Overslaan en naar de inhoud gaan

Geringe vorderingen

Flag of Estonia
Estland
Inhoud aangereikt door
European Judicial Network
(in civil and commercial matters)

1 Het bestaan van een specifieke procedure voor geringe vorderingen

De nationale procedureregels voor de behandeling van burgerlijke zaken zijn neergelegd in het Estse wetboek van burgerlijke rechtsvordering (tsiviilkohtumenetluse seadustik).

Overeenkomstig artikel 403 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering kan de rechter, met instemming van de partijen, een zaak zonder rechtszitting beslechten.

Overeenkomstig artikel 404 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering kan de rechter in een zaak betreffende een vordering van geldelijke aard een schriftelijke procedure gelasten, indien het bedrag van de vordering niet hoger is dan 4 500 EUR voor de hoofdvordering, en niet hoger dan 8 000 EUR wanneer secundaire vorderingen in aanmerking worden genomen.

Overeenkomstig artikel 405 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering onderzoekt de rechter de zaak naar eigen redelijk inzicht volgens de vereenvoudigde procedure, met inachtneming van uitsluitend de algemene procedurele beginselen van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, in het geval van vorderingen omtrent eigendomsrechten waarvan de waarde een bedrag van 3 500 EUR voor de hoofdvordering en 7 000 EUR inclusief secundaire vorderingen niet te boven gaat.

Op verzoek van de eiser worden vorderingen tot betaling van gelden die voortvloeien uit een wisselbrief of een cheque, en vorderingen tot gedwongen tenuitvoerlegging die voortvloeien uit een hypotheek, een maritieme hypotheek of een geregistreerd pandrecht, beslecht in een documentaire procedure, indien alle feiten ter onderbouwing van de vordering met behulp van documenten kunnen worden aangetoond en de noodzakelijke documenten bij het verzoekschrift zijn gevoegd of de eiser deze documenten binnen de door de rechter gestelde termijn indient.

1.1 Toepassingsgebied van de procedure, grensbedrag

1.2 Indien de partijen hierover overeenstemming bereiken, kan de rechter een schriftelijke procedure gelasten, ongeacht het soort burgerlijke zaak en het betrokken bedrag.

De rechter kan zonder toestemming van de partijen een schriftelijke procedure gelasten in een zaak betreffende een vordering van geldelijke aard, indien de waarde van de vordering een bedrag van 4 500 EUR voor de hoofdvordering en 8 000 EUR inclusief secundaire vorderingen niet te boven gaat.

De vereenvoudigde procedure kan worden toegepast op vorderingen omtrent eigendomsrechten waarvan de waarde een bedrag van 3 500 EUR voor de hoofdvordering en 7 000 EUR inclusief secundaire vorderingen niet te boven gaat.

Voor documentaire procedures betreffende vorderingen tot betaling van gelden die voortvloeien uit een wisselbrief of een cheque en vorderingen tot gedwongen tenuitvoerlegging die voortvloeien uit een hypotheek, een maritieme hypotheek of een geregistreerd pandrecht, geldt geen drempelwaarde.

1.2 Toepassing van de procedure

Een verzoek tot inleiding van de Europese procedure voor geringe vorderingen kan elektronisch of per post bij de rechter worden ingediend. Het verzoekschrift kan elektronisch worden ingediend via het daarvoor bedoelde informatiesysteem (Avalik e-toimik, https://www.e-toimik.ee/) of per e-mail naar het daarvoor bedoelde e-mailadres. Zie voor de contactgegevens van de Estlandse rechtbanken de website met rechtbanken. Het verzoekschrift moet worden ondertekend door de afzender. Een elektronisch verzoekschrift moet zijn voorzien van de digitale handtekening van de afzender of worden ingediend op een andere, gelijkwaardig beveiligde wijze die het mogelijk maakt de identiteit van de afzender vast te stellen. Een elektronisch verzoek kan ook per fax of in een andere schriftelijke vorm worden ingediend, mits het originele document vervolgens onverwijld aan de rechtbank ter beschikking wordt gesteld. In een vereenvoudigde procedure kan de rechter afwijken van de bepalingen van de wet inzake de voorwaarden voor indiening van verzoekschriften.

