Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.08.0482.N
D. T.,
eiseres,
aan wie rechtsbijstand werd verleend op 6 oktober 2008, onder nummer
G.08.0151.N,
vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, met
kantoor te 1000 Brussel, Brederodestraat 13, waar de eiseres woonplaats kiest,
tegen
1. Q. G., en,
2. M. T.,
verweerders.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen een vonnis, in eerste en enige aanleg gewezen op 23 mei 2008, door het vredegerecht te Lokeren.
Raadsheer Eric Dirix heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd.
II. FEITEN
Uit het bestreden vonnis blijken de volgende feiten:
1. De eiseres heeft op 25 juli 2007 aan de verweerders een hond verkocht, die
bij haar is afgehaald op 13 september 2007.
2. Op 2 oktober 2007 is de hond overleden.
III. CASSATIEMIDDEL
De eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan.
Geschonden wetsbepalingen
- artikel 1649bis, §§1 en 2, 2°, van het Burgerlijk Wetboek, zoals ingevoegd door artikel 3 van de wet van 1 september 2004 betreffende de bescherming van de consumenten bij verkoop van consumptiegoederen;
- het beschikkingsbeginsel, ook wel genoemd het algemeen rechtsbeginsel van de autonomie van de procespartijen in het burgerlijk geding, zoals neergelegd in de artikelen 807 en 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek;
- het algemeen rechtsbeginsel van de eerbied voor het recht van verdediging.
Aangevochten beslissing
De vrederechter verklaart in het bestreden eindvonnis de hoofdvordering van verweerders ontvankelijk en in die mate gegrond dat de verkoopovereenkomst van 25 juli 2007 ontbonden wordt verklaard en eiseres wordt veroordeeld tot betaling aan verweerders van de som van 994,84 euro, meer een bedrag van 100 euro morele schadevergoeding, vermeerderd met de gerechtelijke interesten aan de wettelijke rentevoet vanaf de dagvaarding.
Hij steunt deze beslissing voornamelijk op de volgende motieven.
“(… ) dat (de verweerders) van oordeel zijn dat hun hondje van bij de aanvang behept was met een verborgen gebrek dat uiteindelijk de dood van het dier heeft veroorzaakt.
Dat zij in die omstandigheden (de eiseres) dagvaardt in vrijwaring, meer bepaald in vergoeding van de aankoopkosten, de kosten dierenarts inclusief kosten autopsie en kosten administratie ten belope van 994,84 euro, meer een morele vergoeding ten bedrage van 100,00 euro.
Dat zij haar vordering steunt op artikel 1604, eerste lid, BW dat stelt dat de verkoper aan de consument een zaak moet leveren die met de overeenkomst in overeenstemming is.
Dat artikel 1649quater BW hieraan toevoegt dat de verkoper jegens de consument aansprakelijk is voor elk gebrek aan overeenstemming dat bestaat bij de levering van de goederen en dat zich manifesteert binnen een termijn van 2 jaar te rekenen vanaf de levering.
Dat artikel 1649quinquies, §2 en §3 BW de verschuldigde schadeloosstelling als volgt begroot:
- conform artikel 1649quinquies, §3 BW kan een schadeloosstelling bekomen worden in de vorm van een ontbinding van de verkoopsovereenkomst, in de gevallen waarin de consument geen aanspraak kan maken op herstelling of vervanging;
- conform artikel 1649quinquies, §2 BW dienen de kosten die de koper maakt in zijn poging om het geleverde goed in overeenstemming te brengen met hetgeen werd overeengekomen, eveneens te worden vergoed door de verkoper;
Dat (de eiseres) haar verweer baseert op drie elementen.
1. Ongegrondheid wegens eigenrichting
(…) dat zij vooreerst stelt dat zij pas laattijdig op de hoogte werd gebracht van het zich stellende probleem.
Dat zij pas daags voor het overlijden van de pup door de behandelende dierenarts werd
gecontacteerd.
Dat zij geen idee heeft wat er ondertussen met de pup, sedert het afhalen, is gebeurd.
Dat aldus op geen enkel moment een tegensprekelijk onderzoek mogelijk werd gemaakt.
Dat zulks door (de verweerders) niet ernstig wordt betwist.
Dat hierdoor de bewijslast in hoofde van (de verweerders) zwaarder wordt.
Dat het immers aan hen is om ontegensprekelijk te bewijzen dat het hondje op het moment van de aankoop was aangetast met een verborgen gebrek dat uiteindelijk tot het overlijden aanleiding heeft gegeven.
2. Gemis aan bewijs van de aanwezigheid van een verborgen gebrek ten tijde van de verkoop
(…) dat (de eiseres) stelt dat (de verweerders) er niet in slagen aan te tonen dat de bewuste puppy op het tijdstip van de verkoop was aangetast door een verborgen gebrek, met name GSD.
