Bewijsverkrijging

Slovenië
Inhoud aangereikt door
European Judicial Network
Europees justitieel netwerk (in burgerlijke en handelszaken)

1 De bewijslast

De regelgeving voor het vergaren en aanleveren van bewijsmateriaal en de methoden voor het aanleveren van bewijzen in civiele procedures zijn neergelegd in de wet betreffende het burgerlijk procesrecht (Zakon o pravdnem postopku, ZPP).

1.1 Wat zijn de rechtsregels betreffende de bewijslast?

De algemene regel is dat partijen alle feiten moeten vermelden die aan hun vorderingen en bezwaren ten grondslag liggen en deze feiten moeten bewijzen (artikelen 7 en 212 ZPP).

Eisers moeten de feiten bewijzen die aan hun vorderingen ten grondslag liggen en verweerders moeten de feiten bewijzen die aan hun bezwaren ten grondslag liggen. Het materieel recht bepaalt welke partij een bepaald feit dient aan te voeren en te bewijzen. De gevolgen van een niet bewezen feit komen ten laste van de partij die volgens de normen van het materieel recht het feit dient te stellen en ook te bewijzen (artikelen 7 en 215 ZPP).

1.2 Bestaan er rechtsregels krachtens welke bepaalde feiten niet hoeven te worden bewezen? In welke gevallen? Kan bij deze vermoedens een tegenbewijs worden geleverd?

De procedure voor het vergaren van bewijs geldt voor de feiten waarop de vorderingen en bezwaren zijn gegrond, voor wetenschappelijke en beroepsregels en voor ervaringsregels. De juridische normen hoeven niet te worden bewezen aangezien de desbetreffende regel inhoudt dat de rechtbank daarvan ambtshalve (iura novit curia) op de hoogte moet zijn.

Voor feiten van algemene bekendheid is door partijen geen bewijs nodig tijdens de gerechtelijke procedure. Een rechtbank kan vereisen dat feiten van algemene bekendheid worden bewezen als zij van mening is dat een partij dit feit heeft aangevoerd met de bedoeling een vordering te staven die zij niet kan staven (artikel 3, lid 3, ZPP).

Feiten die door een partij niet worden ontkend of worden ontkend zonder opgaaf van reden, worden gezien als algemeen bekend, tenzij het doel van de ontkenning van deze feiten voortvloeit uit andere verklaringen van de partij. Een partij mag het effect van deze aanname van bekendheid ook voorkomen door te verklaren dat zij deze feiten niet erkent. Dit is echter alleen van toepassing op feiten die niet gerelateerd zijn aan de houding van deze partij of haar waarneming.

Voor feiten van algemene bekendheid is geen bewijs nodig (ZPP artikel 6, leden 1 en 6, ZPP).

De rechter neemt feiten als erkend aan zonder het waarheidsgehalte ervan te onderzoeken (artikel 214, lid 1, ZPP), tenzij hij oordeelt dat de partij dit feit heeft aangevoerd met de bedoeling een vordering te staven die zij niet kan staven (artikel 3, lid 3, ZPP).

Er zijn feiten waarvoor er vanuit juridisch oogpunt wordt verondersteld dat er geen bewijs nodig is. Er kan echter worden aangevoerd dat deze feiten niet bestaan, tenzij in de wet anders wordt bepaald (artikel 214, lid 5, ZPP).

1.3 In welke mate moet de rechtbank overtuigd zijn van een feit om zijn oordeel erop te mogen baseren?

Om een beslissing te nemen over de vordering van de eiser is een hoge mate van waarheid (materieel bewijs) vereist, dat wil zeggen dat de rechtbank ervan overtuigd moet zijn dat er sprake is van relevante rechtsfeiten.

