Deel I – Bescherming van de grondrechten binnen de Europese Unie

Bescherming van de grondrechten in de Europese Unie

1. De Europese Unie, mensenrechten en grondrechten

De Europese Unie (EU) is gegrondvest op de waarden eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten (zie artikel 2 VEU).

Een van de belangrijkste doelen van de EU is het bevorderen van mensenrechten of "grondrechten", zowel binnen de EU als wereldwijd.

De termen "mensenrechten" en "grondrechten" komen allebei voor in de Verdragen. Er is geen duidelijke reden om de ene term boven de andere te verkiezen. Kennelijk heeft "mensenrechten" echter de voorkeur in bepalingen die betrekking hebben op de externe betrekkingen van de Unie (d.w.z. de betrekkingen met niet-lidstaten en internationale organisaties). Daarentegen wordt in de Verdragsbepalingen over de interne dimensie (d.w.z. de bescherming van grondrechten binnen de EU) de term "grondrechten" gehanteerd. Deze handleiding gaat in op de interne dimensie van het beschermen van rechten. Er wordt daarom gesproken van "grondrechten".

In de uitoefening van de bevoegdheden en taken die hun bij de Verdragen zijn verleend en opgedragen, moeten de EU-instellingen de EU-grondrechten steeds eerbiedigen. Bovendien moeten zij de toepassing van die grondrechten bevorderen, voor zover daarvoor geen extra bevoegdheden nodig zijn naast die welke in de Verdragen zijn vastgelegd.

De lidstaten zijn verplicht om bij de uitvoering van de EU-wetgeving de EU-grondrechten te eerbiedigen. In deel II van deze handleiding staan aanwijzingen voor het vaststellen van situaties waarin de EU en haar lidstaten verplicht zijn EU-grondrechten te beschermen.

Voordat er op die aspecten wordt ingegaan, illustreren de onderstaande punten de binnen de EU beschermde grondrechten en de instrumenten die particulieren ter beschikking staan om bij inbreuk op die rechten een schadevergoeding te vorderen.

2. De binnen de EU beschermde grondrechten

Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 beschikt de EU over haar eigen schriftelijke verklaring van rechten, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna "het Handvest" genoemd).

Het Handvest bevat een preambule en 54 artikelen, die zijn verdeeld in zeven titels. In de titels I tot en met VI (Waardigheid, Vrijheden, Gelijkheid, Solidariteit, Burgerschap en Rechtspleging) worden de respectieve grondrechten uiteengezet, terwijl in titel VII (Algemene bepalingen betreffende de uitlegging en de toepassing van het Handvest) regels voor de uitlegging en toepassing van die grondrechten zijn vastgesteld.

Het Handvest en de inhoud ervan worden nader onderzocht in de punten 2.1 en 2.2 van deel I van deze handleiding. De belangrijkste regels van titel VII worden echter besproken in deel III.

Het Handvest heeft dezelfde juridische waarde als de Verdragen waarop de EU is gegrondvest (VEU en VWEU). Zij worden dan ook alle drie beschouwd als primair Unierecht en staan bijgevolg bovenaan de lijst van bronnen van het Unierecht. Daarom zijn EU-instellingen gebonden aan het Handvest, evenals de lidstaten wanneer zij het Unierecht uitvoeren. Hoewel het Handvest niet in de plaats treedt van nationale grondwetten, kan het er in bepaalde gevallen wel boven staan (zie voor de relatie tussen het Handvest en nationale bronnen van grondrechten deel III, punt 2).

Het Handvest is echter niet de enige bron voor de bescherming van grondrechten binnen de EU.

Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie, bij gebrek aan een handvest van schriftelijke rechten, de bescherming van individuele rechten gewaarborgd door er de status van algemene beginselen van het Unierecht aan te verlenen. Met het Verdrag van Lissabon zijn die beginselen officieel opgenomen in de bronnen van EU-grondrechten (meer informatie hierover wordt verstrekt in punt 2.3).

Daarnaast kan de EU partij worden bij internationale verdragen over de bescherming van grondrechten. Sinds 22 november 2011 is de EU partij bij het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, het eerste internationaal wettelijk bindend instrument waarin minimumnormen zijn vastgesteld voor de bescherming van mensen met een handicap. Dit is tevens het eerste mensenrechtenverdrag waarbij de EU partij is geworden.

