Bewijsverkrijging

Nederland
Inhoud aangereikt door
European Judicial Network
Europees justitieel netwerk (in burgerlijke en handelszaken)

1 De bewijslast

In het Nederlandse procesrecht wordt uitgegaan van de hoofdregel ‘wie stelt moet bewijzen’. Anders gezegd: de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten zal de bewijslast van die feiten of rechten dragen. Wel kan uit een bijzondere wettelijke regeling of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere bewijslastverdeling voortvloeien.

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De wettelijke bewijsregels uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelden in dagvaardingsprocedures en zijn ook toepasselijk in verzoekschriftprocedures, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Zij gelden niet verplicht in kort geding procedures. Ook in arbitragezaken gelden de gewone bewijsregels niet. Partijen kunnen voor wat betreft arbitragezaken echter afspreken dat deze regels wel van toepassing zijn.

De wettelijke bewijsregels kunt u vinden in artikel 149 tot en met 207 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

Feiten die door de ene partij zijn gesteld en niet (voldoende) worden tegengesproken door de andere partij moeten door de rechter als vaststaand worden beschouwd. Een uitzondering hierop is de situatie dat aanvaarding hiervan zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking staat van partijen. In dat geval kan de rechter wel bewijs verlangen.

Ook van feiten en omstandigheden van algemene bekendheid en van algemene ervaringsregels wordt geen bewijs verlangd. Deze mogen door de rechter ook worden gebruikt ongeacht of zij zijn gesteld. Met feiten of omstandigheden van algemene bekendheid worden feiten of omstandigheden bedoeld die ieder normaal ontwikkeld mens kent of kan kennen. Algemene ervaringsregels zijn de kennis en de ervaring die elke burger in de Nederlandse samenleving heeft. Eveneens hoeven feiten die de rechter zelf waarneemt tijdens het geding, de zogenaamde processuele feiten, niet bewezen te worden.

Soms is in de wet een vermoeden opgenomen. Sommige feiten en omstandigheden worden dan zo waarschijnlijk geacht dat degene die zich hierop beroept deze niet (verder) hoeft te bewijzen. Ook de rechter kan met behulp van de algemene ervaringsregels een vermoeden ontlenen omtrent het vaststaan van gestelde feiten. Dan staat wel de mogelijkheid van tegenbewijs open voor de wederpartij. Daarnaast gelden er een aantal bijzondere gevallen. Twee voorbeelden: in het wegenverkeersrecht geldt dat de automobilist die een fietser of voetganger aanrijdt de schade dient te vergoeden, tenzij hij bewijst dat het ongeluk aan overmacht valt toe te schrijven. Een ander voorbeeld is het geval waarbij een werknemer vergoeding van schade vordert waarvan vast staat dat zij is geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. In dat geval ontkomt de werkgever slechts aan de verplichting om deze schade te vergoeden aan de werknemer indien hij stelt en bewijst dat hij niet is tekort geschoten in de vereiste zorg of dat de werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan opzet of bewuste roekeloosheid.

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

De rechter is vrij in de waardering van het bewijs, tenzij de wet anders bepaalt. Deze uitzondering betreft de regels over de dwingende bewijskracht van bewijsmiddelen. In het geval van dwingend bewijs is de rechter verplicht de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen of een bepaalde bewijskracht hieraan toe te kennen. Wel staat ook hier tegenbewijs open.

De rechter kan voorts alleen die feiten aan zijn beslissing ten grondslag leggen, die in voldoende mate overeenkomstig de regels van het bewijsrecht zijn komen vast te staan.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

In bepaalde gevallen (openlegging van boeken, getuigenverhoor) wordt door de rechter de bewijslevering op verzoek van één van de partijen opdragen aan de andere partij. De rechter kan dit ook ambtshalve opdragen, dat wil zeggen op eigen initiatief.

Eveneens kan op verzoek van een van de partijen of ambtshalve een deskundigenonderzoek of een plaatsopneming of bezichtiging door de rechter worden bevolen. Het is de rechter die de deskundige benoemt en aan wie door de deskundige verslag wordt gedaan en het is de rechter die een plaatselijke gesteldheid gaat opnemen. Aan een deskundigenonderzoek zijn partijen verplicht mee te werken.