Overeenkomstig artikel 403 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering stelt de rechter, indien hij met instemming van de partijen een schriftelijke procedure gelast, onverwijld de termijn voor de indiening van verklaringen en documenten en de datum van bekendmaking van zijn vonnis vast, en deelt hij deze mee aan de partijen. De partijen kunnen hun instemming met de schriftelijke procedure alleen intrekken in geval van een ingrijpende wijziging van de procedurele situatie. Wanneer een partij de rechter niet heeft meegedeeld dat zij de schriftelijke procedure aanvaardt, wordt ervan uitgegaan dat zij wenst dat de zaak in een rechtszitting wordt behandeld.

Overeenkomstig artikel 404 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering stelt de rechter, indien hij een schriftelijke procedure gelast in een zaak betreffende een vordering van geldelijke aard, de termijn voor de indiening van verklaringen en documenten en de datum van bekendmaking van zijn vonnis vast, en deelt hij deze mee aan de partijen. De rechter kan de gestelde termijn wijzigen naar aanleiding van wijzigingen in de procedurele situatie. De rechter annuleert de schriftelijke procedure, indien hij van oordeel is dat de verschijning in persoon van een partij noodzakelijk is voor de vaststelling van de feiten die aan de vordering ten grondslag liggen. Indien een partij daarom verzoekt, wordt zij gehoord, ongeacht of een schriftelijke procedure is gelast.

Overeenkomstig artikel 405, lid 3, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering kan een rechter een zaak volgens de vereenvoudigde procedure behandelen zonder daartoe een afzonderlijke beslissing te geven. De rechter kan naar diens eigen redelijke inzicht een vordering behandelen op basis van vereenvoudigde voorschriften met inachtneming van uitsluitend de algemene procedurele beginselen. In de vereenvoudigde procedure waarborgt de rechter dat de grondrechten en fundamentele vrijheden en de essentiële procedurele rechten van de deelnemers aan de procedure in acht worden genomen en dat de deelnemers aan de procedure worden gehoord als zij daarom verzoeken. Voor dit doel is geen rechtszitting nodig. Deelnemers aan de procedure moeten wel in kennis worden gesteld van hun recht om door de rechter te worden gehoord. De rechter kan de procedure vereenvoudigen, maar is daartoe niet verplicht.

De rechter kan tijdens de behandeling van een vordering in de vereenvoudigde procedure:

  • de proceshandelingen slechts notuleren voor zover hij dat noodzakelijk acht, en daarbij het recht om bezwaar aan te tekenen tegen de notulen, uitsluiten;
  • een termijn vaststellen die afwijkt van de wettelijke termijn;
  • niet in de wet gespecificeerde personen erkennen als contractuele vertegenwoordigers van deelnemers aan de procedure;
  • afwijken van de wettelijke vormvereisten voor het indienen en toestaan van bewijs en ook bewijsmateriaal aanvaarden dat niet in de wet wordt vermeld, met inbegrip van een niet onder ede verstrekte verklaring van een deelnemer aan de procedure;
  • afwijken van de wettelijke vormvereisten voor het betekenen of in kennis brengen van processtukken en voor het voorleggen van stukken aan de deelnemers aan een procedure, behalve voor het aan de verweerder betekenen of ter kennis brengen van een vordering;
  • afzien van een aan het proces voorafgaande procedure of de rechtszitting;
  • op zijn eigen initiatief bewijs verkrijgen;
  • in de zaak vonnis wijzen zonder het beschrijvende gedeelte en de motivering;
  • een beslissing in de zaak onmiddellijk uitvoerbaar verklaren, ook in gevallen waarin niet door de wet is voorzien of zonder de wettelijk voorgeschreven zekerheid.

Indien het bedrag van de burgerlijke zaak de drempelwaarde van de vereenvoudigde procedure niet overschrijdt, zijn de bepalingen betreffende de vereenvoudigde procedure van toepassing, met name wat betreft het beroep tegen een in een vereenvoudigde procedure gegeven vonnis. Dit is ook van toepassing bij de beslechting van een zaak op grond van Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 1), voor zover zij niet bij die verordening is geregeld. Op grond van die verordening kan de zaak worden beslecht door het bevoegde het kantongerecht (maakohus).