Om te komen tot een rechterlijke uitspraak volstaat het in sommige gevallen dat de waarschijnlijkheid van feiten wordt aangetoond, in het bijzonder bij bepaalde tussenuitspraken die het proces niet tot een eind brengen en waarbij de rechter een voorlopige uitspraak doet over procedurele kwesties. Als de rechter een bepaalde procesregel toepast, dient de waarschijnlijkheid van de relevante rechtsfeiten te zijn aangetoond. Het is echter niet noodzakelijk dat de rechter van hun bestaan overtuigd is. In de ZPP is niet bepaald voor welke feiten het voldoende is dat de waarschijnlijkheid ervan kan worden aangetoond om een bepaalde regel te kunnen toepassen.

2 Het verkrijgen van bewijs

2.1 Kan bewijsverkrijging enkel op verzoek van een partij plaatsvinden of kan de rechter in bepaalde gevallen eigener beweging bewijs verkrijgen?

Conform het geldende beginsel van tegenspraak moeten de partijen doorgaans zelf verzoeken om de verkrijging van bewijs.

De rechtbank kan ook ambtshalve bewijs verkrijgen (artikel 7, lid 2, ZPP) als zij oordeelt dat de partijen voornemens zijn op ontoelaatbare wijze gebruik te maken van hun vorderingen. (artikel 3, lid 3, ZPP).

De rechtbank verkrijgt ambtshalve bewijs in geschillen tussen ouders, waarbij zij niet is gebonden aan de vordering en er zelfs bewijs kan worden verkregen als er geen vordering is ingediend. De rechtbank kan ook bewijs verkrijgen als geen van beide partijen bewijs heeft ingediend en als het noodzakelijk is om de belangen van kinderen te behartigen (artikel 408 ZPP).

2.2 Als een verzoek tot leveren van bewijs is toegewezen, welke stappen volgen dan?

De rechter beslist welk bewijs moet worden verkregen voor de vaststelling van doorslaggevende feiten (artikel 213, lid 2, en artikel 287 ZPP). Hij beslist op grond van het bewijs door de verzoeken van partijen te aanvaarden of te verwerpen en hij kan ook ambtshalve bepaald bewijs verkrijgen.

Als het verzoek tot bewijslevering van een partij bij rechterlijke beslissing wordt toegewezen, wordt dit bewijs vervolgens daadwerkelijk verkregen. De rechter is niet gebonden aan zijn beslissing over bewijslevering. Hij kan in de loop van het proces zijn standpunt wijzigen en bewijs verkrijgen over datgene wat hij bij een vorig verzoek heeft afgewezen en hij kan ook nieuw bewijs verkrijgen (artikel 287, lid 4, ZPP).

Doorgaans vindt de bewijsverkrijging plaats tijdens de behandeling ter zitting ten overstaan van de rechter die de einduitspraak zal doen (artikel 217, lid 1, ZPP). Als daarvoor geldige redenen zijn, kan op verzoek bewijs worden verkregen ten overstaan van een daartoe aangewezen rechter (artikel 217, lid 1, ZPP). In uitzonderlijke gevallen is het ook mogelijk om bewijs te verkrijgen nadat de zitting is voltooid, als de meervoudige kamer oordeelt dat de voltooide hoofdzitting moet worden heropend. Dit gebeurt, indien vereist, om de procedure aan te vullen of om specifieke belangrijke onderdelen te verhelderen (artikel 292 ZPP).

2.3 In welke gevallen kan de rechter een bewijsaanbod afwijzen?

In de ZPP wordt met name bepaald dat de bewijsverkrijging uitsluitend kan worden afgewezen wanneer het bewijs niet relevant is voor de uitspraak (artikel 287 ZPP), dat wil zeggen dat het bewijs niet dienstig is voor de vaststelling van de wettelijk relevante feiten. De ZPP bevat echter geen specifieke bepalingen over mogelijkheden voor het afwijzen van ontoelaatbaar bewijs of bewijs dat slechts tegen hoge kosten of moeilijk te verkrijgen is.