Dat (de eiseres) stelt:
Toen de dierenarts van (de eiseres) de puppy de nodige vaccins gegeven heeft verkeerde de pup in goede gezondheid, zonder klinisch zichtbare afwijkingen
- de pup was aan het rondhollen toen men hem kwam afhalen
- ik heb uitgebreid uitleg gegeven over de nodige zorgen voor een chichuahua
Dat (de eiseres) van oordeel is dat minirassen steeds gevoelig zijn aan suikertekorten.
Dat deze tekorten vaak optreden na stress, inspanningen en na lange tussenpozen van voedselopname.
Dat zulks een vaak voorkomend probleem zou zijn na de verhuis van het nest naar het nieuwe gezin, waar men speciale aandacht moet voor opbrengen.
Dat zij betwist dat het hier om een erfelijke aandoening zou gaan, maar veeleer om een niet verzorgde zwakte van het ras.
Dat (de verweerders) zulks echter formeel betwisten en hiertoe het verslag neerleggen van dierenarts Boskema welke heel formeel stelt:
“GSD type 1 is een erfelijke aandoening waarbij een enzym van de gluco-genolyse en de gluconeogenese deficiënt is, hierdoor ontstaat er een chronisch tekort aan vrij glucose”.
Dat deze in een aanvullend verslag toelicht:
“Bij GSD type 1 werkt dit enzyme (glucose-6-fosfatase) niet. Hierdoor kan de hond geen reserve opbouwen, om wanneer dat nodig is glucose uit vrij te maken. Als gevolg hiervan verkeert de hond in een staat van hypoglycemie (=tekort aan suiker). Enkel tijdens inname van voeding kan de hond gebruik maken van de opgenomen glucose. Alle organen en systemen hebben brandstof nodig. Als er te weinig brandstof is, gaat dit alles ook slechter werken. Kortom: het hele lichaam werkt slechter, uiteindelijk gaan er organen of systemen helemaal niet meer werken en sterft de hond. Wat bij de hond in kwestie het geval was”.
Dat het lijkschouwingsverslag tot volgende bevindingen kwam:
“Het dier vertoonde de typische klinische en morfologische veranderingen (bleke spieren, nieren, hart en vervette lever, maagulcera) van dieren met “glycogen storage disease” ‘type I GSD of ook Juveniele Toy breed Hypoglycemie genaamd) typisch gezien bij Toy rassen. GSD gaat gepaard met slechte groei, hypoglycemische aanvallen, epileptische aanvallen en algemene zwakte. Verder vertoonde het dier subacute letsels van colitis en typhlitis, wat de meest recente symptomen van diarree kan verklaren. De periodes van anorexie die hiermee gepaard gaan kunnen bij jonge dieren met Juveniele Toy Breed Hypoglycemie leiden tot acute hypoglycemische aanvallen met sterfte tot gevolg”.
Dat uit deze verslagen ontegensprekelijk blijkt dat het bewuste dier was aangetast door een erfelijke aandoening, welke weliswaar misschien niet was vast te stellen op het moment van de verkoop maar eigenlijk vrij snel reeds aan het licht kwam.
Dat deze aandoening uiteraard een verborgen gebrek uitmaakt welke in het licht van de wet van 1.9.2004 recht geeft op schadeloosstelling.
3. Onnaspeurbaar karakter van de aandoening in hoofde van de verkoper
(…) dat (de eiseres) tenslotte opmerkt dat de ziekte wellicht op het moment van de verkoop niet opspoorbaar was. Dat zulks correct is maar geen afbreuk (doet) aan de aansprakelijkheid van de verkoper in deze.
Dat de eis van (de verweerders) dan ook gegrond voorkomt en in die zin als gegrond voorkomt”
(bestreden vonnis, pagina 2, achtste alinea tot en met pagina 5, eerste alinea).
Grieven
De rechter moet zich in een proces laten leiden door twee beginselen: het beginsel van de autonomie van de procespartijen in het burgerlijk geding, ook het beschikkingsbeginsel genoemd, en het beginsel van het recht van verdediging. Het beschikkingsbeginsel heeft tot gevolg dat de door een partij gedane keuze met betrekking tot de feiten waarop zij haar vordering steunt, de rechter bindt. Dit beginsel is neergelegd zowel in artikel 1038, 2° (lees: 1138, 2°) van het Gerechtelijk Wetboek als in artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek. Het recht van verdediging wordt miskend wanneer een rechter zijn beslissing laat steunen op door de partijen niet aangevoerde gegevens, zonder dat hij de partijen in staat stelt
hun middelen hieromtrent uiteen te zetten. Overeenkomstig artikel 1649bis, §1 van het Burgerlijk Wetboek zijn de bepalingen met betrekking tot de verkoop aan consumenten (boek III, titel VI, hoofdstuk IV, afdeling IV van het Burgerlijk Wetboek) van toepassing op de verkopen van consumptiegoederen door een verkoper aan een consument. Naar luid van artikel 1649bis, §2, 2° van het Burgerlijk Wetboek wordt voor de toepassing van deze bepalingen onder “verkoper” verstaan “iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die consumptiegoederen verkoopt in het kader van zijn beroepsactiviteit of zijn commerciële activiteit”.