De documentaire procedure wordt op verzoek van de eiser toegepast, indien alle feiten ter onderbouwing van de vordering met behulp van documenten kunnen worden aangetoond en de noodzakelijke documenten bij het verzoekschrift zijn gevoegd of de eiser deze documenten binnen de door de rechter gestelde termijn indient.

Processtukken kunnen aan de Estse rechtbanken worden betekend of in kennis worden gebracht langs elektronische weg via het elektronische informatiesysteem (https://www.e-toimik.ee/), per e-mail of per fax. Wanneer een processtuk per fax naar de rechtbank wordt gezonden, moet het origineel van het schriftelijke stuk na verzending van de fax onverwijld aan de rechtbank worden toegezonden. Tegen een beslissing van de rechter kan binnen tien dagen beroep worden ingesteld.

De rechter kan een verzoekschrift of een ander processtuk dat door een deelnemer aan de procedure per e-mail is ingediend, aanvaarden ook al voldoet het niet aan de eis dat het voorzien moet zijn van een digitale handtekening, mits de rechter niet twijfelt aan de identiteit van de afzender en aan de verzending van het document, wat met name het geval zal zijn wanneer de rechter van dezelfde deelnemer, in een procedure over dezelfde zaak, eerder en vanaf hetzelfde e-mailadres wél documenten met een digitale handtekening heeft ontvangen, of wanneer de rechter ermee heeft ingestemd dat verzoekschriften of andere stukken ook op die wijze ingediend mogen worden.

Het is ook mogelijk om voorafgaande toestemming te geven langs elektronische weg via het elektronische informatiesysteem (https://www.e-toimik.ee/), per e-mail of per fax. Instemming met de betekening of kennisgeving van processtukken met elektronische middelen als bedoeld in artikel 13, lid 1, punt b), ii), van de Europese verordening inzake geringe vorderingen kan tegelijkertijd met het verzoek om een Europese procedure voor geringe vorderingen ook aan de rechtbank worden toegezonden.

Over het algemeen geschiedt elektronische betekening of kennisgeving van processtukken aan advocaten, notarissen, gerechtsdeurwaarders, curatoren en nationale of plaatselijke overheidsinstanties via het daarvoor bedoelde informatiesysteem. Betekening of kennisgeving op enige andere wijze is alleen toegestaan als daar een goede reden voor is.

Tegen een overeenkomstig de Europese verordening inzake geringe vorderingen genomen beslissing kan beroep worden ingesteld bij de arrondissementsrechtbank (ringkonnakohus) in het rechtsgebied waarvan het kantongerecht die de beslissing over het verzoek om een Europese procedure voor geringe vorderingen heeft gegeven, zich bevindt. Het beroep moet schriftelijk worden ingesteld en de volgende gegevens bevatten:

  1. de naam van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen waartegen beroep wordt ingesteld, de datum van dat vonnis en het nummer van de desbetreffende burgerlijke zaak;
  2. het duidelijk verwoorde verzoek van de appellant, waarin deze de mate aangeeft waarin hij het vonnis van het gerecht van eerste aanleg betwist en de beslissing van de arrondissementsrechtbank vermeldt waartegen hij beroep instelt;
  3. de argumentatie waarop het beroep berust;
  4. het tijdstip van betekening of kennisgeving van het vonnis waartegen beroep wordt ingesteld.

In de argumentatie voor een beroep moeten specifiek worden vermeld:

  1. de rechtsregel die het gerecht van eerste aanleg in zijn vonnis heeft geschonden of het feit dat door het gerecht van eerste aanleg onjuist of ontoereikend is vastgesteld;
  2. de reden waarom met het vonnis de rechtsregel wordt geschonden dan wel het feit op onjuiste of ontoereikende wijze is vastgesteld;
  3. een verwijzing naar het bewijsmateriaal dat de appellant wenst in te dienen ter onderbouwing van elke omschrijving van de feiten.

Schriftelijk bewijsmateriaal dat niet bij het gerecht van eerste aanleg is ingediend en dat de appellant door het gerecht wil laten aanvaarden, wordt aan het beroepschrift gehecht.