Zowel bij een deskundigenonderzoek als bij een plaatsopneming worden partijen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken of verzoeken te doen.

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

Degene die door de rechter is toegelaten tot het leveren van bewijs of op wie de bewijslast is gelegd, heeft de verplichting om de aangevoerde feiten en/of omstandigheden te bewijzen. De wederpartij mag altijd tegenbewijs leveren, tenzij de wet dit niet toestaat.

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

De rechter gaat aan een bewijsaanbod voorbij indien dit niet ter zake dienend, onvoldoende gespecificeerd (te vaag), tardief (te laat) of niet serieus gemeend is. Een bewijsaanbod mag niet worden gepasseerd op grond van een prognose omtrent het resultaat van de bewijslevering.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

In Nederland geldt de vrije bewijsleer. Dit betekent dat bewijs in principe geleverd kan worden door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt. In de wet wordt ook een aantal bewijsmiddelen (niet limitatief) genoemd. Dit zijn:

  • akten en vonnissen;
  • openlegging van boeken, bescheiden en geschriften;
  • getuigenverhoor;
  • bericht of verhoor van deskundigen en
  • plaatsopneming en bezichtiging.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Bewijs door getuigen moet door de wet worden toegestaan en vindt plaats op verzoek van één van de partijen of wordt op initiatief door de rechter aan een van de partijen opgedragen. Ook partijen kunnen als getuige optreden (zie hierna ook onder punt 3). In het geval van een getuigenverhoor zijn het de partijen die de getuigen aanwijzen.

Bewijs door middel van getuigen vindt plaats in de vorm van een getuigenverhoor. Een getuigenverhoor vindt plaats ter terechtzitting en is mondeling. Een getuigenverklaring kan alleen tot bewijs dienen voor zover deze verklaring betrekking heeft op feiten die door de getuige zelf zijn waargenomen. Een partij die verzoekt getuigenbewijs te mogen leveren, zal daartoe worden toegelaten wanneer de feiten – waarvoor het bewijs wordt aangeboden –betwist zijn en tot de beslissing van de zaak kunnen leiden.

Op verzoek van één van de partijen of op initiatief van de rechter kan ook een deskundigenbericht of verhoor plaatsvinden (artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Het kan gaan om een schriftelijk bericht of een mondeling verslag. In het geval van een schriftelijk bericht wordt door de rechter een termijn bepaald, waarbinnen het deskundigenbericht moet worden ingeleverd. In het geval het om een mondeling bericht gaat, zal op de bepaalde dag van de terechtzitting door de deskundige mondeling verslag worden gedaan.

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Er is een onderscheid in dwingend bewijs en niet-dwingend bewijs. Indien er sprake is van dwingend bewijs moet de rechter de inhoud van het bewijsmiddel voor waar aannemen dan wel de bewijskracht erkennen die de wet eraan verbindt. Tegenbewijs tegen dwingend bewijs is ook toegestaan, tenzij de wet dit uitsluit. Dwingend bewijs zijn bijvoorbeeld authentieke akten en strafvonnissen. Bij het niet-dwingende bewijs is de rechter vrij om hiervan zelf de bewijskracht vast te stellen.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

In bepaalde gevallen geldt een geschrift als uitsluitend bewijsmiddel. Soms geldt het geschrift ook als ontstaansvereiste voor het bestaan van een bepaald recht. Gedacht kan worden aan het bestaan van huwelijkse voorwaarden en testamenten. Het bestaan van huwelijkse voorwaarden en een door een notaris opgemaakt testament dient te worden bewezen door overlegging van een notariële akte. Ook een codicil kan als bewijsmiddel dienen. Een codicil is een handgeschreven, gedagtekend en ondertekend stuk waarin wensen van de erflater zijn opgenomen. Deze wensen kunnen betrekking hebben op het legateren van onder andere kleding, sieraden en bepaalde tot de inboedel behorende zaken en bepaalde boeken. Een codicil hoeft niet door middel van een notariële akte te worden bekrachtigd.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Het uitgangspunt is dat een ieder die daartoe op wettige wijze is opgeroepen, verplicht is een getuigenis af te leggen. Dit houdt in dat de getuige verplicht is om te verschijnen ter terechtzitting en aldaar naar waarheid een verklaring af te leggen.