De vrederechter verklaart te dezen de verkoopovereenkomst van 25 juli 2007 ontbonden en veroordeelt de eiseres tot betaling aan de verweerders van een welbepaalde schadevergoeding, meer de gerechtelijke interesten op grond van het motief dat de aandoening waardoor het door de eiseres aan de verweerders verkochte dier blijkens de overgelegde verslagen was aangetast, een verborgen gebrek uitmaakt dat door de wet van 1 september 2004 op de bescherming van de consumenten bij verkoop van consumptiegoederen wordt gesanctioneerd. Uit de gedinginleidende dagvaarding en de conclusies voor partijen blijkt evenwel dat eiseres zichzelf omschreef als een “hobbyfokker” en dat verweerders deze hoedanigheid van eiseres niet betwistten. Eiseres wordt bovendien in de aanhef van het bestreden vonnis voorgesteld als zijnde “zonder beroep”. Door de wet van 1 september 2004 betreffende de bescherming van de consumenten bij
verkoop van consumptiegoederen toepasselijk te verklaren op het hem voorgelegde geschil terwijl door de verweerders noch in de gedinginleidende dagvaarding noch in hun conclusie werd betwist dat het fokken van honden niet behoort tot de
beroepsactiviteit van de eiseres, gaat de Vrederechter er derhalve aan voorbij dat het toepassingsdomein van deze wet aan de zijde van de verkoper beperkt is tot een professionele verkoper van consumptiegoederen. In zoverre de toewijzing van de vordering van de verweerders aldus steunt op een miskenning van het toepassingsgebied ratione personae van de wet van 1 september 2004 betreffende de bescherming van de consumenten bij verkoop van consumptiegoederen en minstens van de draagwijdte van het wettelijk begrip “verkoper” in de zin van deze wet, is deze beslissing dan ook niet naar recht verantwoord (schending van artikel 1649bis, §§1 en 2, 2° van het Burgerlijk Wetboek). In de mate het bestreden vonnis aldus zou moeten worden uitgelegd dat de Vrederechter door de toepasselijkheid van de wet van 1 september 2004 betreffende de bescherming van de consumenten bij verkoop van consumptiegoederen aan te nemen er impliciet doch zeker van uitgaat dat eiseres een professionele hondenfokker is, werpt hij daardoor minstens een aan de openbare orde vreemd geschil op waarvan in de conclusies van partijen geen gewag wordt gemaakt, zonder eiseres bovendien de mogelijkheid te geven zich daaromtrent te verdedigen en is de beslissing tot toewijzing van de vordering van de verweerders bijgevolg ook om deze reden niet naar recht verantwoord (schending van het algemeen rechtsbeginsel van de autonomie van de procespartijen in het burgerlijk geding en van het algemeen rechtsbeginsel van de eerbied voor het recht van verdediging).
IV. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
1. Artikel 1649bis van het Burgerlijk Wetboek, zoals ingevoegd bij wet van 1 september 2004 betreffende de bescherming van de consumenten bij verkoop van consumptiegoederen, bepaalt in paragraaf 1 dat de bepalingen met betrekking tot de verkopen aan consumenten, van toepassing zijn op de verkopen van consumptiegoederen door een verkoper aan een consument.
2. Paragraaf 2 van deze bepaling omschrijft het begrip “verkoper” als iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die consumptiegoederen verkoopt in het kader van zijn beroepsactiviteit of zijn commerciële activiteit. De verkoper in de zin van de wet is iedere natuurlijke of rechtspersoon die op duurzame wijze een economische activiteit ontplooit, met uitsluiting van de persoon die niet beroepshalve handelt.
3. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat de eiseres zichzelf omschrijft als een hobbyfokker en dat deze omschrijving door de verweerders niet wordt bekritiseerd.
4. De vrederechter stelt vast dat de verkochte hond behept was met een verborgen gebrek. Vervolgens veroordeelt hij de eiseres tot het betalen van schadevergoeding “in het licht van de wet van 01.09.2004” zonder na te gaan of zij een verkoper is in de zin van artikel 1649bis van het Burgerlijk Wetboek.
5. Door aldus te oordelen, schendt de vrederechter artikel 1649bis van het Burgerlijk Wetboek.
Het middel is gegrond
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden vonnis.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde vonnis.
Houdt de kosten aan en laat de betwisting daaromtrent over aan de feitenrechter.
Verwijst de zaak naar het vredegerecht te Sint-Niklaas, eerste kanton.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit voorzitter Ivan Verougstraete, als voorzitter, en de raadsheren Eric Dirix, Albert Fettweis, Beatrijs Deconinck en Geert Jocqué, en in openbare terechtzitting van 21 januari 2010 uitgesproken door voorzitter Ivan Verougstraete, in aanwezigheid van advocaat-generaal Guy Dubrulle, met bijstand van griffier Johan Pafenols.
J. Pafenols G. Jocqué B. Deconinck
A. Fettweis E. Dirix I. Verougstraete