Verder is de EU krachtens het Verdrag van Lissabon wettelijk verplicht toe te treden tot het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, beter bekend als het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Het EVRM, dat in 1953 in werking is getreden, is gesloten in het kader van de Raad van Europa, een internationale mensenrechtenorganisatie die momenteel 47 lidstaten telt, waaronder de 28 EU-lidstaten.

Het EVRM is het eerste instrument waarbij een groep staten zich heeft verplicht tot eerbiediging van allerlei rechten, in wezen burger- en politieke rechten. Het is veelzeggend dat het EVRM personen de mogelijkheid biedt om bij schending van hun grondrechten door een staat die partij is bij het verdrag, verhaal te halen bij een supranationaal gerechtshof, het Europees Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg.

Hoewel bij het Verdrag van Lissabon is bepaald dat de EU verplicht is toe te treden tot het EVRM, is dat vooralsnog niet gebeurd. Dat betekent echter niet dat het EVRM geen rol speelt binnen het EU-stelsel van mensenrechtenbescherming. Zie in dit verband punt 2.4.

2.1 Het ontstaan van het EU-Handvest

In juni 1999 concludeert de Europese Raad van Keulen dat het nodig is de grondrechten die op EU-niveau van toepassing zijn, in één document samen te brengen om ze beter zichtbaar te maken.

De in Keulen bijeengekomen staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten willen in het Handvest de algemene beginselen van het EVRM van 1950 en die van de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de EU-landen opnemen. Daarnaast moet het Handvest de grondrechten voor EU-burgers bevatten, zoals de economische en sociale rechten van het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa en het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden. Verder moeten de beginselen die zijn ontwikkeld in de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de rechten van de mens erin tot uiting komen.

Het Handvest wordt opgesteld door een Conventie bestaande uit een vertegenwoordiger van elk EU-land en de Europese Commissie, evenals leden van het Europees Parlement en de nationale parlementen.

In december 2000 wordt het in Nice officieel aangekondigd door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Een tweede aankondiging van het Handvest volgt in 2007, in Straatsburg, teneinde een aantal wijzigingen in de oorspronkelijke tekst te bevestigen.

In december 2009, met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, krijgt het EU-Handvest dezelfde bindende rechtskracht als de Verdragen.

2.2. Het Handvest: inhoud

Het Handvest brengt in één document rechten samen die voordien waren verspreid over diverse EU-instrumenten en nationale wetgevingen, evenals een reeks verdragen die waren vastgesteld in het kader van de Raad van Europa, de Verenigde Naties (VN) en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO).

Door de grondrechten duidelijker en beter zichtbaar te maken, wil het Handvest de rechtszekerheid binnen de EU waarborgen.

Het Handvest bevat een preambule en 54 artikelen, die zijn verdeeld in zeven titels:

  • Titel I: Waardigheid (de menselijke waardigheid, het recht op leven, het recht op menselijke integriteit, het verbod op folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, het verbod op slavernij en dwangarbeid);
  • Titel II: Vrijheden (het recht op vrijheid en veiligheid, de eerbiediging van het privé-leven en van het familie- en gezinsleven, de bescherming van persoonsgegevens, het recht te huwen en het recht een gezin te stichten, de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de vrijheid van vergadering en vereniging, de vrijheid van kunsten en wetenschappen, het recht op onderwijs, de vrijheid van beroep en het recht te werken, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op asiel, bescherming bij verwijdering, uitzetting en uitlevering);
  • Titel III: Gelijkheid (gelijkheid voor de wet, non-discriminatie, verscheidenheid van cultuur, godsdienst en taal, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de rechten van het kind, de rechten van ouderen, de integratie van personen met een handicap);
  • Titel IV: Solidariteit (het recht op informatie en raadpleging van de werknemers binnen de onderneming, het recht op collectieve onderhandelingen en op collectieve actie, het recht op toegang tot arbeidsbemiddeling, bescherming bij kennelijk onredelijk ontslag, rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden, het verbod op kinderarbeid en de bescherming van jongeren op het werk, het beroeps- en gezinsleven, sociale zekerheid en sociale bijstand, de gezondheidszorg, de toegang tot diensten van algemeen economisch belang, milieubescherming, consumentenbescherming);
  • Titel V: Burgerschap (actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees parlement, actief en passief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen, recht op behoorlijk bestuur, recht van inzage in documenten, Europees Ombudsman, recht van petitie, vrijheid van verkeer en van verblijf, diplomatieke en consulaire bescherming);
  • Titel VI: Rechtspleging (recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, vermoeden van onschuld en rechten van de verdediging, legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen, recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft);
  • Titel VII: Algemene bepalingen betreffende de uitlegging en de toepassing van het Handvest (toepassingsgebied; reikwijdte en uitlegging van de gewaarborgde rechten en beginselen; relatie met het EVRM; verschil tussen "rechten" en "beginselen"; beschermingsniveau).

