de zaak van een partij hetzij ondersteunen of ondermijnen, zonder dat zij zich daarvoor tot de rechtbank hoeven te wenden. Voor andere soorten bekendmaking moet een partij eerst toestemming vragen van de rechtbank. De rechtbank kan ook een bevel uitvaardigen tot het behoud van bewijs en eigendommen.

  • Getuigen (“witnesses of fact”)

Partijen hebben geen toestemming van de rechtbank nodig om ter onderbouwing van hun zaak bewijs van getuigen aan te voeren. Als een partij bewijs van een getuige wil inroepen, dan moet zij dat bewijs indienen in de vorm van een door de getuige ondertekende getuigenverklaring en die getuige oproepen om tijdens de terechtzitting mondeling te getuigen. Als een partij voorafgaand aan de terechtzitting geen getuigenverklaring of samenvatting indient, dan kan zij die getuige niet oproepen zonder toestemming van de rechtbank. Bovendien heeft de rechtbank vérstrekkende bevoegdheden wat betreft het toestaan van bewijsmateriaal. Zij kan bewijs bijvoorbeeld weigeren, ook al zou dat anders toelaatbaar zijn geweest, en het kruisverhoor van getuigen beperken.

Een partij kan de rechtbank ook vragen ermee in te stemmen dat de getuige zijn bewijs levert in een verklaring onder ede die voorafgaand aan de zitting is afgenomen door een door de rechtbank aangestelde functionaris[3].

De rol van de rechter bestaat er hoofdzakelijk in het door de partijen aangevoerde bewijs te beoordelen; de rechter zal zelf niet in een onafhankelijke hoedanigheid feiten verzamelen.

  • Getuigen-deskundigen

Een partij kan zich slechts beroepen op deskundigenbewijs[4] als de rechtbank daarvoor toestemming heeft gegeven. De rechtbank kan bepalen over welke kwesties deskundigenbewijs mag worden gegeven, alsmede de vorm waarin dat bewijs wordt gegeven en de vergoeding die de deskundige daarvoor krijgt.

Willen meerdere partijen omtrent een bepaalde kwestie deskundigenbewijs indienen, dan kan de rechtbank voorschrijven dat het bewijs door slechts één deskundige moet worden geleverd die van beide partijen gezamenlijk instructies ontvangt, en niet door een afzonderlijke deskundige per partij. De rechtbank kan dat op eigen initiatief voorschrijven, zonder instemming van de partijen.

De rechtbank zal niet op eigen initiatief de partijen gelasten deskundigenbewijs aan te voeren. De rechtbank kan echter wel zelf een deskundige aanwijzen die haar als “beoordelaar” bijstaat in verband met een specifieke kwestie. De rechtbank kan deze beoordelaar opdragen een verslag op te stellen (waarvan elke partij een afschrift ontvangt) en de terechtzitting bij te wonen teneinde de rechtbank te kunnen adviseren.

Krachtens Deel 35 van de Civil Procedures Rules (CPR, de regels voor burgerlijke rechtsvordering in Engeland en Wales) mag deskundigenbewijs door meerdere deskundigen in dezelfde discipline tegelijkertijd worden geleverd. Onder dergelijke omstandigheden zullen de partijen de deskundigen ondervragen, waarop de rechter een samenvatting geeft van het standpunt en de deskundigen vraagt of zij dat onderschrijven.

[1] Zie CPR, Deel 32

[2] Zie CPR, Deel 31

[3] Zie CPR, Deel 34.8

[4] Zie CPR, Deel 35

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

  • Bekendmaking

Na een bevel tot bekendmaking moet iedere partij aan de andere partijen een overzicht betekenen van relevante stukken die zij onder zich of in haar bezit heeft of heeft gehad. De andere partijen kunnen die stukken vervolgens inzien en er afschriften van opvragen als zij dat wensen. Voor een afschrift kunnen kosten in rekening worden gebracht.

  • Getuigen (“witnesses of fact”)

De rechtbank gelast de partijen om van iedere getuige op wiens bewijs zij zich willen beroepen, voorafgaand aan de terechtzitting een ondertekende getuigenverklaring in te dienen. Die verklaring mag de getuige zelf opstellen, maar wordt in de praktijk vaak opgesteld door de advocaat voor de partij namens welke de getuige getuigt. De getuigenverklaring moet het volledige bewijs van de getuige omvatten, zo mogelijk in de woorden van die getuige zelf.

Als een partij is opgedragen een getuigenverklaring in te dienen, maar er niet in slaagt zo’n verklaring te verkrijgen, kan zij de rechtbank vragen of zij in plaats daarvan een zg. witness summary mag indienen, die het bewijs vermeldt dat de getuige naar verwachting zal geven dan wel de zaken waarover de partij die getuige wil ondervragen.

Als de rechtbank gelast dat een getuige zijn bewijs onder ede moet leveren, dan levert die getuige zijn bewijs mondeling tegenover een door de rechtbank aangestelde functionaris. Het verhoor wordt verricht als ware het een terechtzitting, met alle gelegenheid voor kruisverhoor van de getuige, en het bewijs wordt ook op schrift gesteld.

  • Getuigen-deskundigen

Indien de rechtbank toestemming geeft voor het horen van getuigen-deskundigen, dan stellen de partijen instructies op voor die getuige-deskundige(n). Als de partijen een gezamenlijke deskundige aandragen, maar het niet over die instructies eens kunnen worden, dan mogen zij deze deskundige ieder afzonderlijk instrueren. De deskundige, die een absolute verplichting heeft jegens de rechtbank en niet jegens de partij of partijen van wie hij aanwijzingen ontvangt, stelt een schriftelijk verslag op. Vervolgens kan een partij schriftelijke vragen voorleggen aan een deskundige die door de partijen gezamenlijk of door de andere partij geïnstrueerd is. Zijn er afzonderlijke deskundigen, dan kan de rechtbank voorschrijven dat de deskundigen met elkaar in overleg treden om vast te stellen in hoeverre hun standpunten afwijken of overeenkomen. Getuigen-deskundigen mogen een vergoeding vragen voor hun diensten, die doorgaans wordt betaald door de partij of partijen van wie zij instructies ontvangen.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Wanneer een partij een verzoek doet tot het aanvoeren of verkrijgen van bewijs, zal de rechtbank voldoende reden moeten zien om aan te nemen dat het beoogde bewijs relevant en toelaatbaar is. Bij het vaststellen van de wijze waarop zij haar bevoegdheden zal uitoefenen, moet de rechtbank er ook naar streven om zaken rechtvaardig te behandelen, wat onder meer betekent dat zij onnodige onkosten moet voorkomen en zaken moet behandelen op een billijke en voortvarende wijze die bovendien in verhouding staat tot het belang, de complexiteit en de waarde van de vordering. Deze afweging kan de rechtbank doen beslissen om een verzoek af te wijzen of om op eigen initiatief een bevel uit te vaardigen (bv. dat de partijen niet elk een afzonderlijke deskundige, maar gezamenlijk één deskundige moeten aanstellen).