Een partij moet uiterlijk op de eerste zitting alle feiten vermelden die nodig zijn voor de ondersteuning van haar verzoeken, het bewijs aanvoeren dat vereist is voor het vaststellen van de waarheid van haar verklaringen, en haar standpunt kenbaar maken over de verklaringen en het bewijs van de tegenpartij. Dit betekent dat de rechtbank geen rekening houdt met bewijs dat te laat wordt aangevoerd door een partij. Een dergelijk verzoek van de partij wordt in het algemeen afgewezen (artikel 286 ZPP). De enige uitzonderingen hebben betrekking op gevallen waarbij een partij kan bewijzen dat het voor haar niet mogelijk was bewijs aan te voeren tijdens de eerste zitting om redenen die buiten haar macht lagen of waarbij de erkenning van het bewijs naar het oordeel van de rechter de afhandeling van het geschil niet zou vertragen (artikel 286, lid 3, ZPP).

Wat betreft ontoelaatbaar bewijs en bewijs waarvan de verkrijging moeilijk haalbaar is, wordt in artikel 3, lid 3, ZPP bepaald dat de rechter verzoeken van partijen afwijst die in strijd zijn met bindende regels of met de goede zeden.

2.4 Wat zijn de verschillende bewijsmiddelen?

De ZPP erkent de volgende bewijsmiddelen: plaatsopneming, documenten (akten), getuigenverhoor, deskundigenonderzoek en het horen van partijen.

2.5 Wat zijn de methodes om bewijs te verkrijgen van getuigen en zijn deze verschillend van de middelen om bewijs te verkrijgen van deskundigen? Wat zijn de regels betreffende het overleggen van schriftelijk bewijs en deskundigenrapporten/-adviezen?

Getuigen: eenieder die is opgeroepen als getuige is verplicht om te verschijnen en om getuigenis af te leggen, tenzij in de wet anders is bepaald (artikel 229, lid 1, ZPP). Getuigen worden gehoord op verzoek van een partij die moet aangeven waarover de getuige wordt gehoord en die de personalia van die getuige dient te verstrekken (artikel 236 ZPP). Getuigen worden opgeroepen voor een zitting via een bijzondere dagvaarding. Hierin worden zij gewezen op hun verplichting getuigenis af te leggen, op de gevolgen wanneer zij ongerechtvaardigd verstek laten gaan en op hun recht op kostenvergoeding (artikel 237 ZPP).

Getuigen worden op de zitting gehoord. Getuigen die vanwege hun leeftijd, ziekte of ernstige invaliditeit niet in staat zijn aan de oproeping gevolg te geven, kunnen in hun verblijfplaats worden gehoord (artikel 237, lid 2, ZPP). Elke getuige wordt afzonderlijk gehoord en niet in tegenwoordigheid van andere getuigen die later getuigenis afleggen (artikel 238, lid 1, ZPP). De rechter wijst getuigen op hun verplichting de waarheid te spreken en niets weg te laten. Hij waarschuwt ze ook voor de gevolgen van het afleggen van een valse getuigenis. De getuige verklaart eerst wat hij over de zaak weet. De voorzitter of de leden van de rechtbank en de partijen en hun vertegenwoordigers en gemachtigden stellen vervolgens vragen om de getuigenverklaring te toetsen, aan te vullen of te verhelderen. Als getuigen inconsistente verklaringen afleggen, kunnen zij hiermee worden geconfronteerd (artikel 239, lid 3, ZPP). De ZPP kent geen eedaflegging (meer) door getuigen.

De ZPP maakt geen onderscheid tussen de procedure voor het horen van gewone getuigen en getuigen-deskundigen en kent in dat opzicht geen bijzondere bepalingen. Er is geen verschil tussen de procedures voor het horen van getuigen en getuigen-deskundigen.