2.3 De algemene beginselen van het Unierecht inzake de bescherming van grondrechten

In het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap staan geen bepalingen over de bescherming van grondrechten. Desondanks blijkt uit vroege zaken voor het Hof van Justitie dat EEG-handelingen kunnen ingrijpen in grondrechten, zoals, in het bijzonder, de vrijheid een economische activiteit uit te oefenen of het recht op eigendom.

In de jaren 1970 bevestigt het Hof van Justitie zijn eigen bevoegdheid door eerbiediging van de grondrechten als "algemene rechtsbeginselen" te waarborgen (zie zaak 11-70 Internationale Handelsgesellschaft, punt 4). Dat betekent dat nationale rechters geen uitspraak mogen doen over EEG-handelingen op grond van nationale bronnen van bescherming voor grondrechten.

Later stelt het Hof dat nationale wettelijke bepalingen binnen de werkingssfeer van het (toenmalige) Gemeenschapsrecht tevens moeten voldoen aan de grondrechten die door het Gemeenschapsrecht worden beschermd als algemene beginselen (zie zaak C-60/84 Cinéthèque, punt 26).

Om het bestaan van een verband tussen nationale en Europese grondrechten vast te stellen, merkt het Hof van Justitie echter verder op dat het zich "heeft laten leiden door de constitutionele tradities welke aan de lidstaten gemeen zijn" (zie zaak 4-73 Nold, punt 13). Evenzo noemt het "internationale wilsverklaringen inzake de bescherming van de rechten van de mens waaraan de lidstaten hebben medegewerkt of waarbij zij zich hebben aangesloten" een bron van aanwijzingen (ibid.). Ook voerde het Hof van Justitie aan dat het EVRM van bijzonder belang is (zie zaak C-260/89 ERT, punt 42).

In de huidige versie van artikel 6, lid 3, VEU is het volgende bepaald: "De grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, maken als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie".

Het Verdrag van Lissabon bevestigt daarom de mogelijkheid voor het Hof van Justitie om de bescherming van de grondrechten te ontwikkelen via de algemene beginselen.

De relatie tussen grondrechten als algemene beginselen en het Handvest is echter complex. Beide bronnen genieten dezelfde rechtsstatus en overlappen elkaar veelvuldig met betrekking tot de gewaarborgde bescherming (doordat de rechtspraak van het Hof van Justitie over algemene beginselen mede ten grondslag ligt aan de inhoud van het Handvest, en de bronnen waaruit is geput voor het Handvest en de algemene beginselen elkaar op veel punten overlappen).

Het Hof van Justitie heeft nog geen duidelijk standpunt ingenomen over deze relatie: er zijn gewoon zaken waarin wordt verwezen naar beide bronnen (zie bv. zaak C-441/14 Dansk Industri (DI), punt 22).

Het lijkt evenwel redelijk te onderkennen dat de algemene beginselen inzake grondrechten ten minste twee functies vervullen:

  • zij dienen als ondersteuning bij de uitlegging van het Handvest: als in een bepaling van het Handvest een grondrecht is gecodificeerd dat het Hof van Justitie al heeft erkend als algemeen beginsel, dient de rechtspraak waarin het is erkend, als richtlijn bij de uitlegging van die bepaling van het Handvest;
  • zij fungeren als alternatief instrument om grondrechten te beschermen die niet door het Handvest worden erkend.

Opgemerkt zij dat het Hof van Justitie, ondanks de (enige) verwijzing naar het EVRM in artikel 6, lid 3, VEU, andere internationale verdragen heeft gebruikt als bronnen voor de algemene beginselen van het Unierecht: voorbeelden zijn het VN-Verdrag over de rechten van het kind en het Europees Sociaal Handvest.