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Feiten kunnen worden bewezen door middel van bewijsmateriaal, door vermoedens en gevolgtrekkingen op grond van bewijs, en door de rechter wanneer die in juridische zin kennis neemt van de feiten (zie hierboven). De soorten bewijs die in een burgerlijke procedure kunnen worden ingeroepen, zijn getuigenverklaringen, documentair bewijs en reëel bewijs. Documentair bewijs kan bestaan uit stukken, computerbestanden, foto’s en audiovisuele opnamen. Reëel bewijs bestaat uit andere materiële zaken die relevant zijn voor het geschil en aan de rechtbank worden voorgelegd, zoals de producten die het voorwerp vormen van een geschil inzake de intellectuele eigendom. Ook wanneer een rechter in verband met een schouw de plaats van een ongeval of een andere relevante locatie bezoekt, geldt dat als reëel bewijs.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

In beginsel leggen getuigen hun verklaring mondeling af tijdens een terechtzitting. Zoals hierboven vermeld echter moet iedere partij ook een getuigenverklaring indienen voor iedere getuige die zij wil oproepen. Tijdens de terechtzitting wordt de getuige verzocht te bevestigen dat zijn verklaring juist en overeenkomstig de waarheid is. Vervolgens geldt die verklaring als het bewijs van die getuige ten behoeve van de partij die hem heeft opgeroepen. Is er slechts een samenvattende verklaring ingediend (de “witness summary”), dan moet de getuige die mondeling nader toelichten.

Getuigen-deskundigen verstrekken hun bewijs in de vorm van een schriftelijk verslag, tenzij de rechtbank anderszins beveelt. In dat verslag moet de deskundige zijn conclusies opnemen, alsmede de feiten en aannamen waarop die gebaseerd zijn, en de essentie van zijn aanwijzingen. De rechtbank beslist of een deskundige ook ter terechtzitting moet verschijnen om mondeling te getuigen. Een door de rechtbank benoemde beoordelaar hoeft niet mondeling te getuigen.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

De rechtbank kan in hoge mate zelf beslissen in hoeverre bepaald bewijsmateriaal geloofwaardig is en hoe zwaar het dient te wegen. Het staat een partij vrij om een buiten de rechtbank gegeven verklaring aan te voeren als bewijs van de daarin gestelde feiten (“verklaring van horen zeggen”)[1]. Dat betekent dat een partij een brief kan aanvoeren als bewijs van de inhoud daarvan, of een verklaring van een getuige over de getuigenis van een andere zegsman. Bewijs van horen zeggen legt vaak echter wel minder gewicht in de schaal dan een rechtstreekse getuigenis, zeker als die andere zegsman ook zelf had kunnen worden opgeroepen om te getuigen.

Bepaalde stukken en gegevens worden als authentiek aanvaard. Gegevens van ondernemingen en publieke instanties bijvoorbeeld worden als authentiek aanvaard, indien ze door een functionaris van die onderneming of instantie voor echt zijn verklaard. Verder gelden bepaalde soorten officiële akten (wetgeving, gemeentelijke verordeningen, bevelen, verdragen en gerechtelijke stukken) in gedrukte vorm of in een als eensluidend gewaarmerkt afschrift als authentiek, zonder dat nader bewijs vereist is.

[1]Zie Deel 33 van de CPR en de bijbehorende handleiding (Practice Direction).

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Aangezien bepaalde transacties (zoals een testament, of de verkoop van grond) schriftelijk moeten worden verricht, moeten zij ook aan de hand van documentair bewijs worden bewezen.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

In het algemeen geldt dat getuigen die in staat zijn om een getuigenis af te leggen, gedwongen kunnen worden dat te doen. Als een partij zich wil verzekeren van de aanwezigheid van een getuige ter terechtzitting, moet hij een dagvaarding opstellen waarin die getuige wordt gelast de zitting bij te wonen om te getuigen. Als de dagvaarding eenmaal door de rechtbank is uitgegeven en naar behoren is betekend, is de getuige verplicht er gevolg aan te geven tot het einde van de hoorzitting.

Indien de rechtbank gelast dat een getuigenis onder ede moet worden afgenomen, maar de getuige niet ter zitting aanwezig is of weigert om rechtmatige vragen te beantwoorden, kan de partij die de verklaring onder ede verlangt, verzoeken dat de getuige wordt gelast alsnog de zitting bij te wonen of vragen te beantwoorden.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

De algemene regel dat een getuige kan worden verplicht een getuigenis af te leggen, is niet van toepassing op de Britse koningin, buitenlandse staatshoofden en leden van hun huishouden, buitenlandse diplomaten en consulaire functionarissen, vertegenwoordigers van bepaalde internationale organisaties, en rechters en juryleden (voor zover het de werkzaamheden betreft die zij in die hoedanigheden verrichten). In een burgerlijke procedure kunnen de echtgenoten of familieleden van de partijen worden gedwongen een getuigenis af te leggen.

Evenwel mogen getuigen die normaal gesproken kunnen worden gedwongen om een getuigenis af te leggen, op grond van het verschoningsrecht weigeren inzage te verlenen in bepaalde stukken en bepaalde vragen te beantwoorden. De voornaamste soorten verschoningsrecht zijn het professioneel verschoningsrecht (dat van toepassing is op communicatie in verband met het verstrekken van of verzoeken om juridisch advies of het verkrijgen van bewijs in een rechtszaak), het verschoningsrecht “without prejudice” (dat van toepassing is op de communicatie tussen partijen in het kader van een oprechte poging om tot een compromis te komen, zoals een schikkingsaanbod) en het recht niet mee te werken aan de eigen veroordeling (wat betekent dat een getuige niet mag worden gedwongen te getuigen wanneer er een reëel gevaar bestaat dat die getuige of zijn/haar echtgeno(o)t(e) daardoor in het Verenigd Koninkrijk strafrechtelijk zou worden aangeklaagd of beboet). Getuigen kunnen afstand doen van hun verschoningsrecht.

Bewijs mag ook geheim worden gehouden als het verstrekken ervan in strijd zou zijn met het openbaar belang. Bewijs dat geheim mag worden gehouden is onder meer bewijsmateriaal dat verband houdt met de nationale veiligheid, diplomatieke betrekkingen, het functioneren van de centrale overheid, het welzijn van kinderen, onderzoek naar misdaad en de bescherming van informanten. Bovendien hoeven journalisten hun bronnen niet bekend te maken, tenzij die bekendmaking noodzakelijk zou zijn in het belang van de rechtspleging of de nationale veiligheid of tenzij daarmee ordeverstoringen of criminaliteit kunnen worden voorkomen.

