Rep. Nr. 2011/ / Marktpraktijken
(KT)
8ste kamer
15.2.2011
Eindarrest (gedeeltelijke hervorming)
Het Hof van Beroep te BRUSSEL, achtste kamer, na beraadslaging, spreekt volgend arrest uit : A.R. nr. 2008/AR/2917
INZAKE VAN:
V.Z.W. SOCIALE DIENST voor de PLAATSElIJKE en GEWESTElIJKE OVERHEIDSDIENSTEN, afgekort VZW SDPGO, met zetel te 1000 Brussel, Kunstlaan 24, appellante vertegenwoordigd door Meester Frederik Emmerechts loco il Meester Roland Pockele-Dilles, advocaat te 2000 Antwerpen, Stoopstraat 1;
TEGEN:
V.Z.W. VERENIGING VlAAMSE REISBUREAUS, met zetel te 8000 Brusse, "Vlaminghof', Willem de Dekenstraat 1/0001, /; geïntjmeerde vertegenwoordigd door Meester Rob De Koninck, advocaat te
2610 Wilrijk, Prins Boudewijnlaan 177-179.
Het hoger beroep is gericht tegen een vonnis d.d. 17 september 2008 dat door de voorzitter van rechtbank van koophandel te Brussel werd uitgesproken, zitting houdend als stakingsrechter. Het vonnis werd op verzoek van geïntimeerde betekend op 10 oktober 2008. Bij deurwaardersexploot d.d. 10 november 2008 is appellante overgegaan tot dagvaarding van geïntimeerde voor het hof van beroep. Deze akte van
dagvaarding werd vervolgens neergelegd op de griffie van het hof op 20 november 2008. De advocaten van partijen werden gehoord op de openbare terechtzitting van 21 december 2010.
I. Situering van het geschil en voorwerp van het hoger beroep
1. Appellante is een VZW opgericht met de benaming Sociale Dienst van de plaatselijke en gewestelijke Overheidsdiensten, ook wel "Pollen" genoemd. Haar maatschappelijk doel strekt ertoe a) sociale hulp te verlenen, te ontwikkelen en te bevorderen voor de directe of indirecte begunstigden van de Gemeenschappelijke Sociale Dienst ten behoeve van het personeel van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, b) de begunstigden alle inlichtingen te verschaffen betreffende de voordelen die zij kunnen genieten van de sociale wetgeving en de sociale zekerheid, c) de begunstigden te oriënteren naar de sociale diensten van publieke of private organismen die hen ter hulp kunnen komen, en d) ten voordele van de begunstigden tussenbeide te komen teneinde hun materieel en moreel welzijn te bevorderen, meer bepaald in de doelstellingen van onderhavige statuten (waarvan de opsomming niet beperkend is) (artikel 5, paragraaf I statuten). In het kader van deze doelstelling is zij belast met de organisatie of de tussenkomsten voor de vakanties, en meer bepaald het sociaal toerisme, alsmede hun aanvullende, verbonden en/of accessoire activiteiten ten voordele van de begunstigden (artikeI5, paragraafI van de statuten). De begunstigden van de Gemeenschappelijke Sociale Dienst worden in de artikelen 11 en 11bis van de statuten opgesomd.
2. Geïntimeerde is een beroepsvereniging die de beroepsbelangen van de reisbureaus behartigt in de meest mime zin van het woord.
3. Het aanbod van appellante voor 2008 is opgenomen in haar brochure "Pollen Vakantie 2008". Dit aanbod kan ook worden geconsulteerd op de website www.pollen.be. Geïntimeerde acht zich gegriefd door de volgende marktpraktijken van appellante:
- Appellante biedt specifieke kortingen aan voor 55-plussers, hetgeen in strijd zou zijnmet de antidiscriminatiewet van 10/05/2007 en artike195 van de wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming d.d. 6/04/2010 (hierna: WMPC). Dit artikel herneemt het artikel 94/3 van de wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument van 14juli 1991 (hierna: WHPC).
- Appellante zou een illegale loterij organiseren.