De huidige tekst van artikel 6, lid 3, VEU zou het gebruik van zulke andere instrumenten derhalve niet in de weg mogen staan.

2.4 De relatie tussen de EU en het EVRM

Hoewel alle EU-lidstaten partij bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) zijn, is de Europese Unie dat nog niet. Het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in Straatsburg is dan ook niet bevoegd om na te gaan of EU-handelingen en -bepalingen overeenstemmen met het EVRM. Het is daarentegen wel bevoegd om uitspraak te doen over de handelingen van de lidstaten, ook die ter uitvoering van uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen.

Het EHRM heeft onderscheid gemaakt tussen handelingen van lidstaten ter uitvoering van verplichtingen krachtens het Unierecht waarbij de betrokken lidstaat enige speelruimte wordt gelaten bij de tenuitvoerlegging ervan, en verplichtingen zonder die marge. Als er geen marge is, beoordeelt het EHRM geen (rechts)handelingen van lidstaten, in de veronderstelling dat de bescherming van grondrechten die wordt geboden binnen het EU-systeem minstens gelijkwaardig is aan die van het EVRM. Die veronderstelling is betrekkelijk: zij zal namelijk worden weerlegd als de bescherming in de betrokken zaak duidelijk tekortschiet (dit is de zogeheten "Bosphorus-veronderstelling", naar de desbetreffende zaak).

Daarentegen is er geen speciale behandeling voor de handelingen van lidstaten ter uitvoering van verplichtingen krachtens het Unierecht waarbij de lidstaten geen speelruimte wordt gelaten.

Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is de EU wettelijk verplicht toe te treden tot het EVRM. Artikel 6, lid 2: "De Unie treedt toe tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Die toetreding wijzigt de bevoegdheden van de Unie, zoals bepaald in de Verdragen, niet".

Voor toetreding van de Europese Unie is het nodig dat er tussen de Unie en de staten die partij bij het EVRM zijn, een toetredingsverdrag van kracht wordt. In 2013 is de laatste hand gelegd aan een concept-toetredingsverdrag maar het Hof van Justitie heeft vastgesteld dat het niet verenigbaar is met de EU-verdragen en het Handvest (zie Advies 2/13).

De omstandigheid dat de EU momenteel geen partij bij het EVRM is, betekent echter niet dat het verdrag geen juridische relevantie heeft in het kader van het Unierecht. Op dit moment worden door het EVRM (en de rechtspraak van het EHRM waarin het wordt uitgelegd) twee functies vervuld:

  • het fungeert als minimumnorm voor bescherming met betrekking tot het Handvest, waarvan artikel 52, lid 3, als volgt luidt: "Voor zover dit Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten welke zijn gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zijn de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend. Deze bepaling verhindert niet dat het recht van de Unie een ruimere bescherming biedt" (zie voor meer informatie hierover deel III, punt 5.1);
  • het EVRM en de rechtspraak van het EHRM kunnen worden ingeroepen om grondrechten te beschermen als algemene beginselen van het Unierecht, overeenkomstig artikel 6, lid 3, VEU (zie punt 2.3).

3. De functies van EU-grondrechten

De EU-instellingen en -organen (ongeacht de officiële benaming ervan: agentschappen, bureaus enz.) zijn verplicht om zich in de uitvoering van hun taken te houden aan de EU-grondrechten en de doeltreffende toepassing ervan te bevorderen. Alle handelingen die zij vaststellen, moeten beantwoorden aan de eisen gesteld aan de bescherming van de grondrechten.

De EU-lidstaten zijn eveneens verplicht om de EU-grondrechten te eerbiedigen en de toepassing ervan te bevorderen maar alleen wanneer zij handelen in het kader van het Unierecht (zie deel II, punt 3).

Ten aanzien van EU-handelingen vervullen de grondrechten derhalve twee hoofdfuncties.

In eerste instantie fungeren zij als ijkpunt voor uitlegging. Een EU-handeling wordt uitgelegd in het licht van de EU-grondrechten en als zij voor meerderlei uitleg vatbaar is, gaat de voorkeur uit naar die uitlegging die het meest overeenstemt met de EU-grondrechten.