Bankfunctionarissen kunnen niet worden gedwongen om bankrekeninggegevens vrij te geven of verklaringen te doen omtrent de inhoud daarvan, tenzij de rechtbank bijzondere redenen heeft om zulks te gelasten. De rechtbank kan echter wel afdwingen dat een persoon inzage krijgt in transacties op een rekening of afschriften daarvan ontvangt.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Een getuige die, na als getuige te zijn gedagvaard, niet ter zitting verschijnt of weigert om een getuigenis af te leggen, kan worden veroordeeld wegens minachting van de rechtbank en een vrijheidsstraf worden opgelegd (wanneer het een procedure in het High Court betreft) of een boete worden opgelegd (in een County Court-procedure).

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Iedere volwassene kan getuigen in een burgerlijke procedure, behalve wanneer hij, bijvoorbeeld als gevolg van een geestelijke stoornis, de aard van de eed die hij als getuige moet afleggen niet zou begrijpen of geen rationele getuigenis zou kunnen afleggen. Wanneer een minderjarige getuige de aard van de eed niet begrijpt, kan zijn getuigenis toch toelaatbaar zijn, maar uitsluitend als die minderjarige naar het oordeel van de rechtbank wel begrijpt dat hij de waarheid moet spreken en “voldoende begrip heeft om het verhoor te rechtvaardigen”.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De rol van de rechter en de partijen

Van oudsher worden getuigen ter terechtzitting gehoord aan de hand van niet-leidende vragen door de raadsman van de partij die hen heeft opgeroepen. Ook een getuigenverklaring geldt nu echter als een dergelijke getuigenis, tenzij de rechtbank anderszins bepaalt. Vervolgens kan de getuige worden verhoord door de raadsman voor de wederpartij, die daarbij leidende vragen mag stellen. Ook getuigen-deskundigen die ter terechtzitting mondeling getuigenis afleggen, kunnen aan een kruisverhoor worden onderworpen, maar een door de rechtbank benoemde beoordelaar niet. De rechter kan zelf ook vragen stellen aan de getuigen, veelal om duidelijkheid te verkrijgen over hun reeds gegeven antwoorden op de vragen van een raadsman.

Bewijs via een videoverbinding

Bewijs mag uitsluitend via een videoverbinding worden verstrekt, als de rechter daarmee instemt. Bij de overweging of deze wijze van bewijsvoering kan worden toegestaan, zal de rechter rekening houden met het gemak dat een videoverbinding met zich meebrengt (vooral als een getuige in slechte gezondheid is of in het buitenland verblijft), met de kosten van de videoverbinding of de kostenbesparing die het gebruik ervan oplevert en met de gevolgen voor de eerlijkheid van de procedure (waaronder de beperktere mate waarin de rechter de getuigen kan controleren en beoordelen).

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Als via de post of een telecommunicatiesysteem verzonden communicatie (zoals telefoongesprekken, faxberichten en e-mails) op onrechtmatige wijze zijn onderschept, kan de inhoud van die communicatie niet als bewijs dienen in een gerechtelijke procedure. Voor het overige is bewijs over het algemeen toelaatbaar, zelfs als het niet op gepaste wijze is verkregen. De rechter is evenwel bevoegd bewijsmateriaal uit te sluiten dat anders wel toelaatbaar zou zijn. De rechter zal daarbij een afweging maken tussen het belang van het bewijsmateriaal en de ernst van de onbehoorlijke verkrijging daarvan. Als de omstandigheden het uitsluiten van bewijs niet rechtvaardigen, kan de rechter de partij die onbehoorlijk heeft gehandeld alsnog op een andere wijze bestraffen, bijvoorbeeld door haar te veroordelen in de kosten.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Een memorie (ofwel het officiële document waarin een partij haar zaak uiteenzet) kan als bewijs dienen in een tussentijdse zitting, maar niet ter terechtzitting.

Een getuigenverklaring van een partij bij de procedure is als bewijs in dezelfde mate toelaatbaar als een verklaring van een bron die geen partij is.

Links

De link wordt in een nieuw venster geopend.Ministry of Justice

De link wordt in een nieuw venster geopend.Civil Procedure Rules

Laatste update: 08/09/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Noord-Ierland

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

In algemene zin ligt de bewijslast bij de partij die zich op een bepaald feit wil beroepen. De verzoeker (in Noord-Ierland de “plaintiff”, ofwel “eiser”) moet de feiten die aanleiding zijn tot zijn vordering bewijzen, terwijl de verweerder de feiten moet bewijzen waarop hij zich in zijn verweer wil beroepen.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Er kunnen feiten zijn die op grond van de wet of van een reeds bestaande overeenkomst tussen de partijen niet bewezen hoeven te worden. Bovendien kan de rechtbank bepaalde feiten, bijvoorbeeld feiten die algemeen bekend zijn, bewezen achten door ze onder “judicial notice” te aanvaarden. Sommige vermoedens kunnen bijvoorbeeld afdoend bewezen worden geacht als zij door de wet worden bevestigd, terwijl andere weerlegbaar zijn, bijvoorbeeld het vermoeden dat een persoon gezond is van geest.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De rechtbank moet overtuigd zijn van een feit op grond van de “mate van waarschijnlijkheid”, d.w.z. dat de kans dat het waar is ten minste 51 % bedraagt, en de kans dat het niet waar is hoogstens 49 %. Als een feit eenmaal op grond van de mate van waarschijnlijkheid bewezen wordt geacht, geldt het als een vaststaand feit.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Als algemene regel geldt dat de rechter, behalve onder specifieke omstandigheden, niet mag eisen dat een getuige de zitting bijwoont, maar hij kan wel een getuige oproepen en een reeds opgeroepen getuige opnieuw oproepen. Krachtens de regels voor gerechtelijke procedures in Noord-Ierland kan de rechter naar eigen inzicht een persoon gelasten de procedure bij te wonen en stukken over te leggen.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Als een partij, veelal via haar advocaat, toestemming krijgt om een bepaalde getuige op te roepen, wordt die getuige eerst ondervraagd door de eigen advocaat van die partij (die getuigenis wordt “evidence-in-chief” genoemd) en vervolgens door de advocaat van de andere partij. Ook de rechter kan de getuige vragen stellen, en hij zal vervolgens de advocaten uitnodigen om, als zij dat willen, nader in te gaan op zaken die uit die vragen naar voren komen.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld als de getuige een zitting in privé zou bijwonen, kan de getuige alleen met toestemming van de rechtbank formeel worden opgeroepen. In alle overige gevallen is het niet aan de rechter om te bepalen welke getuigen worden opgeroepen, al kan hij wel kosten in rekening brengen bij een partij die overbodige getuigen heeft opgeroepen.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Het belangrijkste bewijsmiddel is het mondelinge getuigenbewijs. Een schriftelijke getuigenverklaring, zoals het verslag van een deskundige, en documentair bewijs, zoals een (land)kaart, kunnen ook worden gebruikt.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

De belangrijkste methode is mondelinge bewijsvoering via de partijen en hun getuigen. Bewijs van een getuige-deskundige (zoals een arts of technicus) kan, met instemming, worden ontleend aan diens schriftelijke verslag. De getuige kan vervolgens worden ondervraagd over specifieke punten. Onder de regels voor procesvoering in Noord-Ierland mogen maximaal twee medisch deskundigen en één andere deskundige getuigenbewijs leveren, tenzij de rechtbank toestemming geeft om meer deskundigen op te roepen.