- Appellante zou in strijd met de artikelen 5, 20 en 21 WMPC (oude artikelen 2, 5, 42 en volgende WHPC) en met artikel 5 van de Reiscontractenwet d.d. 16 februari 1994 onvolledige, onduidelijke en dubbelzinnige aanduidingen van prijzen, van prijsverminderingen of van prijsberekeningen vermelden in haar brochure.
- Appellante zou herhaalde1ijk nalaten totaaltarieven te verme1den, aangezien zij diverse prijselementen, die nochtans verplicht te betalen zijn door de reiziger en waarop hij geen enkele invloed kan uitoefenen, apart vermeldt en ze niet opneemt in de aangekondigde totaalprijs. Dit maakt een inbreuk uit op de bepalingen van artikel4 en artikel 5 van de Reiscontractenwet en op artikel 6 WMPC (oude artikel 3 WHPC).
- Appellante zou zich ook schuldig hebben gemaakt aan verboden gezamenlijke aanbiedingen (oud artikel 54 WHPC).
4. Op 2 april 2008 is geïntimeerde overgegaan tot dagvaarding van appellante voor de stakingsrechter.
5. In het bestreden vonnis van 17 september 2008 wordt de vordering ontvankelijk en grotendeels gegrond verklaard en wordt aan appellante het verbod opgelegd om:
- in strijd met artikel 5 en artikel 42 e.v. van de WHPC onder welke vorm ook kortingen dan wel permanente kortingen aan te bieden, en zulks onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per vastgestelde inbreuk; nog langer in de brochures geen totaaltarieven en totaalprijzen op te nemen door bijvoorbeeld voor te houden dat de vakantietoelage niet isinbegrepen, evenmin als de dossierkost, de eindschoonmaak e.d.m., en dit onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per vastgestelde inbreuk;
- nog langer misleidende handelspraktijken te begaan, erin bestaande om in strijd met de artikelen 2,5,42 e.v. WHPC onvolledige, onduidelijke en dubbelzinnige aanduidingen van prijzen, van prijsverminderingen of van prijsberekeningen te vennelden in haar brochures, en dit onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per vastgeste1de inbreuk;
- nog langer een verboden loterij te organiseren en/of hiervoor op welke wijze ook rec1ame te maken, dit onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per vastgestelde inbreuk;
- nog langer potentiële klan ten te discrimineren op grond van hun leeftijd of enige andere grond dit onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per vastgestelde inbreuk; om nog langer, in strijd met de bepalingen van artikel 54 van de Wet Handelspraktijken erin bestaande om een wederrechtelijk gezamenlijk aanbod aan te bieden als volgt : 3 = 7, 4 = 7,2 = 1, dit onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per vastgestelde inbreuk.
6. Appellante vordert in graad van hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen en de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde ongegrond te verklaren. In volledig ondergeschikte orde verzoekt appellante de stakingsbevelen in concreto en in detail te preciseren met verwijzing naar de specifieke pagina's in de brochure waar de gewraakte handelspraktijken
te vinden zijn.
7. Geïntimeerde vordert het hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond te verklaren en dienvolgens het bestreden vonnis van 17 september 2008 te bevestigen en in het licht van de inmiddels in werking getreden wet marktpraktijken van 6 april 2010 akte te nemen van de eisuitbreiding van geïntimeerde en dienvolgens aan appellante verbod op te leggen om nog
langer:
- onder welke vorm ook kortingen dan wel permanente kortingen aan te bieden in strijd met de artikelen 20-21 WMPC, en zulks onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per
vastgestelde inbreuk; in strijd met artikel 6 WMPC in de brochures geen totaaltarieven en totaalprijzen op te nemen door bijvoorbeeld voor te houden dat de vakantietoelage niet is inbegrepen, evenmin aIs de dossierkost, de eindschoonmaak e.d.m., en dit onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per vastgestelde inbreuk; ID strijd met de artikelen 5, 20 en 21 WMPC en met artikel 5 Reiscontractenwet dd. 16 februari 1994, onvolledige, onduidelijke en dubbelzinnige aanduidingen van prijzen, van prijsverminderingen of van prijsberekeningen te vermelden in haar brochures, en dit onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per vastgestelde inbreuk;
- misleidende handelspraktijken te begaan, erin bestaande om in strijd met de artikelen 5, 20 en 21 WMPC en met artike15 Reiscontractenwet d.d. 16 februari 1994 onvolledige, onduidelijke en dubbelzinnige aanduidingen van prijzen, van prijsverminderingen of van prijsberekeningen te vermelden in haar brochures, en dit onder
verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per vastgestelde inbreuk; een verboden loterij te organiseren en/of hiervoor op welke wijze ook rec1ame te maken, dit onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per vastgestelde inbreuk; potentiële klanten te discrimineren op grond van hun leeftijd of enige andere grond dit onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per vastgestelde inbreuk.