Indien er specifieke nieuwe feiten en bewijzen worden vermeld als reden voor het beroep, dan moet in het beroepschrift worden toegelicht waarom die feiten en bewijzen niet bij het gerecht van eerste aanleg waren ingediend.

Indien de appellant een getuige wil laten horen of een verklaring onder ede wil laten afleggen door een deelnemer aan de procedure, of een deskundigenoordeel of inspectie wil regelen, dan moet dat in het beroepschrift gemotiveerd worden aangegeven. In dat geval moeten de naam- en adresgegevens en telefoonnummers van de getuigen of deskundigen, voor zover bekend, eveneens in het beroepschrift worden vermeld.

Als de appellant de zaak in een mondelinge rechtszitting wil laten behandelen, dan moet hij dat vermelden in het beroepschrift. Doet hij dat niet, dan wordt hij geacht ermee in te stemmen dat de zaak schriftelijk wordt behandeld. De rechter stelt vervolgens de wederpartij in kennis van het beroep en stelt een termijn vast binnen welke de wederpartij opmerkingen kan indienen.

De rechter beslist bij beschikking over een verzoek om heroverweging van een vonnis krachtens de verordening inzake geringe vorderingen. In voorkomend geval wordt uitspraak over het verzoek gedaan in een rechtszitting. Indien gevolg wordt gegeven aan het verzoek, zal de Europese procedure voor geringe vorderingen worden voortgezet onder dezelfde voorwaarden als vóór het vonnis. Bij een arrondissementsrechtbank kan beroep worden ingesteld tegen beschikkingen waarbij het kantongerecht verzoeken om heroverweging van een vonnis heeft geweigerd. Een beroep tegen een beschikking waarbij de arrondissementsrechtbank uitspraak over een dergelijk beroep heeft gedaan, kan alleen bij het hooggerechtshof (Riigikohus) worden ingesteld indien de arrondissementsrechtbank het beroep heeft verworpen.

Het bedrag van de vergoeding aan de overheid wordt bepaald op basis van de waarde van de burgerlijke zaak, welke waarde op zijn beurt wordt berekend met inachtneming van het gevorderde bedrag. Bij het berekenen van de waarde van een burgerlijke zaak moet het bedrag van eventuele secundaire vorderingen bij dat van de hoofdvorderingen worden opgeteld. Wanneer in het kader van een verzoek tot inleiding van een Europese procedure voor geringe vorderingen een boete wegens late betaling wordt gevorderd, maar de boete op het moment van indiening van het verzoekschrift nog niet opeisbaar is, wordt een bedrag opgeteld dat overeenkomt met het verschuldigde bedrag voor één jaar. De hoogte van de vergoeding aan de overheid wordt bepaald op basis van het berekende definitieve bedrag (waarde van de burgerlijke zaak) en overeenkomstig de tabel in bijlage 1 bij de wet inzake vergoedingen aan de overheid (riigilõivuseadus) conform artikel 59, lid 1, daarvan.

In procedures op grond van de verordening inzake geringe vorderingen bedraagt de aan de overheid te betalen vergoeding voor een verzoek om heroverweging van een gerechtelijke beslissing de helft van de waarde van de vordering, maar is deze niet minder dan 100 EUR of meer dan 2 100 EUR.

De vergoeding aan de overheid bij het instellen van beroep is gelijk aan het bedrag dat in eerste instantie bij indiening van het verzoekschrift onder de Europese procedure voor geringe vorderingen bij het kantongerecht is betaald, met inachtneming van de reikwijdte van het beroep. Bij het instellen van hoger beroep of beroep in cassatie tegen een in een documentaire procedure gegeven vonnis, of tegen een voorlopig vonnis of een gedeeltelijk vonnis met voorbehoud van vergoeding, wordt ervan uitgegaan dat de waarde van de zaak overeenkomt met 1/4 van de waarde in eerste aanleg.

Bij het instellen van beroep in cassatie bij het hooggerechtshof, komt de te betalen vergoeding aan de overheid overeen met 1 % van de waarde van de burgerlijke zaak, rekening houdend met de omvang van het beroep. Het bedrag van de vergoeding aan de overheid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 59 van de wet inzake vergoedingen aan de overheid. De vergoeding aan de overheid bedrag mag niet minder dan 100 EUR en niet meer dan 4 760 EUR bedragen.