Ook (land)kaarten of stukken kunnen als bewijsmateriaal dienen; in dat geval moet hun authenticiteit wel naar tevredenheid van de rechtbank worden aangetoond. Bovendien kan de rechter beslissen om zelf een bepaalde locatie te bezoeken of een voorwerp te bestuderen als dat volgens hem kan bijdragen aan de bewijsvoering.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

De rechtbank bepaalt altijd zelf hoeveel waarde er aan een bepaald bewijsstuk moet worden gehecht.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Als vermoeden geldt dat feiten mondeling in een openbare terechtzitting bewezen zullen worden.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Een wilsbekwame getuige die is opgeroepen om een verklaring af te leggen, is verplicht op de zitting te verschijnen; doet hij dat niet, dan geldt dat als minachting van de rechtbank.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Een partij kan zich beroepen op het verschoningsrecht op grond van het bestaan van het wettelijke beroepsgeheim; wanneer hij daarmee tegen zichzelf of zijn echtgeno(o)t(e) zou getuigen; in het publieke belang of ten behoeve van een goede rechtsbedeling. Er zijn ook andere, bij wet geborgde vormen van verschoningsrecht, zoals diplomatieke immuniteit. Verder bestaat er een discretionair verschoningsrecht, bijvoorbeeld in verband met informatie die vertrouwelijk is verstrekt.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Ja. Een getuige die verzuimt te verschijnen nadat hij naar behoren is gedagvaard om te getuigen, maakt zich schuldig aan minachting van de rechtbank. In zo’n geval kan de rechter hem een boete of vrijheidsstraf opleggen, en bevelen dat hij de minachting ongedaan maakt door alsnog te verschijnen en een getuigenverklaring af te leggen.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Het algemene criterium voor het afleggen van een getuigenis, is geestelijk vermogen. Een persoon wordt geacht in staat te zijn om een getuigenis af te leggen, tenzij hij vanwege minderjarigheid of bijvoorbeeld krankzinnigheid niet begrijpt welke verplichting de eed met zich meebrengt, of tenzij hij de zaak als rechter in behandeling heeft of zich kan beroepen op het verschoningsrecht.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De rol van de partijen is om, doorgaans via een advocaat (hoewel zij ook zichzelf mogen vertegenwoordigen), zodanig bewijs aan te voeren dat de rechtbank hun standpunt het meest waarschijnlijk acht. De rechter treedt daarbij op als opperscheidsman, om te waarborgen dat de ondervraging van de getuigen eerlijk en rechtmatig verloopt en relevant is voor de voorliggende kwestie. De rechter kan de getuigen ook zelf ondervragen, en zal de advocaten van de partijen vervolgens de gelegenheid bieden om nader in te gaan datgene wat uit de antwoorden op zijn vragen naar boven komt.

Momenteel wordt in beperkte mate, in bijvoorbeeld het High Court in Belfast, gebruikgemaakt van videoverbindingen of Skype wanneer het voor een deskundige lastig is om vanuit een ander rechtsgebied naar de rechtbank te reizen.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

De rechtbank heeft geen algemene discretionaire bevoegdheid om bewijsmateriaal dat op oneerlijke wijze is verkregen, uit te sluiten. Bewijsmateriaal mag enkel worden uitgesloten op grond van een wettelijke bevoegdheid daartoe of wanneer het wordt geschrapt vanwege zijn scandaleuze aard of misbruik van rechtsmiddelen.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Ja, een partij mag ook namens zichzelf een getuigenverklaring afleggen.

Links

De link wordt in een nieuw venster geopend.Northern Ireland Courts and Tribunals Service

Laatste update: 09/09/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Schotland

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De norm voor bewijs in burgerlijke zaken in Schotland is de mate van waarschijnlijkheid. De bewijslast ligt bij de partij die om een beslissing in haar voordeel verzoekt bij de rechtbank. Te dien einde moet die partij voldoende bewijs aanvoeren ter onderbouwing van haar standpunt. Indien het bewijs omtrent een specifieke kwestie de argumenten van beide partijen in evenwicht houdt, is het goed mogelijk dat de partij die dat bewijs ter onderbouwing van haar standpunt heeft aangevoerd, alsnog in het ongelijk wordt gesteld.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Onder bepaalde omstandigheden hoeft een partij bij wie de bewijslast omtrent een bepaalde kwestie ligt, desalniettemin geen of niet al het rechtstreekse bewijs aan te leveren ter ondersteuning van haar standpunt. Dit is het geval in de vier onderstaande situaties:

i) wanneer er een vermoeden bestaat ten gunste van een partij;

ii) wanneer de kwestie is aanvaard onder “judicial notice”, d.w.z. dat de juistheid van het aangevoerde onmiddellijk kan worden gestaafd aan de hand van bronnen van onbetwiste autoriteit;

iii) wanneer een kwestie tussen de partijen geldt als res judicata, d.w.z. een zaak waarover reeds bij een eerdere gelegenheid een rechterlijke beslissing is gegeven;

iv) wanneer het aangevoerde vanaf het begin formeel door de wederpartij wordt bevestigd.

Er worden drie algemene categorieën van vermoedens onderscheiden,

te weten:

  1. onweerlegbare wettelijke vermoedens – dit zijn vaste wettelijke beginselen die niet “weerlegd” of betwist kunnen worden op grond van tegenbewijs;
  2. weerlegbare wettelijke vermoedens – tegen deze vermoedens kan bewijs worden ingebracht waaruit blijkt dat het in het betreffende geval niet veilig is om louter op grond van een bepaald feit tot een bepaalde conclusie te komen. Die conclusie ligt desalniettemin voor de hand wanneer het tegenbewijs uitblijft;
  3. weerlegbare feitelijke vermoedens – deze komen voort uit feiten omtrent bepaalde kwesties op grond van algemene menselijke ervaring. Wat betreft een weerlegbaar feitelijk vermoeden betekent Feit A gewoonlijk Feit B, maar zal de rechtbank tegenbewijs toelaten omdat dit niet altijd het geval is.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

Er zijn geen wettelijke voorschriften ten aanzien van het “gewicht” dat aan een bepaald bewijsmiddel moet worden toegekend; dit is een zaak voor de rechter en de jury. De partij op wie de bewijslast omtrent een bepaalde kwestie rust, moet de rechtbank ervan overtuigen dat haar versie van de feiten waarschijnlijker is dan die van de wederpartij.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Een rechter kan in een zaak niet eigener beweging onderzoek verrichten of getuigen oproepen of in privé ondervragen. Wanneer een zaak bewezen moet worden, zal de rechter de partijen ondervragen over het bewijsmateriaal dat zij hebben aangevoerd en vervolgens een beslissing geven in de zaak.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

In het algemeen kunnen partijen, zodra zij hun schriftelijke pleidooi hebben afgerond, de rechtbank verzoeken om een zitting voor het verkrijgen van bewijs. Tijdens die zitting leggen de partijen aan de rechter het bewijs voor dat zij ter onderbouwing van hun zaak willen aanvoeren.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

In gevallen waarin een bepaald bewijsmiddel naar het oordeel van de rechtbank niet-toelaatbaar is.