Geïntimeerde verzoekt tevens vast te stellen dat appellante in haar brochure "Pollen - vakanties 2008" in strijd met artikel 54 WHPC een - derhalve verboden - gezamenlijk aanbod deed, door aanbiedingen te doen aIs volgt : 3 = 7, 4 = 7, 2 = 1.
II. Beoordeling
A. Betreffende de nieuwe vordering van geïutimeerde
8. Appellante stelt dat de eisuitbreiding van geïntimeerde (stakingsbevel op grond van de WMPC) met ontvankeIijk is. De eisuitbreiding zou niet ontvankelijk zijn omdat de vordering op grond van de WMPC voor de eerste maal in graad van hoger beroep wordt gesteld. Deze eisuitbreiding is echter gebaseerd op feiten die in de dagvaarding zijn opgesomd en waarvan geïntimeerde stelt dat met objectief kan worden uitgesioten dat ze zich opnieuw zouden voordoen. Bovendien is de eisuitbreiding het gevolg van de inwerkingtreding van de WMPC die de WHPC heeft afgeschaft. De WMPC is onmiddellijk toepasseIijk vanafhaar datum van inwerkingtreding (12 mei 2010).
9. Tevens zou de vordering ook met ontvankelijk zijn omdat de betwiste praktijken beperkt zijn tot de brochure van 2008 en in de latere brochures met meer voorkomen. Er bestaat volgens appellante geen herha1ingsgevaar. Er is geen voortdurende praktijk. De beweerdelijk inbreukmakende daden dateren van 2008 en zijn in ieder geval opgehouden. Volgens appellante kan het hof enkel nagaan ofhet bestreden vonnis op basis van de WHPC terecht een stakingsbevel heeft opgelegd. Het hof zou geen nieuw stakingsbevel kunnen opleggen op grond van de WMPC.
10. Artike12 van de wet van 6 april 2010 met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en consumentenbescherming (artikel 95 WHPC) sluit echter niet uit dat de stakingsrechter vaststelt dat een bepaalde daad een inbreuk vormt op de eerlijke marktpraktijken en vervolgens niet de daad als dusdanig verbiedt omdat zij door het verloop van de tijd heeft opgehouden, maar de staking beveelt van de onrechtmatige praktijken die eraan ten grondslag liggen, dit teneinde herhaling te voorkomen (Cass. 17 juni 2005, wwwjllridat be). In
voorliggend geval kan het herhalingsgevaar niet objectief worden uitgesloten - het is perfect mogelijk dat appellante een gelijkaardige marktpraktijk zou opstarten - zodat de nieuwe vordering van geïntimeerde op grond van de WMPC ontvankelijk is.
B. Betreffende het toepassingsgebied van de WHPC en de WMPC
11. Appellante stelt dat de eerste rechter de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde ongegrond had moeten verklaren omdat zij geen verkoper is in de zin van artikel 1, 6, a) WHPc. Zij voert hiervoor twee argumenten aan. Ten eerste biedt zij de reizen enkel aan haar leden aan, ook al zijn dit er tienduizenden: zij richt zich niet tot het publiek. Ten tweede zou zij niet opereren aIs handelaar onder de dekmantel van een VZW.
12. Naar luidt van artikel 1, 6, a) WHPC is verkoper elke handelaar of ambachtsman en elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die producten of diensten te koop aanbieden of verkopen in het kader van een beroepsactiviteit of met het oog op de verwezenlijking van hun statutair
doel. Appellante is een VZW en geniet derhalve rechtspersoonlijkheid. Zij hiedt reizen te koop aan en verkoopt deze ook. Dit doet ze in het kader van de verwezenlijking van haar maatschappelijk doel. Appellante is derhalve een verkoper aIs bedoeld in de WHPC. Het feit dat zij deze diensten enkel aanhiedt aan haar leden of dat zij zich niet als handelaar zou verschuilen achter een VZW doet hieraan geen afbreuk. Appellante valt dan ook onder het toepassingsgebied van de WHPC.