Zo heeft het Hof van Justitie in zaak C-131/12 Google Spain Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens uitgelegd in het licht van de artikelen 7 en 8 van het EU-Handvest over het recht op eerbiediging van het privé-leven en het recht op bescherming van persoonsgegevens. Hoewel dat niet uitdrukkelijk zo is bepaald in de richtlijn, heeft het Hof geoordeeld dat de richtlijn moet worden uitgelegd als een bevestiging van het "recht om vergeten te worden": eenieders recht om van de aanbieder van een internetzoekmachine te verlangen de informatie over hem of haar te verwijderen.

Ten tweede fungeren EU-grondrechten als basis en ijkpunt voor geldigheid. Een EU-handeling die niet beantwoordt aan de EU-grondrechten en niet in overeenstemming ermee kan worden uitgelegd, is ongeldig en kan teniet worden gedaan via een beroep tot nietigverklaring bij het Hof van Justitie of het Gerecht, of ongeldig worden verklaard via een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie (zie punt 4).

Zo heeft in bijvoorbeeld zaak C-293/12 Digital Rights Ireland het Hof van Justitie Richtlijn 2006/24/EG over de bewaring van gegevens ongeldig verklaard, omdat daarin de bescherming van persoonsgegevens als vastgelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest onvoldoende werd gewaarborgd.
Verder fungeren de EU-grondrechten als ijkpunt voor de verenigbaarheid van nationale wettelijke bepalingen binnen de werkingssfeer van het Unierecht. Die moeten worden uitgelegd in overeenstemming met de EU-grondrechten. Bij strijdigheid die niet kan worden weggenomen via uitlegging, kan de nationale bepaling worden ingetrokken of gewijzigd door de nationale wetgevende instantie. Daarnaast kunnen nationale rechtbanken en overheidsinstanties, indien het desbetreffende EU-grondrecht voldoet aan de vereisten voor rechtstreekse werking, dat grondrecht toepassen en de strijdige nationale bepaling niet toepassen. Zij hoeven dan niet te wachten op een formele wijziging van de bestaande nationale wetgeving door de nationale wetgevende instantie (zie hierover deel III, punt 7).

4. Rechtsmiddelen die particulieren ter beschikking staan om hun EU-grondrechten te beschermen

Er zijn diverse middelen en mechanismen van verschillende gerechtelijke en niet-gerechtelijke instanties om te zorgen voor passende bescherming bij schending van EU-grondrechten.

Gerechtelijke bescherming van de grondrechten uit hoofde van het Handvest wordt geboden door het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg en door de nationale rechtbanken van de lidstaten.

Als de schending van grondrechten voortkomt uit een EU-maatregel, kan alleen het Hof van Justitie de handeling die tot de schending heeft geleid, tenietdoen. Er zijn twee manieren om het Hof van Justitie te verzoeken na te gaan of een EU-maatregel verenigbaar is met het Handvest:

  • via een beroep tot nietigverklaring bij de rechtbank die bevoegd is in door particulieren ingestelde beroepen tot nietigverklaring;
  • via een verzoek aan het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing dat is ingediend door een nationale rechterlijke instantie.

Deze twee manieren zijn niet onderling verwisselbaar: er gelden namelijk verschillende eisen en procedurele voorschriften.

Zo zijn beroepen tot nietigverklaring onderworpen aan een bij artikel 263, zesde alinea, VWEU bepaalde termijn. Daarnaast moet de rekwirant aantonen rechtstreeks, persoonlijk belang te hebben bij nietigverklaring van de aangevochten maatregelen om langs deze weg verhaal te kunnen zoeken. De regels op dit punt (de zogenaamde "standing rules") zijn zeer streng en het is vaak lastig voor particulieren om een zaak rechtstreeks bij de EU-gerechten aanhangig te maken.

Daarentegen is er geen termijn gesteld voor verzoeken om een prejudiciële beslissing, maar zulke verzoeken kunnen alleen worden ingediend door nationale rechtbanken bij het Hof van Justitie (zie artikel 267 VWEU). Voorwaarde voor indiening van zulke verzoeken is derhalve dat er op nationaal niveau een procedure loopt over de vermeende onverenigbaarheid van een EU-handeling (of nationale maatregel ter uitvoering van het Unierecht) met EU-grondrechten. Iedere partij bij de nationale procedure kan de nationale rechter verzoeken om verwijzing naar het Hof van Justitie, maar de uiteindelijke beslissing wordt gegeven door de nationale rechter (die ook ambtshalve kan verwijzen).