Bewijs is pas toelaatbaar als het aan twee eisen voldoet: het moet ter zake doen en het moet voldoen aan de dwingende rechtsregels voor bewijsvoering.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

In een procedure ten gronde kan bewijs worden aangevoerd in drie soorten hoorzittingen: een “proof”, een “proof before answer” en een “jury trial”. Een “proof before answer” is een zitting (“proof”) waarin de rechtbank het nodig acht het bewijs van beide partijen te horen alvorens zich uit te spreken over eventuele rechtsvragen die met het oog op een definitieve beslissing beantwoord moeten worden. Bewijs wordt vrijwel altijd verkregen in een “proof” of een “proof before answer”, en slechts in zeer zeldzame gevallen via juryrechtspraak. Juryrechtspraak is uitsluitend mogelijk in het Court of Session voor specifieke soorten vorderingen, en in het gespecialiseerde Sheriff Personal Injury Court.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Bewijs kan normaal gesproken op drie manieren worden verkregen: als mondeling bewijs, als reëel bewijs en als documentair bewijs van een getuige.

Mondeling bewijs omvat ook de categorie “bewijs van horen zeggen”, waarbij een getuige simpelweg weergeeft wat een ander heeft gezien of gehoord. De gangbare praktijk is om getuigen voor zover dat mogelijk is ter zitting aanwezig te laten zijn, zodat zij door beide partijen of hun raadslieden verhoord kunnen worden.

Reëel bewijs is een tastbaar en fysiek bewijsstuk, dat als “productie” moet worden ingediend. Zo'n bewijsstuk is doorgaans pas toelaatbaar als het door ten minste één getuige wordt besproken.

Documentair bewijs kan bestaan uit schriftelijk of gedrukt materiaal, of uit materiaal dat op een andere betrouwbare wijze is vastgelegd, bijvoorbeeld op band, video, cd of elektronisch, en moet eveneens als productie worden ingediend. Getuigen-deskundigen moeten normaal gesproken ter zitting aanwezig zijn om te getuigen, bv. om de juistheid van een als productie ingediend verslag te bevestigen.

Schriftelijk bewijs zoals een beëdigde verklaring wordt regelmatig toegelaten en aanvaard als bewijs in burgerlijke procedures. Getuigen-deskundigen zijn doorgaans ter zitting aanwezig om hun mening te geven als bewijs in de procedure. In veel gevallen zal de deskundig zijn opgeroepen om de juistheid van een als productie ingediend verslag te bevestigen.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Als algemene regel geldt dat in een zaak het beste bewijs moet worden geleverd. In Schotland wordt veel waarde gehecht aan het mondelinge bewijs van een getuige, meer dan aan andere vormen van bewijs, aangezien de getuige de rechtbank uit de eerste hand verslag kan doen van wat hij heeft gezien of gehoord.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

In bepaalde omstandigheden wordt schriftelijk bewijs vereist. Dit geldt bijvoorbeeld bij het opstellen van een contract met betrekking tot grond, of voor een trust waarbij een persoon verklaart enige trustee te zijn ten aanzien van zijn eigen vermogen dan wel door hem verworven vermogen, of bij het opmaken van een testament, een testamentaire beschikking met betrekking tot een trust of een codicil.

Wanneer documentair bewijs wordt ingeroepen, moet het originele stuk worden overgelegd, tenzij de partijen instemmen met een afschrift van het origineel of met een door de persoon die het afschrift heeft gemaakt voor echt gewaarmerkt afschrift.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Over het algemeen moet iedere getuige die is opgeroepen om een verklaring af te leggen, aan die oproep gehoor geven.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

In gevallen waarin een getuige op grond van het verschoningsrecht kan weigeren vragen te beantwoorden, bv. ten aanzien van de communicatie tussen een raadsman en zijn cliënt. Het Schotse recht kent ook als algemene regel dat een persoon niet kan worden gedwongen tegen zichzelf te getuigen. Verder heeft een getuige het recht om te weigeren een vraag te beantwoorden als een waarheidsgetrouw antwoord tot een misdaad zou kunnen leiden of een bekentenis van overspel zou betekenen, terwijl een niet-waarheidsgetrouw antwoord hem zou kunnen blootstellen aan een aanklacht van meineed.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Als een persoon weigert te getuigen, kan hij worden gedwongen dat alsnog te doen op straffe van een aanklacht wegens minachting van de rechtbank. Ook is het in zo’n geval mogelijk om een eerder door die persoon afgegeven verklaring in te dienen als bewijs.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Nee. Met de Vulnerable Witnesses (Scotland) Act 2004 is de zg. competentietoets voor getuigen in strafrechtelijke en burgerlijke procedures komen te vervallen. Dit betekent dat bewijs niet ontoelaatbaar meer kan zijn, louter omdat een getuige niet begrijpt wat het betekent om naar waarheid te moeten getuigen of wat het verschil is tussen de waarheid en een leugen. Het is aan de jury of de rechter om, in het licht van al hetgeen als bewijs in de zaak is aangevoerd, te beslissen of de getuigenis betrouwbaar en geloofwaardig is.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De rechter heeft als taak om te waarborgen dat een getuige bij het afleggen van zijn getuigenis op eerlijke wijze door de partijen wordt ondervraagd. De rechter moet bovendien onpartijdig optreden. Hij kan ook vragen stellen, bijvoorbeeld om een aspect op te helderen waarover nog onduidelijkheid bestaat, of om andere potentieel relevante punten te kunnen onderzoeken. De partijen hebben als taak hun respectieve getuigen te ondervragen, die vervolgens ieder door de wederpartij ondervraagd kunnen worden.