Documenten: hoewel de ZPP geen rangorde aanbrengt in de verschillende bewijsmiddelen, worden documenten (akten) als het betrouwbaarst beschouwd. Daarbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen authentieke akten en onderhandse akten. Authentieke akten zijn documenten die in een voorgeschreven vorm zijn afgegeven door een overheidsinstelling die handelt binnen haar bevoegdheid of documenten die in een dergelijke officiële vorm worden verstrekt door een lokale autonome overheid, een vereniging of een andere organisatie of persoon in de uitoefening van overheidsgezag dat bij wet is toegekend (artikel 224, lid 1, ZPP). Onderhandse akten zijn alle documenten die geen authentieke akten zijn. In een onderhandse akte kan een ondertekening worden gewaarmerkt door een bevoegde overheidsinstelling of een rechts- of natuurlijk persoon met overheidsgezag (bijvoorbeeld een notaris). Dergelijke gewaarmerkte zinnen of clausules in onderhandse akten hebben een maatschappelijk belang en dat deel van het document kan ook als een authentieke akte worden beschouwd. De bewijskracht van authentieke akten wordt afzonderlijk geregeld in de ZPP. Een authentieke akte bewijst de waarheid van de daarin opgenomen of vermelde feiten (artikel 224, lid 1, ZPP). Hoewel de ZPP uitgaat van de aanname dat de inhoud van een authentieke akte op waarheid berust, is het echter toegestaan om aan te voeren dat de feiten in een authentieke akte onjuist zijn weergegeven of dat een authentieke akte onjuist is opgesteld (artikel 224, lid 4, ZPP). Dat is de enige bewijsregel in de Sloveense civiele procedure.

Buitenlandse authentieke akten die zijn gelegaliseerd conform de desbetreffende voorschriften hebben dezelfde bewijskracht als Sloveense documenten, mits wederkerige regelingen gelden en tenzij bij internationaal verdrag anders is bepaald (artikel 225 ZPP).

De ZPP bevat ook regels voor het aanleveren van documenten (de verstrekking van documenten) al naar gelang het document zich bevindt bij de partij die ernaar verwijst, bij de tegenpartij, bij een overheidsinstelling of organisatie met overheidsgezag of bij een derde (natuurlijke of rechtspersoon).

Getuigen-deskundigen: de rechter verkrijgt bewijs van een getuige-deskundige wanneer technische kennis is vereist om een bepaald feit vast te stellen of te verhelderen en deze kennis niet bij de rechtbank beschikbaar is (artikel 243 ZPP). De civiele rechtbank wijst de getuige-deskundige bij afzonderlijke beslissing aan en kan partijen in de gelegenheid stellen zich vóór deze aanstelling over de zaak uit te spreken. Een getuige-deskundige kan ook worden aangesteld door de voorzittende rechter of door een daartoe speciaal aangezochte rechter als deze is gemachtigd dergelijk bewijs te verkrijgen (artikel 244 ZPP). Getuigen‑deskundigen worden doorgaans gekozen uit een bijzondere lijst van gerechtelijke getuigen-deskundigen. De taak kan ook worden toevertrouwd aan een gespecialiseerde instelling. Alleen natuurlijke personen kunnen optreden als getuige-deskundige. Getuigen-deskundigen moeten hun taken uitvoeren en hun bevindingen en oordeel geven (artikel 246, lid 1, ZPP). De rechtbank kan een boete opleggen aan een getuige-deskundige die naar behoren is opgeroepen en die zonder geldige reden niet aanwezig is, aan een getuige‑deskundige die zonder geldige reden weigert zijn taken uit te voeren, aan een getuige-deskundige die de rechter niet onmiddellijk in kennis stelt van de redenen waarom hij zijn taken niet kan uitvoeren (binnen de vastgestelde termijn) en aan een getuige-deskundige die zonder geldige reden zijn taken niet binnen de door de rechter vastgestelde termijn heeft uitgevoerd (artikel 248, lid 1, ZPP). Een getuige-deskundige kan op eigen verzoek door de rechter van zijn taak worden ontheven, maar uitsluitend in de gevallen waarin hij mag weigeren te getuigen of te antwoorden op een afzonderlijke vraag. De rechter kan een getuige-deskundige, op zijn eigen verzoek, ook om andere gerechtvaardigde redenen van zijn taak ontheffen (bijvoorbeeld een bovenmatige werkbelasting). Een vrijstelling om die reden kan ook worden aangevraagd door een gemachtigde werknemer van een instelling of organisatie waarbij de getuige-deskundige werkzaam is (artikel 246, leden 2 en 3, ZPP). Een getuige-deskundige kan worden uitgesloten om dezelfde redenen als een rechter; de enige uitzondering hierop is dat een persoon die al eerder is gehoord als getuige kan optreden als getuige-deskundige (artikel 247, lid 1, ZPP).