13. Appellante schrijft in haar conclusie neergelegd op 8 oktober 2010 dat haar exceptie dat zij geen verkoper is, onder de nieuwe wet niet langer kan weerhouden worden omdat die gewaagt van "ondememing". Een ondememing in de zin van artikel 2, 10 WMPC is elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen. Het ondememingshegrip van de WMPC IS ontleend aan het ondememingsbegrip van de Wet op de Economische Mededinging (Memorie van Toelichting, ParI. St. Kamer 2009-2010, ill. 52-23401001, p. 35) dat op zijn beurt wordt geïnterpreteerd aan de hand van het begrip in het Europese mededingingsrecht. Het begrip "onderneming" dient te worden begrepen als elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Het begrip "economische activiteit" dient te worden begrepen als iedere activiteit, zelfs los van het nastreven van winst, waarmee wordt deelgenomen aan het economische verkeer en die bestaat in het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt. Appellante neemt dee! aan het economische verkeer door het aanbieden van reizen op de reismarkt. Bovendien doet zij dit op een duurzame wijze. Vv at haar activiteit van het aanbieden van reizen betreft, treedt zij in crncurrentie met de andere reisbureaus op de reismarkt en is zij dan ook een onderneming in de zin van de WMPc.
c. Betreffende de gelaakte handelspraktijken
14. Geïntimeerde betoogt dat appellante in haar brochure "Pollen - vakantie 2008" een verboden loterij organiseert. "Stuur ons uw evaluatieformulier en win een gratis verblijf te Westende, Chevetogne of Saint-Méloir-des-Ondes. De vakantiedienst "POLLEN" zal, door loting onder de ingezonden evaluatieformulieren, 4
begunstigden belonen met een gratis verblijf (exclusief verbruik van water en elektriciteit) in het laagseizoen, ni. een week in een appartement in Westende, een chalet in Chevetogne of een woning in Saint-Méloir-des-
Ondes ... "
Conform artikel 1 van de Wet van 31/12/1851 op de loterijen (B.S. 7/01/1852) zijn loterijen verboden (behoudens de door de wet bepaalde uitzonderingen, die hier niet van toepassing zijn). AIs (verboden) loterijen worden beschouwd: "alle verrichtingen die het publiek aangeboden worden en die bestemd zijn om winst te verschaffen door middel van het lot" (artikel301 Strafwetboek). Er moet aan drie voorwaarden voldaan zijn om te kunnen spreken van een verboden loterij:
een aanbieding van een verrichting aan het publiek;
- die het publiek toelaat een winst te verkrijgen;
- waarbij het al dan niet verkrijgen van een winst door het lot wordt bepaald.
Partijen zijn het oneens over de vraag of aan deze voorwaarden is voldaan.
15. Appellante stelt dat er geen sprake is van een aanbieding aan het publiek omdat zij zich enkel richt tot haar leden en niet tot het grote publiek.
Een loterij die slechts binnen een besloten vrienden- of familiekring wordt georganiseerd is in principe niet verboden omdat er geen aanbieding aan het publiek gebeurt. Loterijen die gebeuren binnen de familie, tussen vrienden of in een beperkte kring van kennissen, tijdens een bijeenkomst waartoe derden geen toegang hebben of waaraan zij niet worden uitgenodigd deel te nemen, kunnen weI. De hier gelaakte loterij is van een andere aard. Het wordt niet betwist dat appellante tienduizenden leden heeft. De omstandigheid dat de toegang tot de loterij wordt onderworpen aan bepaalde voorwaarden of criteria - in voorliggend geval een lid zijn van appellante die een reis heeft gemaakt via appellante en een evaluatieformulier heeft ingevuld - staat niet aan het openbaar karakter van de loterij in de weg (Cass. 4 maart, 2003, R. w.,
2003-2004, 711).