Krachtens de Vulnerable Witnesses (Scotland) Act 2004 kunnen kwetsbare getuigen (zoals in die wet gedefinieerd) een beroep doen op speciale maatregelen (zoals een live tv-verbinding, een scherm, een persoon die hen ondersteunt) ter assistentie bij het afleggen van een getuigenis. In bepaalde procedures uit hoofde van de Children (Scotland) Act 1995 kan een getuige zijn getuigenis ook via een live tv-verbinding afleggen.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Het staat de rechtbank vrij om onbehoorlijk verkregen bewijs niet toe te laten, zolang het hoofddoel, nl. een eerlijke rechtsbedeling, daarmee gediend is.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Als een partij bij een burgerlijke zaak zelf getuigt, zal de rechtbank die getuigenis in aanmerking nemen naast eventueel ander bewijs dat haar is voorgelegd, en op grond van het geheel een beslissing geven.

Laatste update: 09/09/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.

Bewijsverkrijging - Gibraltar

1 De bewijslast

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

In algemene zin ligt de bewijslast ten aanzien van een feit bij de partij die dat feit wil aanvoeren om haar zaak te bepleiten. De eiser draagt derhalve de bewijslast ten aanzien van de feiten die moeten worden aangetoond om de vordering te onderbouwen, terwijl het over het algemeen aan de verweerder is om tegenbewijs te leveren.

Als er omtrent een feit twijfel blijft bestaan, heeft de partij die dat feit had moeten aantonen zich niet van haar bewijslast gekweten en zal de rechtbank dat feit onbewezen achten. De rechter heeft evenwel de plicht om belangrijke feitelijke kwesties op te helderen en kan alleen in uitzonderlijke gevallen beslissen dat een partij zich niet van haar bewijslast heeft gekweten.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Als een feit is toegegeven, hoeft het niet meer te worden bewezen. Een rechter kan ook, met een beroep op zijn algemene levenskennis, kennis nemen van algemeen bekende of duidelijk vaststaande feiten; in dat geval hoeven die feiten niet bewezen te worden.

In de wet zijn verschillende vermoedens vastgesteld die door tegenbewijs omver geworpen kunnen worden. Dit zijn onder meer vermoedens betreffende de wettigheid van een kind, de geldigheid van een huwelijk, de geestelijke gezondheid van een persoon en het overlijden van iemand die is verdwenen. Weliswaar wordt het onschuldbeginsel gehanteerd, maar in een burgerlijke procedure is een strafrechtelijke veroordeling toelaatbaar als bewijs dat een partij een overtreding heeft begaan (en moet die partij derhalve aantonen dat zij onschuldig is).

Er bestaat een vermoeden van onachtzaamheid wanneer een eiser bewijst dat hij schade heeft ondervonden vanuit een bron die onder de exclusieve controle stond van de verweerder, en dat het ongeval van het type was dat doorgaans voortkomt uit onachtzaamheid[1]. Er doet zich een soortgelijk vermoeden voor wanneer aan een persoon goederen zijn toevertrouwd en die goederen zijn vernietigd of anderszins verloren zijn gegaan.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De norm voor bewijs in burgerlijke zaken is de “mate van waarschijnlijkheid”. Anders gezegd, de rechtbank zal een feit als vastgesteld beschouwen als het naar zijn oordeel waarschijnlijker is dat het zich wel dan dat het zich niet heeft voorgedaan. Deze norm wordt flexibel toegepast: om op basis van waarschijnlijkheid ernstige feiten vast te stellen, zoals bv. fraude, is overtuigender bewijs nodig, aangezien dergelijke feiten doorgaans minder aannemelijk worden geacht.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

In een burgerlijke procedure wordt bewijs verkregen door middel van de bekendmaking van relevante stukken door de partijen en de verklaringen van getuigen en deskundigen.

De voorschriften variëren per geval.

  • Bekendmaking

De partijen in een burgerlijke procedure zijn verplicht om bekend te maken, voor zover de rechtbank hun dat opdraagt, welke stukken zij bezitten of onder zich hebben, en om de andere partijen inzage te bieden in die stukken. De rechtbank zal normaal gesproken een “standaard bekendmaking” gelasten. In zo'n geval zijn de partijen ertoe verplicht zich redelijkerwijs in te spannen om te zoeken naar stukken die de zaak van een partij hetzij ondersteunen of ondermijnen, zonder dat zij zich tot de rechtbank hoeven te wenden. Voor andere soorten bekendmaking moet een partij eerst toestemming vragen van de rechtbank. De rechtbank kan ook een bevel uitvaardigen tot het behoud van bewijs en eigendommen.

  • Getuigen (“witnesses of fact”)

Partijen hebben geen toestemming van de rechtbank nodig om ter onderbouwing van hun zaak bewijs van getuigen aan te voeren. Als een partij bewijs van een getuige wil inroepen, dan moet zij dat bewijs indienen in de vorm van een door de getuige ondertekende getuigenverklaring en die getuige oproepen om tijdens de terechtzitting mondeling te getuigen. Als een partij voorafgaand aan de terechtzitting geen getuigenverklaring of samenvatting indient, dan kan zij die getuige niet oproepen zonder toestemming van de rechtbank. Bovendien heeft de rechtbank verstrekkende bevoegdheden wat betreft het toelaten van bewijsmateriaal. Zij kan bewijs bijvoorbeeld weigeren, ook al zou dat anders toelaatbaar zijn geweest, en het kruisverhoor van getuigen beperken.

Een partij kan de rechtbank ook vragen ermee in te stemmen dat de getuige zijn of haar bewijs levert in een verklaring onder ede die voorafgaand aan de zitting is afgenomen door een door de rechtbank aangestelde functionaris.

De rol van de rechter bestaat er hoofdzakelijk in het door de partijen aangevoerde bewijs te beoordelen; hij zal zelf niet in een onafhankelijke hoedanigheid feiten verzamelen.

  • Getuigen-deskundigen

Een partij kan zich slechts beroepen op deskundigenbewijs als de rechtbank daarvoor toestemming heeft gegeven. De rechtbank kan bepalen over welke kwesties deskundigenbewijs mag worden gegeven, alsmede de vorm waarin dat bewijs wordt gegeven en de vergoeding die de deskundige daarvoor krijgt.

Willen meerdere partijen omtrent een bepaalde kwestie deskundigenbewijs indienen, dan kan de rechtbank voorschrijven dat het bewijs door slechts één deskundige moet worden geleverd die van beide partijen gezamenlijk instructies ontvangt, en niet door een afzonderlijke deskundige per partij. De rechtbank kan dat op eigen initiatief voorschrijven, zonder instemming van de partijen.

De rechtbank zal niet op eigen initiatief de partijen gelasten deskundigenbewijs aan te voeren. De rechtbank kan echter wel zelf een deskundige benoemen die haar als “beoordelaar” bijstaat in verband meteen specifieke kwestie. De rechtbank kan deze beoordelaar opdragen een verslag op te stellen (waarvan elke partij een exemplaar ontvangt) en de terechtzitting bij te wonen teneinde de rechtbank te kunnen adviseren.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

  • Bekendmaking

Na een bevel tot bekendmaking moet iedere partij aan de andere partijen een overzicht betekenen van relevante stukken die zij onder zich of in haar bezit heeft of heeft gehad. De andere partijen kunnen die stukken vervolgens inzien en er afschriften van opvragen als zij dat wensen. Voor een afschrift kunnen kosten in rekening worden gebracht.