Voor het instellen van een beroep bij een arrondissementsrechtbank of bij het hooggerechtshof moet een vergoeding aan de overheid van 70 EUR worden betaald.

De vergoedingen aan de overheid kunnen worden betaald door overschrijving op de bankrekeningen van het ministerie van Financiën: SEB Pank – EE571010220229377229 (SWIFT: EEUHEE2X); Swedbank – EE062200221059223099 (SWIFT: HABAEE2X); Luminor Bank – EE221700017003510302 (SWIFT: RIKOEE22); LHV Pank – EE567700771003819792 (BIC/SWIFT: LHVBEE22)

Indien een in een Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven vonnis niet vrijwillig ten uitvoer wordt gelegd, valt de gedwongen tenuitvoerlegging onder de bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarders.

Rechtbanken die verzoeken in het kader van de Europese procedure voor geringe vorderingen (zie punt 1.2) onderzoeken, zijn bevoegd om de in artikel 23 genoemde maatregelen toe te passen.

1.3 Formulieren

Er zijn geen standaardformulieren die landelijk worden gebruikt voor vereenvoudigde procedures.

1.4 Rechtsbijstand

Rechtsbijstand wordt verleend overeenkomstig de voorschriften van dewet op rechtsbijstand van de staat (riigi õigusabi seadus) en van hoofdstuk 18, afdeling 6, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering. De staat verleent rechtsbijstand op aanvraag van de betrokkene.

Wanneer een partij bij een burgerlijke zaak rechtsbijstand aanvraagt in een gerechtelijke procedure, moet zij die aanvraag indienen bij het gerecht dat de zaak in behandeling heeft of tot behandeling daarvan bevoegd zou zijn.

Een natuurlijk persoon kan aanspraak maken op rechtsbijstand van de staat indien hij zich als gevolg van zijn financiële situatie geen bekwaam juridisch dienstverlener kan veroorloven op het moment dat hij die bijstand nodig heeft, de kosten daarvan slechts gedeeltelijk of in termijnen kan betalen of na betaling van die kosten niet meer in zijn basale dagelijkse levensonderhoud kan voorzien.

Deze rechtsbijstand wordt verleend aan een natuurlijk persoon die ten tijde van de indiening van de aanvraag woonachtig is in of onderdaan is van de Republiek Estland of een andere EU-lidstaat. De woonplaats van een partij wordt vastgesteld op basis van artikel 62 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1). Andere natuurlijke personen komen uitsluitend voor rechtsbijstand in aanmerking als zulks voortvloeit uit een internationale verplichting die voor Estland bindend is.

1.5 Regels betreffende het bewijs

Anders dan in de gewone procedure op tegenspraak kan de rechtbank in het kader van een vereenvoudigde procedure overeenkomstig artikel 405 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering ambtshalve bewijsmateriaal verzamelen. De rechter kan afwijken van de wettelijke vormvereisten voor het indienen en toestaan van bewijs en ook bewijsmateriaal aanvaarden dat niet in de wet wordt vermeld, met inbegrip van een niet onder ede verstrekte verklaring van een deelnemer aan de procedure.

In documentaire procedures worden alleen de door partijen overgelegde bewijsstukken en verklaringen als bewijsmiddel in aanmerking genomen. Er kan alleen bewijs worden geleverd met betrekking tot vorderingen tot betaling van gelden die voortvloeien uit een wisselbrief of een cheque, en vorderingen tot gedwongen tenuitvoerlegging die voortvloeien uit een hypotheek of een maritieme hypotheek, en de vraag of een document authentiek of vervalst is. Andere bewijsstukken worden niet aanvaard en bezwaren worden niet in aanmerking genomen. In het kader van een documentaire procedure kunnen geen andere vorderingen of tegenvorderingen worden ingediend. Om een secundaire vordering die voortvloeit uit een wisselbrief of een cheque, met bewijs te onderbouwen is het voldoende om aan te geven op welke gronden de vordering berust.