16. Appellante meent ook dat er een actieve en intellectuele inspanning van de deelnemers wordt verwacht zodat de participatie van de deelnemers niet beperkt blijft tot het kopen van een lot. De leden die een reis hebben gemaakt Via appellante moeten een evaluatieformulier aanvragen, dit invullen en opsturen aan appellante. Volgens appellante zou de toekenning van de prijs niet louter door het lot gebeuren.
Dit kan niet worden beaamd. Dit de ingezonden evaluatieformulieren worden er willekeurig vier uitgeloot. Appellante maakt het niet aannemelijk dat niet of onvolledig ingevulde evaluatieformulieren niet in aanmerking zouden worden genomen. Bovendien doet het er in ieder geval niet toe wat er op het evaluatieformulier wordt ingevuld. Het gaat bijgevolg niet om een wedstrijd die een intellectuele inspanning vergt om te kunnen winnen. Er moet gewoon een formulier worden ingevuld en opgestuurd, waarop verder geen enkele controle is en waaruit bij loting een winnaar wordt geselecteerd. De loterij die appellante heeft georganiseerd in haar brochure van 2008 is dan ook een verboden loterij, hetgeen een daad uitmaakt die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken, thans marktgebruiken (artike195 WMPC). De eerste rechter heeft terecht een stakingbevel opgelegd. Ook de eisuitbreiding van geïntimeerde is op dit vlak gegrond.
17. Geïntimeerde verwijt appellante geen totaalprijzen te vermelden. Krachtens artike16 WMPC (vroeger artike13 WHPC) moet de aangeduide prijs de totaalprijs zijn. Hieronder moet worden begrepen: de BTW, alle overige taksen en de kosten van alle diensten die door de consument verplicht moeten worden bijbetaald.
18. Dit de stukken die door geïntimeerde worden neergelegd, blijkt duidelijk dat de prijsaanduiding van appellante hieraan niet voldoet. Zo worden er bijvoorbeeld aparte bedragen venneld voor dossierkosten en verplichte eindschoonmaak. Prijssupplementen die niet berusten op een door de consument te beïnvloeden kostenfactor zijn echter niet toegestaan.
Inzake dossierkosten erkent appellante dat die voor bepaalde reizen niet worden opgenomen in de totaalprijs. Appellante meent echter dat een aparte vennelding echter toegestaan is omdat deze objectief verantwoord en consumentvriendelijk zou zijn. De dossierkost is niet bij alle reizen verplicht en het bedrag ervan wordt correct weergegeven in de brochure. Deze opmerkingen doen echter niet ter zake. Indien de consument voor een bepaalde reis verplicht wordt een dossierkost te betalen zodat die kost niet optioneel is voor de consument, dient deze kost in de aangeduide prijs voor die reis te worden opgenomen.
19. Inzake schoonmaakkosten geldt hetzelfde principe. Indien de consument niet kan kiezen of hij deze kost wil maken, dient de kost voor de schoonmaak in de prijs te worden begrepen. Appellante merkt op dat in bepaalde gevallen de prijs per week wordt uitgedrukt en een consument die twee weken wil boeken slechts verplicht is om eenmaal de eindschoonmaak te betalen. Indien deze prijs per week ook de kost voor de eindschoonmaak zou bevatten, zou de prijs voor een verblijfvan twee weken niet meer correct zijn. Zodra een kost verplicht te betalen is door de consument, dient hij echter in de aangeduide prijs te worden opgenomen. Appellante zal haar prijsaanduiding dan zo nodig moeten aanpassen om oak tot een correcte prijsaanduiding te komen wanneer er een verblijf van langer dan één week wordt geboekt.
20. Geïntimeerde stelt tevens dat ook vakantietoelagen op huurprijzen apart worden venneld hoewel deze ook in de aangeduide prijs zouden moeten worden opgenomen. Dit zijn echter geen prijssupplementen maar voordelen die de reiziger ontvangt in het kader van zijn tewerkstelling en in mindering worden gebracht van de aangeduide prijs. Op dit punt heeft de eerste rechter dan ook ten onrechte een inbreuk vastgelegd en een stakingsbevel opgelegd.