  • Getuigen (“witnesses of fact”)

De rechtbank gelast de partijen om van iedere getuige op wiens bewijs zij zich willen beroepen, voorafgaand aan de terechtzitting een ondertekende getuigenverklaring in te dienen. Die verklaring mag de getuige zelf opstellen, maar wordt in de praktijk vaak opgesteld door de advocaat voor de partij namens welke de getuige getuigt. De getuigenverklaring moet het volledige bewijs omvatten, zo mogelijk in de woorden van de getuige zelf.

Als een partij is opgedragen een getuigenverklaring in te dienen, maar er niet in slaagt zo’n verklaring te verkrijgen, kan zij de rechtbank vragen of zij in plaats daarvan een zg. witness summary mag indienen, die het bewijs vermeldt dat de getuige naar verwachting zal geven dan wel de zaken waarover de partij die getuige wil ondervragen.

Als de rechtbank gelast dat een getuige zijn bewijs onder ede moet leveren, dan levert die getuige zijn bewijs mondeling tegenover een door de rechtbank aangestelde functionaris. Het verhoor wordt verricht als ware het een terechtzitting, met alle gelegenheid voor kruisverhoor van de getuige, en het bewijs wordt ook op schrift gesteld.

  • Getuigen-deskundigen

Indien de rechtbank toestemming geeft voor het horen van getuigen-deskundigen, dan stellen de partijen instructies op voor die getuige-deskundige(n). Als de partijen een gezamenlijke deskundige aandragen, maar het niet over die instructies eens kunnen worden, dan mogen zij deze deskundige ieder afzonderlijk instrueren. De deskundige, die een absolute verplichting heeft jegens de rechtbank en niet jegens de partij of partijen van wie hij instructies ontvangt, stelt een schriftelijk verslag op. Vervolgens kan een partij schriftelijke vragen voorleggen aan een deskundige die door de partijen gezamenlijk of door de andere partij geïnstrueerd is. Zijn er afzonderlijke deskundigen, dan kan de rechtbank voorschrijven dat de deskundigen met elkaar in overleg treden om vast te stellen in hoeverre hun standpunten afwijken of overeenkomen. Getuigen-deskundigen mogen een vergoeding vragen voor hun diensten. Die vergoeding wordt doorgaans betaald door de partij of partijen van wie zij instructies ontvangen.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

Wanneer een partij een verzoek doet tot het aanvoeren of verkrijgen van bewijs, zal de rechtbank voldoende reden moeten zien om aan te nemen dat het beoogde bewijs relevant en toelaatbaar is. Bij het vaststellen van de wijze waarop zij haar bevoegdheden zal uitoefenen, moet de rechtbank er ook naar streven om zaken rechtvaardig te behandelen, wat onder meer betekent dat zij onnodige onkosten moet voorkomen en zaken moet behandelen op een billijke en voortvarende wijze die bovendien in verhouding staat tot het belang, de complexiteit en de waarde van de vordering. Deze afweging kan de rechtbank doen beslissen om een verzoek af te wijzen of om op eigen initiatief een bevel uit te vaardigen (bv. dat de partijen niet elk een afzonderlijke deskundige, maar gezamenlijk één deskundige moeten aanstellen).

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

Feiten kunnen worden bewezen door middel van bewijsmateriaal, door vermoedens en gevolgtrekkingen op grond van bewijs, en door de rechter wanneer die in juridische zin kennis neemt van de feiten (zie hierboven). De soorten bewijs die in een burgerlijke procedure kunnen worden ingeroepen, zijn getuigenverklaringen, documentair bewijs en reëel bewijs. Documentair bewijs kan bestaan uit stukken, computerbestanden, foto’s en audiovisuele opnamen. Reëel bewijs bestaat uit andere materiële zaken die relevant zijn voor het geschil en aan de rechtbank worden voorgelegd, zoals de producten die het voorwerp vormen van een geschil inzake de intellectuele eigendom. Ook een bezoek van de rechter aan de locatie van een ongeval is een vorm van reëel bewijs.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

In beginsel leggen getuigen hun verklaring mondeling af tijdens een terechtzitting. Zoals hierboven vermeld echter moet iedere partij ook een getuigenverklaring indienen voor iedere getuige die zij wil oproepen. Tijdens de terechtzitting wordt de getuige verzocht te bevestigen dat zijn verklaring juist en overeenkomstig de waarheid is. Vervolgens geldt die verklaring als het bewijs van die getuige ten behoeve van de partij die hem heeft opgeroepen. Is er slechts een samenvattende verklaring ingediend (de “witness summary”), dan moet de getuige die samenvatting mondeling nader toelichten.

Getuigen-deskundigen verstrekken hun bewijs in de vorm van een schriftelijk verslag, tenzij de rechtbank anderszins beveelt. In dat verslag moet de deskundige zijn conclusies opnemen, alsmede de feiten en aannamen waarop die gebaseerd zijn, en de essentie van zijn aanwijzingen. De rechtbank beslist of een deskundige ook ter terechtzitting moet verschijnen om mondeling te getuigen. Een door de rechtbank benoemde beoordelaar hoeft niet mondeling te getuigen.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

De rechtbank kan in hoge mate zelf beslissen in hoeverre bepaald bewijsmateriaal geloofwaardig is en hoe zwaar het dient te wegen. Het staat een partij vrij om een buiten de rechtbank gegeven verklaring aan te voeren als bewijs van de daarin gestelde feiten (“verklaring van horen zeggen”). Dat betekent dat een partij een brief kan aanvoeren als bewijs van de inhoud daarvan, of een verklaring van een getuige over de getuigenis van een andere zegsman. Bewijs van horen zeggen legt vaak echter wel minder gewicht in de schaal dan een rechtstreekse getuigenis, zeker als die andere zegsman ook zelf had kunnen worden opgeroepen om te getuigen.

Bepaalde stukken en gegevens worden als authentiek aanvaard. Gegevens van ondernemingen en publieke instanties bijvoorbeeld worden als authentiek aanvaard, indien ze door een functionaris van die onderneming of instantie voor echt zijn verklaard. Verder gelden bepaalde soorten officiële akten (wetgeving, gemeentelijke verordeningen, bevelen, verdragen en gerechtelijke stukken) in gedrukte vorm of in een als eensluidend gewaarmerkt afschrift als authentiek, zonder dat nader bewijs vereist is.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

Aangezien bepaalde transacties (zoals een testament, of de verkoop van grond) schriftelijk moeten worden verricht, moeten zij ook aan de hand van documentair bewijs worden bewezen.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

In het algemeen geldt in een burgerlijke procedure dat getuigen die in staat zijn om een getuigenis af te leggen, gedwongen kunnen worden dat te doen. Als een partij zich wil verzekeren van de aanwezigheid van een getuige op een zitting, moet hij een dagvaarding opstellen waarin die getuige wordt gelast de zitting bij te wonen om te getuigen. Als de dagvaarding eenmaal door de rechtbank is uitgegeven en naar behoren is betekend, is de getuige verplicht er gevolg aan te geven tot het einde van de hoorzitting.