De werkzaamheden van een getuige-deskundige behelzen bevindingen en een oordeel. De rechter beslist ook of een getuige-deskundige zijn bevindingen en oordelen alleen mondeling op de zitting moet presenteren dan wel dat hij deze ook schriftelijk moet overleggen vóór de zitting. De rechtbank legt ook de termijn vast waarbinnen een getuige-deskundige zijn bevindingen en oordeel moet geven. Als er meerdere getuigen-deskundigen worden aangesteld, mogen zij hun bevindingen en oordelen samen geven als ze het daarover eens zijn. Als zij het niet met elkaar eens zijn, presenteert elke getuige-deskundige zijn bevindingen afzonderlijk (artikel 254 ZPP). Als er fundamentele verschillen zijn in de informatie van de getuigen-deskundigen of als de bevindingen van een of meer getuigen-deskundigen onduidelijk, onvolledig of tegenstrijdig zijn of de onderzochte omstandigheden weerspreken, en zulke onregelmatigheden niet in een nieuw verhoor van de getuigen-deskundigen worden rechtgezet, wordt opnieuw bewijs verkregen van dezelfde of een andere getuige-deskundige (artikel 254, lid 2, ZPP). Als de oordelen van een of meer getuigen-deskundigen echter tegenstrijdigheden bevatten of als hierin onregelmatigheden voorkomen of als gerede twijfel rijst over de juistheid van het gegeven oordeel, wordt het oordeel van andere getuigen-deskundigen gevraagd (artikel 254, lid 3, ZPP). Getuigen-deskundigen hebben recht op terugbetaling van hun kosten en op vergoeding van hun werkzaamheden (artikel 249, lid 1, ZPP).

2.6 Hebben bepaalde bewijsmiddelen meer bewijskracht dan andere?

Voor bewijs geldt het beginsel dat de rechter het vrijelijk kan beoordelen. De rechter handelt op grond van zijn eigen overtuiging en besluit welke feiten hij acht te zijn bewezen, op basis van een grondige en zorgvuldige beoordeling van elk afzonderlijk onderdeel van het bewijs en van al het bewijs bij elkaar en op basis van het slagen van het proces als geheel (artikel 8 ZPP). De Sloveense civiele procedure kent daarom geen 'bewijsregels' waarbij de wetgever van tevoren in abstracto de waarde van bepaalde categorieën van bewijs aangeeft. De enige uitzondering hierop is de regel inzake de waardering van authentieke akten (zie punt 2.5).

In de praktijk wordt echter als regel toegepast dat bijvoorbeeld schriftelijk bewijs betrouwbaarder is (maar niet zwaarder weegt) dan andere bewijsmethoden, zoals verklaringen van getuigen of partijen.

2.7 Zijn voor het bewijzen van bepaalde feiten bepaalde bewijsmiddelen verplicht?

De ZPP kent geen bepalingen over de kwestie of bepaalde zaken of bewijsmiddelen verplicht zijn voor de vaststelling van het bestaan van bepaalde feiten.

2.8 Zijn getuigen wettelijk verplicht te getuigen?

Ja. Eenieder die is opgeroepen als getuige is verplicht om te verschijnen en om getuigenis af te leggen, tenzij in de wet anders is bepaald (artikel 229, lid 1, ZPP).

2.9 In welke gevallen kan een getuige zich beroepen op het verschoningsrecht?

Iemand kan niet als getuige worden gehoord indien hij met zijn getuigenis een ambts- of militair geheim zou schenden, tenzij het bevoegd gezag hem van die geheimhoudingsverplichting ontslaat (artikel 230 ZPP).