Bij schending van grondrechten vanwege een nationale wettelijke maatregel zijn in eerste instantie de nationale rechtbanken verantwoordelijk voor de bescherming van particulieren (de bevoegde rechterlijke instantie moet zijn vastgesteld overeenkomstig de nationale bepalingen over bevoegdheidsverdeling tussen de rechtbanken van de betrokken lidstaat).

Ten eerste moet de nationale rechtbank vaststellen of de kwestie valt binnen het toepassingsgebied van de EU-grondrechten dan wel beperkt is tot de nationale grondrechten. Als er EU-grondrechten van toepassing zijn (zie deel II, de punten 1 tot en met 3), moet de nationale rechtbank de door die rechten geboden bescherming waarborgen. Bij twijfel kan de nationale rechtbank bij het Hof van Justitie een verzoek om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van het Unierecht indienen.

Het kiezen van de geschiktste procedure kan een lastige opgave zijn en mogelijk is het raadzaam gekwalificeerd juridisch advies in te winnen: bepaalde aanwijzingen in dit verband worden gegeven in deel III, punt 2. Om de partijen en hun wettelijke vertegenwoordigers meer inzicht te geven in de regels voor het voeren van voornoemde procedures, heeft het Hof van Justitie voor partijen bij zaken die het behandelt, enkele praktische aanwijzingen vastgesteld. Daarnaast heeft het Hof enkele Aanbevelingen aan de nationale rechterlijke instanties over het aanhangig maken van prejudiciële procedures opgesteld, waarin het uitlegt of een verzoek om een prejudiciële beslissing gepast is en praktische informatie over vorm en effect van een dergelijk verzoek geeft.

5. Buitengerechtelijke middelen die particulieren ter beschikking staan om hun EU-grondrechten te beschermen

Een oplossing voor problemen in verband met de bescherming van EU-grondrechten kan ook via buitengerechtelijke kanalen worden gezocht.

Schending van grondrechten door instellingen, organen, bureaus en instanties van de EU

  • Klacht bij de Europese Ombudsman: op grond van het recht zich tot de Europese Ombudsman te wenden, dat op zich een grondrecht is (verankerd in artikel 44 van het EU-Handvest), kunnen EU-burgers en -ingezetenen kwesties aan de kaak stellen in verband met gevallen van "wanbeheer" door EU-instellingen, -organen en -agentschappen, behalve het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak.
  • Klacht bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming: wie meent dat zijn of haar rechten zijn geschonden bij de verwerking van zijn of haar gegevens door een EU-instelling, -orgaan, -bureau of -agentschap, kan via het klachtenformulier een klacht indienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.
  • Schending van grondrechten door een lidstaat
  • Klacht bij de Europese Commissie, in verband met de schending van grondrechten door nationale instanties (mits zij handelen in het kader van het Unierecht: zie deel II, de punten 1 tot en met 3). Gedetailleerde informatie over de wijze van indienen van een klacht en hoe de Commissie de klacht behandelt, is hier te vinden.
  • Verzoekschrift aan het Europees Parlement: op grond van het recht van petitie, dat op zich een grondrecht is (verankerd in artikel 44 van het EU-Handvest), kunnen EU-burgers en -ingezetenen het Europees Parlement wijzen op een onderwerp dat valt onder de bevoegdheden van de Unie en de verzoeker rechtstreeks raakt. Meer informatie over het recht om verzoekschriften in te dienen, vindt u hier.

Via het internetportal van het Europees Parlement voor verzoekschriften is het mogelijk een nieuw verzoekschrift te starten of een bestaand verzoekschrift te steunen.

Laatste update: 19/11/2020

Deze pagina wordt beheerd door de Europese Commissie. De informatie op deze pagina geeft niet noodzakelijk het officiële standpunt van de Europese Commissie weer. De Commissie aanvaardt geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens waarnaar in dit document wordt verwezen. Gelieve de juridische mededeling te raadplegen voor de auteursrechtelijke regeling voor Europese pagina's.