Indien de rechtbank gelast dat een getuigenis onder ede moet worden afgenomen, maar de getuige niet ter zitting aanwezig is of weigert om rechtmatige vragen te beantwoorden, kan de partij die de verklaring onder ede verlangt, verzoeken dat de getuige alsnog wordt gelast de zitting bij te wonen of vragen te beantwoorden.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

De algemene regel dat een getuige kan worden verplicht een getuigenis af te leggen, is niet van toepassing op de Britse koningin, buitenlandse staatshoofden en leden van hun huishouden, buitenlandse diplomaten en consulaire functionarissen, vertegenwoordigers van bepaalde internationale organisaties, en rechters en juryleden (voor zover het de werkzaamheden betreft die zij in die hoedanigheden verrichten). In een burgerlijke procedure kunnen de echtgenoten of familieleden van de partijen worden gedwongen een getuigenis af te leggen.

Evenwel mogen getuigen die normaal gesproken kunnen worden gedwongen om een getuigenis af te leggen, op grond van het verschoningsrecht weigeren inzage te verlenen in bepaalde stukken en bepaalde vragen te beantwoorden. De voornaamste soorten verschoningsrecht zijn het professioneel verschoningsrecht (dat van toepassing is op communicatie in verband met het verstrekken van of verzoeken om juridisch advies of het verkrijgen van bewijs in een rechtszaak), het verschoningsrecht “without prejudice” (dat van toepassing is op de communicatie tussen partijen in het kader van een oprechte poging om tot een compromis te komen, zoals een schikkingsaanbod) en het recht niet mee te werken aan de eigen veroordeling (wat betekent dat een getuige niet mag worden gedwongen te getuigen wanneer er een reëel gevaar bestaat dat die getuige of zijn/haar echtgeno(o)t(e) daardoor in Gibraltar strafrechtelijk zou worden aangeklaagd of beboet). Getuigen kunnen afstand doen van hun verschoningsrecht.

Bewijs mag ook geheim worden gehouden als het verstrekken daarvan in strijd zou zijn met het openbaar belang. Bewijs dat geheim mag worden gehouden is onder meer bewijsmateriaal dat verband houdt met de nationale veiligheid, diplomatieke betrekkingen, het functioneren van de centrale overheid, het welzijn van kinderen, onderzoek naar misdaad en de bescherming van informanten. Bovendien hoeven journalisten hun bronnen niet bekend te maken, tenzij die bekendmaking in het belang zou zijn van de rechtsbedeling of de nationale veiligheid of tenzij daarmee ordeverstoringen of criminaliteit kunnen worden voorkomen.

Bankfunctionarissen kunnen niet worden gedwongen om bankrekeninggegevens vrij te geven of verklaringen te doen omtrent de inhoud daarvan, tenzij de rechtbank redenen heeft om zulks te gelasten. De rechtbank kan echter wel afdwingen dat een persoon inzage krijgt in transacties op een rekening of afschriften daarvan ontvangt.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Een getuige die, na als getuige te zijn gedagvaard, niet ter zitting verschijnt of weigert om een getuigenis af te leggen, kan worden veroordeeld wegens minachting van de rechtbank.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Iedere volwassene kan getuigen in een burgerlijke procedure, behalve wanneer hij, bijvoorbeeld als gevolg van een geestelijke stoornis, de aard van de eed die hij als getuige moet afleggen niet zou begrijpen of geen rationele getuigenis zou kunnen afleggen. Wanneer een minderjarige getuige de aard van de eed niet begrijpt, kan zijn getuigenis toch toelaatbaar zijn, maar uitsluitend als die minderjarige naar het oordeel van de rechtbank wel begrijpt dat hij de waarheid moet spreken en “voldoende begrip heeft om het verhoor te rechtvaardigen”.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

De rol van de rechter en de partijen

Van oudsher worden getuigen ter terechtzitting gehoord aan de hand van niet-leidende vragen door de raadsman van de partij die hen heeft opgeroepen. Ook een getuigenverklaring geldt nu echter als een dergelijke getuigenis, tenzij de rechtbank anderszins bepaalt. Vervolgens kan de getuige worden verhoord door de raadsman voor de wederpartij, die daarbij leidende vragen mag stellen. Ook getuigen-deskundigen die ter terechtzitting mondeling getuigenis afleggen, kunnen aan een kruisverhoor worden onderworpen, maar een door de rechtbank benoemde beoordelaar niet. De rechter kan zelf ook vragen stellen aan de getuigen, veelal om duidelijkheid te verkrijgen over hun reeds gegeven antwoorden op de vragen van een raadsman.

Bewijs via een videoverbinding

Bewijs mag uitsluitend via een videoverbinding worden verstrekt, als de rechter daarmee instemt. Bij de overweging of deze wijze van bewijsvoering kan worden toegestaan, zal de rechter rekening houden met het gemak dat een videoverbinding met zich meebrengt (vooral als een getuige in slechte gezondheid is of in het buitenland verblijft), met de kosten van de videoverbinding of de kostenbesparing die het gebruik ervan oplevert en met de gevolgen voor de eerlijkheid van de procedure (waaronder de beperktere mate waarin de rechter de getuigen kan controleren en beoordelen).

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Als via de post of een telecommunicatiesysteem verzonden communicatie (zoals telefoongesprekken, faxberichten en e-mails) op onrechtmatige wijze is onderschept, kan de inhoud van die communicatie niet als bewijs dienen in een gerechtelijke procedure. Voor het overige is bewijs over het algemeen toelaatbaar, zelfs als het niet op gepaste wijze is verkregen. De rechter is evenwel bevoegd bewijsmateriaal uit te sluiten dat anders wel toelaatbaar zou zijn. De rechter zal daarbij een afweging maken tussen het belang van het bewijsmateriaal en de ernst van de onbehoorlijke verkrijging daarvan. Als de omstandigheden het uitsluiten van bewijs niet rechtvaardigen, kan de rechter de partij die onbehoorlijk heeft gehandeld alsnog op een andere wijze bestraffen, bijvoorbeeld door haar te veroordelen in de kosten.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Een memorie (ofwel het officiële document waarin een partij haar zaak uiteenzet) kan als bewijs dienen in een tussentijdse zitting, maar niet ter terechtzitting.

Een getuigenverklaring van een partij bij de procedure is als bewijs in dezelfde mate toelaatbaar als een verklaring van een bron die geen partij is.

Laatste update: 09/09/2021

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.