De rechter die de betrokken kamer voorzit, kan bij wijze van uitzondering toestaan dat een getuige die een ambts- of militair geheim onthult, wordt gehoord, indien aan de voorwaarden is voldaan om geheime informatie in gerechtelijke procedures openbaar te maken (afhankelijk van het belang van de informatie en de inhoud van de processtukken; de aard en de gevoeligheid van de gerubriceerde informatie; het belang en de ernst van de betrokken materiële rechten, en van de vraag of de openbaarmaking van de gerubriceerde informatie het functioneren van een orgaan of de nationale veiligheid in gevaar kan brengen).

Getuigen kunnen weigeren een verklaring af te leggen (artikel 231 ZPP):

  • in aangelegenheden die aan hen als gevolmachtigd vertegenwoordiger door een partij zijn toevertrouwd;
  • over feiten die de partij of iemand anders aan hen heeft bekend in hun hoedanigheid van religieuze biechtvader;
  • over feiten die zij als advocaat of dokter te weten zijn gekomen of in de uitoefening van enig ander beroep of enige andere activiteit met geheimhoudingsplicht over enig feit dat zij in de uitoefening van dat beroep of die activiteit te weten zijn gekomen.

Getuigen kunnen weigeren te antwoorden op individuele vragen als zij daarvoor goede redenen hebben. Dit is in het bijzonder het geval als de beantwoording ervan ernstige schande, aanzienlijke financiële schade of strafrechtelijke vervolging zou meebrengen, voor henzelf of voor rechtstreekse bloedverwanten in enige graad of aanverwanten tot in de derde graad. Dit is eveneens het geval als de beantwoording ernstige schande, aanzienlijke financiële schade of strafrechtelijke vervolging zou meebrengen voor hun echtgeno(o)t(e) of een aanverwant door huwelijk tot en met de tweede graad (zelfs als het huwelijk reeds ontbonden is) of voor hun voogd of pupil, of voor hun adoptieouder of geadopteerd kind (artikel 233, lid 1, ZPP).

Het risico om financiële schade te veroorzaken kan echter niet als reden worden gebruikt voor een weigering om te getuigen over rechtshandelingen waarbij een persoon als getuige aanwezig is geweest, over handelingen die zijn verricht als rechtmatige rechtsvoorganger of vertegenwoordiger van een van de partijen aangaande een geschil, over feiten die betrekking hebben op eigendomszaken in verband met familie- of huwelijksbanden, over feiten die betrekking hebben op geboorte, huwelijk of overlijden, of indien zij, overeenkomstig bijzondere voorschriften, een verzoekschrift moeten indienen of een verklaring moeten afleggen (artikel 234 ZPP). Een getuige kan ook niet weigeren om te getuigen op basis van de bescherming van een bedrijfsgeheim, als de openbaarmaking van bepaalde feiten noodzakelijk is voor het algemeen belang of voor het belang van een specifieke persoon, mits een dergelijk belang opweegt tegen de schade die wordt veroorzaakt door de openbaarmaking van het geheim (artikel 232 ZPP).

2.10 Kan een persoon die weigert te getuigen, daartoe worden gedwongen? Kan hij worden gestraft?

Ja. Als een getuige die op correcte wijze is opgeroepen niet verschijnt en zijn afwezigheid niet gerechtvaardigd is of als hij de plaats waar hij gehoord zou worden, zonder toestemming heeft verlaten, kan de rechter hem onder dwang, op eigen kosten voor hem doen verschijnen en kan hij hem ook een boete opleggen van maximaal 1 300 EUR. De rechter kan een dergelijke boete ook opleggen aan een getuige die wel verschenen is, maar die nadat hij voor de gevolgen is gewaarschuwd, weigert te getuigen of bepaalde vragen weigert te beantwoorden om redenen die de rechter niet gerechtvaardigd acht. In het laatste geval kan de rechter een onwillige getuige in bewaring stellen totdat deze bereid is te getuigen of totdat deze niet langer behoeft te worden gehoord. De duur van deze bewaring is echter ten hoogste één maand (artikel 241, leden 1 en 2, ZPP).