De voorschriften ten aanzien van het verkrijgen van bewijs worden vermeld in hoofdstuk 25 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering. In een zaak moet iedere partij de feiten waarop haar vorderingen of bezwaren berusten, met bewijs onderbouwen, tenzij bij wet anders is bepaald. De partijen kunnen overeenkomen de bewijslast anders te verdelen dan door de wet is bepaald en overeenstemming bereiken over de aard van het bewijsmateriaal op grond waarvan een specifiek feit kan worden bewezen, tenzij bij wet anders is bepaald. Bewijs wordt ingediend door de deelnemers aan de procedure. De rechter kan de deelnemers aan de procedure voorstellen aanvullend bewijs te verstrekken. Een deelnemer aan de procedure die bewijs wil indienen maar daartoe niet in staat is, kan de rechter verzoeken bewijs te vergaren. Een deelnemer aan een procedure die bewijs levert of om een handeling tot het verkrijgen van bewijs verzoekt, is verplicht om onderbouwd aan te geven welke voor de zaak relevante feiten hij door middel van het geleverde bewijs of het verzoek wenst te bewijzen. Een verzoek om een handeling tot het verkrijgen van bewijs moet vergezeld gaan van informatie die het verkrijgen van dat bewijs mogelijk maakt. Gedurende een voorbereidende procedure stelt het gerecht een uiterste termijn waarbinnen de deelnemers aan de procedure hun bewijs moeten leveren en om een handeling tot het verkrijgen van bewijs kunnen verzoeken. Indien het verzoek van een deelnemer aan een procedure om een handeling tot het verkrijgen van bewijs wordt afgewezen omdat die deelnemer, ondanks een verzoek daartoe van de rechter, de kosten van de bewijsverkrijging niet vooraf heeft voldaan, dan heeft de deelnemer niet het recht om op een later tijdstip alsnog om bewijsverkrijging te verzoeken indien honorering van dat verzoek zou betekenen dat de zitting in verband met de zaak moet worden verdaagd.

Indien de handeling tot het verkrijgen van bewijs moet worden verricht buiten het rechtsgebied van het gerecht dat de zaak behandelt, kan deze laatste het gerecht binnen wiens rechtsgebied het bewijs kan worden verkregen, via een rogatoire commissie (schriftelijk verzoek) opdragen de proceshandeling te verrichten. Aan die rogatoire commissie wordt gehoor gegeven conform de voorschriften die gelden voor het verrichten van de proceshandeling waar in de rogatoire commissie om wordt verzocht. De deelnemers aan de procedure worden in kennis gesteld van het tijdstip en de plaats van de proceshandeling; bij afwezigheid van een deelnemer aan de procedure evenwel kan nog steeds aan de rogatoire commissie worden voldaan. De notulen van proceshandelingen en bewijs dat in naleving van een rogatoire commissie is verkregen, worden onverwijld verzonden naar het gerecht waar de zaak in behandeling is. Indien tijdens het verkrijgen van bewijs door het gerecht dat een procedure verricht op grond van een rogatoire commissie een geschil ontstaat dat niet door dat gerecht kan worden beslecht, maar dat wel moet worden beslecht voordat de bewijsverkrijging kan worden voortgezet, dan zal het gerecht in de hoofdprocedure het geschil beslechten. Indien het gerecht dat voldoet aan een rogatoire commissie van oordeel is dat het voor een evenwichtige uitspraak in de zaak redelijk zou zijn de plicht tot het verkrijgen van bewijs over te dragen aan een ander gerecht, dan zal het bij dat andere gerecht een verzoek ter zake indienen en de deelnemers aan de procedure hiervan in kennis stellen.

Bewijs dat in een buitenlandse staat conform de wetgeving van die staat is verkregen, kan door een burgerlijke rechter in Estland worden gebruikt, tenzij de proceshandelingen die bij het verzamelen van dat bewijs zijn verricht in strijd zijn met de beginselen van het Estlandse wetboek van burgerlijke rechtsvordering. De kamer van het gerecht dat om de bewijsverkrijging heeft verzocht overeenkomstig Verordening (EU) nr. 2020/1783 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken of een rechter die handelt op grond van een bevel kan, in overeenstemming met genoemde verordening, aanwezig zijn bij en deelnemen aan de handeling tot het verkrijgen van bewijs door een gerecht in een buitenlandse staat. De deelnemers aan de procedure, hun vertegenwoordigers en deskundigen kunnen deelnemen aan de handeling tot het verkrijgen van dat bewijs in dezelfde mate als waarin zij kunnen deelnemen aan een dergelijke handeling in Estland. De kamer van het gerecht dat de zaak in behandeling heeft, een rechter die handelt op grond van een bevel of een deskundige die door het gerecht is aangesteld, kan deelnemen aan een dergelijke rechtstreekse handeling tot het verkrijgen van bewijs door een Estlands gerecht in een andere EU-lidstaat, zoals toegestaan uit hoofde van artikel 19, lid 3, van de verordening.