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

In bepaalde gevallen kan een persoon zich verschonen van zijn getuigplicht.

Het verschoningsrecht aan personen die een nauwe persoonlijke relatie hebben met één van de partijen, het familiale verschoningsrecht. Hiertoe behoren de (ex-)echtgenoot of (ex-)geregistreerd partner van een partij, de bloed- of aanverwanten van een partij of van de echtgenoot of de geregistreerd partner van een partij tot de tweede graad ingesloten, zoals de ouder(s), kind(eren), grootouder(s), kleinkind(eren), broer(s), zus(sen).

De getuige kan zich ook beroepen op het verschoningsrecht voor wat betreft het beantwoorden van een specifieke vraag als hij door beantwoording zichzelf of een persoon, zijnde een bloed of aanverwant in de rechte lijn of zijlijn in de tweede of derde graad, of zijn (ex-)echtgenoot of (ex-)geregistreerd partner zou blootstellen aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling voor een misdrijf (artikel 165 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Daarnaast bestaat het functionele verschoningsrecht. Hierop kunnen personen een beroep doen die door hun ambt (zoals geestelijken, medici, advocaten en notarissen), beroep of betrekking verplicht zijn tot geheimhouding over wat hun in die hoedanigheid is toevertrouwd.

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Indien een getuige die per aangetekende brief is opgeroepen niet ter terechtzitting verschijnt, bepaalt de rechter op verzoek van de belanghebbende partij een dag waartegen de getuige per exploot (aanzegging door deurwaarder) kan worden opgeroepen. Wanneer de getuige dan nog niet verschijnt, kan rechter bevelen dat hij door de politie naar de zitting voor hem wordt gebracht. Indien een verschenen getuige weigert om een verklaring af te leggen, kan hij op verzoek van de belanghebbende partij door de rechter in gijzeling worden gesteld. De verzoekende partij zal dan wel ook de kosten van de gijzeling moeten betalen. De rechter zal een gijzeling alleen toelaten indien hij van mening is dat voor het vinden van de waarheid de gijzeling wordt gerechtvaardigd.

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

In beginsel is niemand uitgesloten van de verplichting om te getuigen, met uitzondering van de personen die zich terecht kunnen beroepen op het verschoningsrecht (zie ook punt 2.9).

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Het is de rechter die de getuigen hoort. Partijen en hun raadslieden kunnen aan de getuigen vragen stellen. De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een partij getuigen tegenover elkaar of tegenover partijen stellen. De rechter kan naar aanleiding van de getuigenverklaring aan partijen vragen stellen en ook partijen kunnen elkaar vragen stellen.

De Nederlandse bewijsregels bevatten geen afzonderlijke regeling over videoconferencing. Het Nederlandse recht sluit een dergelijke vorm niet uit en er bestaan in de praktijk geen moeilijkheden om videoconferentie te realiseren. Het is aan de rechter om hierover te beslissen.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Onrechtmatig bewijs kan worden onderverdeeld in onrechtmatig verkregen bewijs en onrechtmatig gebruikt bewijs. Indien bewijs onrechtmatig verkregen is, wil dat niet zeggen dat het gebruik van het middel altijd onrechtmatig is. Het is steeds aan het oordeel van de rechter om te beslissen of al dan niet sprake is van een onrechtmatig bewijs.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Partijen kunnen worden gehoord als partij in een geding. In zo’n geval zal de afgelegde verklaring geen bewijs in het voordeel van de als getuige gehoorde partij kunnen opleveren, tenzij de verklaring tot doel heeft onvolledig bewijs aan te vullen (artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Laatste update: 10/05/2024

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.