21. De conclusie luidt derhalve dat appellante inbreuk pleegt op artike16 WMPC (artikel 3 WHPC) door in haar brochure prijssupplementen te vragen die niet berusten op een door de consument te beïnvloeden kostenfactor, zoals dossierkosten en schoonmaakkosten. Appellante meent dat het door het bestreden vonnis opgelegde stakingsbevel niet voldoende duidelijk is omdat niet wordt aangeduid welke aanduidingen in de brochure inbreukmakend zijn. Door het stakingsbevel wordt er echter een bepaalde praktijk verboden, namelijk het vragen van prijssupplementen die niet berusten op een door de consument te beïnvloeden kostenfactor zodat de aangeduide prijs niet de totaalprijs is. Hiennee is het duidelijk waarop het stakingsbevel betrekking heeft. Het is zeker niet nodig om in detail aan te geven waar de kwestieuze brochure inbreukmakend is. Op dit vlak dient het bestreden vonnis grotendeels te worden bevestigd en is ook de nieuwe vordering van geïntimeerde grotendeels gegrond.
22. Wat de praktijk van het gezamenlijk aanbod betreft, erkent geïntimeerde dat de door haar gelaakte praktijk niet meer verboden wordt door de WMPC. Op dit vlak vordert zij dan ook geen stakingsbevel meer. Geïntimeerde betoogt echter dat deze gelaakte praktijk wel degelijk verboden was onder de WHPC en het bestreden vonnis zodoende terecht een stakingsbevel heeft opgelegd. Geïntimeerde vraagt in graad van hoger beroep vast te stellen dat appellante in haar brochure "Pollen - vakanties 2008" in strijd met artikel 54 WHPC een derhalve verboden gezamenlijk aanbod deed, door aanbiedingen te doen ais volgt: 3=7,4=7 en 2=1.
23. Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 23 april 2009 (zaken C- 261/07 en C-299/07, VTB-VAB t. Total Belgium NV en Galatea BVBA t. Sanoma Magazines Belgium NV) geoordeeld dat Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van Il mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt dient te worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een nationale regeling, zoals artikel 54 WHPC, die, behoudens bepaalde uitzonderingen, elk gezamenlijk aanbod van een verkoper aan een consument verbiedt, ongeacht de specifieke omstandigheden van het
concrete geval. Het hof is gehouden, voor de oplossing van huidig geschil, het arrest vanhet Hof van Justitie van 23 april 2009 toe te passen met betrekking tot de interpretatie van voormelde Richtlijn en de vraag van de conformiteit van artikel 54 WHPC met de Richtlijn. De eerste rechter had, op het verweer van geïntimeerde, deze bepaling van nationaal recht buiten toepassing moeten laten wegens strijdigheid met voormelde Richtlijn. Om dezelfde redenen kan het hof thans evenmin stellen dat de geviseerde praktijken dienen te worden beschouwd als strijdig met artikel 54 WHPC. Wat het gezamenlijk aanbod betreft, dient het bestreden vonnis te worden vernietigd en is ook de nieuwe vordering van geïntimeerde ongegrond.
24. In graad van hoger beroep verweert appellante zich niet langer wat de grond betreft van de volgende gelaakte praktijken en de daarmee verband houdende, opgelegde stakingsbevelen: de inbreuken op de
antidiscriminatiewet van 10 mei 2007, de inbreuken op de bepalingen, inzake prijsaanduidingen (artikel 2 WHPC, artikel 5 WMPC en artikel 5
Reiscontractenwet), de inbreuken op de bepalingen inzake aanduidingen en aankondigingen van kortingen en prijsverminderingen (artikelen 5 en 41 WHPC en artikelen 20 en 21 WMPC) en op de bepalingen inzake
misleidende reclame. Ter zitting heeft de raadsman van appellante bevestigd dat in zoverre het hof zou bevestigen dat appellante een verkoper is in de zin van artikel l.ô, a) WHPC, zij verder geen grieven aanvoert tegen de vaststelling door het eerste vonnis van genoemde inbreuken en de oplegging van genoemde stakingsbevelen. Wat deze gelaakte praktijken betreft, dient het eerste vonnis bijgevolg te worden bevestigd en is ook de nieuwe vordering van geïntimeerde gegrond.