Indien een handeling tot het verkrijgen van bewijs moet worden verricht in een land dat geen lid is van de EU, zal het gerecht verzoeken om een handeling tot het verkrijgen van bewijs door een bevoegde autoriteit overeenkomstig het Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken. Het gerecht kan ook bewijs in een buitenlandse staat verkrijgen via bemiddeling door de ambassadeur van de Republiek Estland in die staat dan wel een bevoegde consulaire functionaris, tenzij het recht van die buitenlandse staat zulks niet toelaat.

De partij die bewijs heeft geleverd of een verzoek tot het verkrijgen van bewijs heeft gedaan, kan uitsluitend van dat bewijs afstand doen of het intrekken met instemming van de wederpartij, tenzij bij wet anders is bepaald.

1.6 Schriftelijke procedure

Een vereenvoudigde procedure kan schriftelijk worden behandeld. Daarbij waarborgt de rechter dat de grondrechten en fundamentele vrijheden en de essentiële procedurele rechten van de deelnemers aan de procedure in acht worden genomen en dat een deelnemer aan de procedure wordt gehoord als hij daarom verzoekt. Voor dit doel is geen rechtszitting nodig. De rechter kan afzien van een aan het proces voorafgaande procedure of de rechtszitting.

Een zaak die wordt onderzocht in het kader van de documentaire procedure, kan via een schriftelijke procedure worden beslecht, mits de partijen daarmee instemmen.

1.7 Inhoud van het vonnis

Een vonnis bestaat uit een inleiding, een conclusie, een beschrijvend gedeelte en een motivering. De rechter kan in het kader van de vereenvoudigde procedure zijn vonnis geven zonder beschrijvend gedeelte of motivering. In de vereenvoudigde procedure kan de rechter in de motivering van zijn vonnis de juridische argumentatie vermelden en het bewijs waarop zijn conclusies zijn gebaseerd.

Het kantongerecht kan in het vonnis in een vereenvoudigde procedure aangeven dat het toestemming geeft om tegen dat vonnis beroep in te stellen. Het kantongerecht zal die toestemming verlenen, indien het van mening is dat een beslissing van het gerechtshof nodig is om het standpunt van dat hof inzake een wetsbepaling te verkrijgen. Het verlenen van toestemming tot het instellen van beroep hoeft in het vonnis niet te worden gemotiveerd.

In een documentaire procedure wordt een vordering afgewezen, indien de eiser zijn vordering niet met toegestaan bewijsmateriaal heeft onderbouwd. In dat geval kan de eiser zijn vordering opnieuw indienen volgens de gewone procedure. Indien de rechter de vordering in het kader van de documentaire procedure toewijst ondanks bezwaar van de verweerder, geeft hij een beslissing waarin hij de verweerder het recht toekent om in de toekomst zijn rechten te verdedigen. Met het oog op beroep en gedwongen tenuitvoerlegging wordt een vonnis onder voorbehoud als een definitief vonnis beschouwd. Een bezwaar dat bij een vonnis onder voorbehoud wordt beslecht en dat in het kader van de documentaire procedure kan worden ingediend, kan door de verweerder alleen opnieuw worden ingediend indien het vonnis onder voorbehoud besluit nietig wordt verklaard of wordt gewijzigd.