2.11 Zijn er personen van wie geen getuigenis kan worden verkregen?

Een getuige is eenieder die in staat is inlichtingen te verstrekken over de te bewijzen feiten (artikel 229, lid 2, ZPP). De geschiktheid om als getuige op te treden hangt niet af van iemands handelingsbekwaamheid. Een kind of iemand die geheel of gedeeltelijk handelingsonbekwaam verklaard is, kan als getuige optreden als hij daadwerkelijk in staat is inlichtingen te verschaffen over relevante rechtsfeiten. De vraag of een getuige al dan niet in staat is te getuigen, wordt door de rechter van geval tot geval beoordeeld.

Een partij of een wettelijke vertegenwoordiger van een partij kan niet als getuige optreden, maar een gewone vertegenwoordiger (pooblaščenec) of een tussenkomende belanghebbende (stranski intervenient) kan wel als getuige optreden.

2.12 Wat is de rol van de rechter en van de partijen bij het horen van een getuige? Onder welke voorwaarden kan een getuige worden gehoord via nieuwe technologieën zoals videoconferencing?

Raadpleeg het antwoord hierboven met betrekking tot het horen van getuigen.

Videoconferencing wordt geregeld conform artikel 114 bis ZPP, waarin wordt bepaald dat een rechtbank, met toestemming van de partijen, de partijen en hun vertegenwoordigers kan toestaan tijdens de hoorzitting op een andere locatie te zijn en vanaf die locatie procedurele handelingen uit te voeren indien vanuit de locatie waar de hoorzitting plaatsvindt het verzenden van geluid en videobeelden mogelijk is naar de locatie of de locaties waar de partijen en/of vertegenwoordigers zich bevinden. Dezelfde voorwaarden zijn van toepassing op de bewijsverkrijging door middel van plaatsopneming, documenten (akten), het horen van partijen, getuigen en getuigen-deskundigen.

3 De waardering van het bewijs

3.1 Gelden voor de rechter beperkingen om tot zijn oordeel te komen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs?

Doorgaans mag bewijs dat op illegale wijze is verkregen (bijvoorbeeld door het illegaal afluisteren van telefoons) niet worden gebruikt in civiele procedures. In uitzonderingsgevallen staat de jurisprudentie het echter toe om dergelijk bewijs te gebruiken als er redenen zijn die dit gebruik rechtvaardigen of als het aanvoeren van bewijs van speciaal belang is voor de tenuitvoerlegging van een door de grondwet beschermd recht. In dit geval wordt, naast het feit dat enkele bewijsstukken mogelijk illegaal zijn verkregen, de doorslaggevende rol gespeeld door het feit of het bewijs dat in civiele procedures wordt geboden zou leiden tot het opnieuw schenden van mensenrechten.

Wat betreft ontoelaatbaar bewijs en bewijs waarvan de verkrijging moeilijk haalbaar is, wordt in artikel 3, lid 3, ZPP bepaald dat de rechter de verzoeken van partijen afwijst wanneer die in strijd zijn met bindende regels of met de goede zeden.

3.2 Geldt ook de verklaring van een partij als bewijs?

Als de verklaring deel uitmaakt van de vordering of van een verzoekschrift, geldt die verklaring niet als bewijs maar heeft zij de status van een stelling van de partij waarvoor de partij ook geschikt bewijs dient aan te dragen. Als de verklaring is opgenomen in een document dat is ingediend als bewijs voor de stelling van een partij, heeft die verklaring de status van een document (akte).

Een verklaring die een partij heeft afgelegd tijdens de hoorzitting, geldt ook als bewijs, aangezien de ZPP ook het horen van partijen als bewijs erkent (artikel 257 ZPP).

Links

http://www.pisrs.si/Pis.web/

https://www.uradni-list.si/

http://www.dz-rs.si/wps/portal/Home/deloDZ/zakonodaja/preciscenaBesedilaZakonov

http://www.sodisce.si/

Laatste update: 10/01/2020

De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken EJN-contactpunten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. Het EJN en de Commissie aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens in dit document of waarnaar in dit document wordt verwezen. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.