D. Betreffende de dwangsommen
25. Appellante vraagt dat aIle dwangsommen worden opgeheven. Zij meent dat er geen noodzaak bestaat om dwangsommen op te leggen. De gewraakte handelspraktijken zijn niet nieuw: geïntimeerde heeft gedurende jaren niets ondemomen tegen appellante. Geïntimeerde heeft aIs beroepsvereniging geen belang bij het innen van dwangsommen. Door de inbreuken worden de consumenten niet bijzonder benadee1d. Er is geen reden om te twijfelen dat appellante bij een eventuele veroorde1ing het arrest op een spontane en volledige wijze zal uitvoeren.
26. De dwangsom moet ertoe bijdragen dat appellante het stakingsbevel naleeft. Hoewel appellante zich enkel richt tot haar leden, staat het vast dat het gaat om een grote groep van potentiële consumenten. AIs beroepsvereniging heeft geïntimeerde er belang bij dat voorkomen wordt dat de reisbureaus die concurrenten zijn van appellante, schade ondervinden of kunnen ondervinden door de inbreukmakende praktijken van appellante. De dwangsommen dienen om appellante ertoe aan te zetten het stakingsbevel na te leven en niet om geïntimeerde te verrijken. Gelet op het grote ledenbestand van appellante, mag de impact van de
inbreukmakende praktijken overigens niet worden geminimaliseerd. Het feit dat geïntimeerde enige tijd zou hebben gewacht om op te treden tegen appellante, ontneemt haar niet het recht om te vragen dat aan het
stakingsbevel een dwangsom wordt gekoppeld. Ten slotte heeft appellante zelf in de hand of er dwangsommen zullen worden verbeurd. Indien zij, zoals zij aankondigt, het arrest volledig en spontaan zal uitvoeren, zullen er geen dwangsommen moeten worden verbeurd.
Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken;
Verklaart het hoger ontvankelijk en slechts in zeer beperkte mate gegrond,
Bevestigt het bestreden vonnis behoudens in zoverre:
- het vaststelt dat het niet opnemen van de vakantietoelage in de prijs een inbreukmakende praktijk is en daarvan de staking bevee1t;
- het vaststelt dat appellante zich schuldig maakt aan een verboden gezamenlijk aanbod in de zin van artikel 54 WHPC en daarvan de staking beveelt,
Opnieuw beslissend,
Wijst geïntimeerde op deze twee punten af van haar oorspronkelijke vordering,
Ontvangt de nieuwe vordering van geïntimeerde en verklaart deze in de volgende mate gegrond:
Zegt voor recht dat appellante kortingen en permanente kortingen aanbiedt in strijd met de artikelen 20 en 21 WMPC,
Zegt voor recht dat appellante inbreuk pleegt op artikel 6 WMPC door in haar brochures prijssupplementen te vragen die niet berusten op een door de consument te beïnvloeden kostenfactor, zoals dossierkosten en schoonmaakkosten,
Zegt voor recht dat appellante in strijd met de artikelen 5,20 en 21 WMPC en met artikel 5 Reiscontractenwet d.d. 16 februari 1994, onvolledige, onduidelijke en dubbelzinnige aanduidingen van prijzen, van prijsverminderingen of van prijsberekeningen vermeldt in haar brochures, en hierdoor zich schuldig maakt aan misleidende marktpraktijken, Zegt voor recht dat appellante inbreuk pleegt op artikel 95 WMPC door het
organiseren van een verboden loterij, Zegt voor recht dat appellante inbreuk pleegt op artikel 95 WMPC en de
antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 door potentiële klanten te discrimineren op grond van leeftijd, Bevee1t de staking van deze inbreukmakende marktpraktijken onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per vastgestelde inbreuk, begaan 15 werkdagen na de betekening van dit arrest,
Wijst geïntimeerde afvan al het meer gevorderde, Veroordeelt appellante in drie vierden en geïntimeerde in één vierde van de kosten van het hoger beroep, begroot op 186 euro + 1.200 euro in hoofde
van appellante en op 1.200 euro in hoofde van geïntimeerde.
Aldus gevonnist en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de burgerlijke achtste kamer van het hof van beroep te Brussel, op 15.2.2011 waar aanwezig waren en zitting hielden :
Raadsheer dd. Voorzitter,
Raadsheer,
Raadsheer,
Griffier.