1.8 Vergoeding van de kosten

Algemene beginselen

  • De kosten van een zaak worden gedragen door de partij die door de rechter in het ongelijk wordt gesteld.
  • - De partij die door de rechter in het ongelijk wordt gesteld, is verplicht de andere partij te vergoeden voor onder meer de noodzakelijke buitengerechtelijke kosten die uit de procedure voor het gerecht zijn voortgekomen. Buitengerechtelijke kosten die aan een getuige zouden worden vergoed, met inbegrip van de vergoeding voor loonderving of derving van andere regelmatige inkomsten, worden op dezelfde basis en in dezelfde mate aan een partij vergoed als aan getuigen.
  • De door een wettelijk vertegenwoordiger van een partij gemaakte proceskosten worden vergoed conform de voorschriften die ook gelden voor vergoeding van de proceskosten van die partij zelf.
  • De rechter kan besluiten dat de kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van elk der partijen komen, indien het kennelijk onbillijk of onredelijk zou zijn de in het ongelijk gestelde partij te gelasten de kosten van de wederpartij te vergoeden.
  • - In het geval dat een vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, delen de partijen de proceskosten in gelijke delen tenzij de rechter de proceskosten verdeelt in verhouding tot de mate waarin de vordering is toegewezen of besluit dat elk van de partijen een deel of het geheel van haar eigen proceskosten draagt.

1.9 Mogelijkheid van hoger beroep

In de conclusie van zijn vonnis in een vereenvoudigde procedure vermeldt de rechter eveneens de procedure en de termijn die gelden voor het instellen van beroep. Tegen een in het kader van de vereenvoudigde procedure gegeven vonnis kan volgens de gewone regels beroep worden ingesteld. Een arrondissementsrechtbank kan kennisnemen van een beroep dat in een zaak in de vereenvoudigde procedure is ingesteld, ongeacht of het kantongerecht toestemming voor het beroep heeft verleend; een beroep kan worden ingesteld met of zonder de toestemming van het kantongerecht. De arrondissementsrechtbank kan een beroep niet afwijzen enkel en alleen omdat het een vereenvoudigde procedure betreft.

Tegen een in het kader van de documentaire procedure gegeven vonnis kan volgens de gewone regels beroep worden ingesteld.

Een partij of een derde met een zelfstandige vordering kan beroep instellen tegen het vonnis van het gerecht van eerste aanleg. Een derde zonder zelfstandige vordering kan beroep instellen onder de voorwaarden van artikel 214, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

Er kan geen beroep worden ingesteld indien beide partijen in een schriftelijke verklaring tegenover de rechter afstand hebben gedaan van hun recht op het instellen van beroep.

Hoger beroep kan worden ingesteld binnen 30 dagen te rekenen vanaf de betekening of kennisgeving van het vonnis aan de appellant, maar nooit later dan vijf maanden nadat het vonnis van het gerecht van eerste aanleg is bekendgemaakt.

Indien gedurende de beroepstermijn in de zaak een aanvullend vonnis wordt gegeven, dan gaat de termijn voor beroep tegen het oorspronkelijke vonnis opnieuw in per de datum van betekening of kennisgeving van het aanvullende vonnis. Wanneer een vonnis dat zonder het beschrijvende gedeelte of de motivering is gegeven, wordt aangevuld met het ontbrekende gedeelte, dan gaat de termijn voor het instellen van beroep opnieuw in per de datum van betekening of kennisgeving van het volledige vonnis.

De partijen kunnen in onderling overleg en door kennisgeving aan de rechter de beroepstermijn verkorten of verlengen met maximaal vijf maanden te rekenen vanaf de datum van bekendmaking van het vonnis.

Een deelnemer aan een beroepsprocedure kan bij het hooggerechtshof beroep instellen tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank, indien de arrondissementsrechtbank een bepaling van het procesrecht in wezenlijke mate heeft geschonden of een bepaling van het materiële recht onjuist heeft toegepast. Een derde zonder zelfstandige vordering kan een beroep in cassatie instellen onder de voorwaarden van artikel 214, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

Er kan geen beroep in cassatie worden ingesteld indien beide partijen in een schriftelijke verklaring tegenover de rechter afstand hebben gedaan van hun recht op het instellen van beroep.

Een beroep in cassatie kan worden ingesteld binnen 30 dagen vanaf de datum van betekening of kennisgeving van het vonnis aan de appellant in cassatie, maar niet later dan vijf maanden na de datum waarop het vonnis van de arrondissementsrechtbank bekend werd gemaakt.

Related links

Een technisch/inhoudelijk probleem melden of feedback geven op deze pagina